ECLI:NL:RBLIM:2016:3515

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3058u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor meerkosten bewindvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 april 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door de gemeente Stein. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de meerkosten van bewindvoering. De aanvraag werd afgewezen omdat de kosten al in 2011 en 2012 waren gemaakt, en de gemeente stelde dat de bijstand niet met terugwerkende kracht kon worden toegekend voor kosten die langer dan een jaar voor de aanvraag waren opgekomen.

Eiseres betoogde dat de kosten pas opkwamen na de machtiging van de kantonrechter op 27 oktober 2014, en dat de aanvraag dus binnen de termijn voor terugwerkende kracht moest worden goedgekeurd. De rechtbank oordeelde echter dat de kosten daadwerkelijk al eerder waren gemaakt en dat de aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht niet kon worden toegewezen. De rechtbank benadrukte dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de standaardregel rechtvaardigden.

De rechtbank concludeerde dat de gemeente het beleid consistent had toegepast en dat er geen aanwijzingen waren dat het beleid op inconsistente wijze werd toegepast. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 15/3058 WWB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R. Schoonbrood),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein, verweerder

(gemachtigden: [naam] en [naam]).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de meerkosten van bewindvoering afgewezen.
Bij besluit van 7 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Voor eiseres is een bewindvoerder benoemd, [naam bewindvoerder]. Op 27 oktober 2014 heeft de kantonrechter een machtiging verleend voor het voeren van bezwaar tegen diverse beslissingen van de gemeente Stein inzake de bijstandsuitkering. Op 11 december 2014 heeft de bewindvoerder hiervoor een factuur aan eiseres gestuurd. Op 13 januari 2015 is namens eisers een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de meerkosten van bewindvoering.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat de kosten zich al in 2011 en 2012 hebben voorgedaan.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder in navolging van het advies van de Commissie bezwaar en beroep het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat de kosten voor bijzondere bijstand niet langer met terugwerkende kracht kunnen worden toegekend dan een jaar en dat de werkzaamheden zouden zijn verricht in een periode gelegen langer dan een jaar voor de aanvraag.
4. Namens eiseres is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres betoogt dat pas de verplichting tot betaling van meerkosten bestaat nadat deze door de kantonrechter zijn geverifieerd en door de bewindvoerder een machtiging ingevolge artikel 1:447 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is verleend. De datum waarop de kantonrechter de machtiging heeft verleend (in dit geval op 27 oktober 2014), is de datum waarop de kosten opkomen en niet het moment waarop de werkzaamheden door de bewindvoerder zijn uitgevoerd. Nu deze datum is gelegen binnen een jaar voor de aanvraag had de aanvraag moeten worden toegewezen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Pw wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
7. De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden in de jaren 2011 en 2012 zijn uitgevoerd. Ook al bestond er toen nog geen betalingsverplichting, vast staat dat de kosten betrekking hebben op werkzaamheden die toen zijn uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn op dat moment de kosten opgekomen. De aanvraag om bijzondere bijstand is op 13 januari 2015 ingediend. Daarom is sprake van een aanvraag om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van uitspraak van 21 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:100) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de Wet Werk en Bijstand voort dat in beginsel geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De rechtbank acht deze jurisprudentie onverminderd van belang bij de toepassing van (het gelijkluidende) artikel 44 van de Pw. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat het nog niet helemaal duidelijk was hoe hoog de kosten zouden uitvallen en dat het onzeker was of de kantonrechter de machtiging zou verlenen zijn geen bijzondere omstandigheden. De omstandigheid dat vooraf niet bekend is hoe hoog de kosten zullen uitvallen vormt geen beletsel om een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen.
8. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, ook als de kosten op 27 oktober 2014 zouden zijn opgekomen er evenzeer sprake is van een aanvraag om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht.
9. In de gemeente Stein is in het gemeentelijke beleid bepaald dat het mogelijk is om tot maximaal één jaar terug bijzondere bijstand aan te vragen voor gemaakte kosten. Dit beleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid, voor zover op grond daarvan bijzondere bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend, ook zonder dat zich bijzondere omstandigheden voordoen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (uitspraak van 7 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009: BJ1918) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat slechts wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. Hiervan uitgaande moet worden vastgesteld dat de besluitvorming van verweerder in overeenstemming is met dit beleid. Voor de toepassing van het beleid is bepalend op welk moment de kosten opkomen. De rechtbank beschikt niet over aanknopingspunten dat verweerder dit beleid niet consequent toepast.
Tijdens de behandeling ter zitting heeft verweerder aangegeven dat bij het verlenen van bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand wordt gekeken naar het moment waarop de toevoeging is aangevraagd en niet naar het moment waarop de werkzaamheden plaatsvonden, ofwel het moment waarop de kosten opkomen. Verweerder stelt dat deze momenten kort bij elkaar liggen en het omwille van praktische redenen op deze wijze wordt beoordeeld. Het zou immers, aldus verweerder, ondoenlijk zijn om per aanvraag te beoordelen op welk moment de kosten precies zijn opgekomen. Als er al tijdsverloop is tussen het moment waarop de kosten opkomen en het moment waarop de toevoeging wordt aangevraagd, is dit gering. In het onderhavige geval is sprake van een zeer groot tijdsverloop, zodat verweerder geen aanleiding heeft gezien om onderhavige aanvraag toe te wijzen. Uit het vorenstaande volgt niet dat verweerder het beleid op inconsistente wijze toepast.
Voorts is er niet gebleken van een dringende reden als bedoeld in artikel 16 van de Pw op grond waarvan verweerder de kosten toch zou kunnen vergoeden.
10. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, rechter, in aanwezigheid van J.C. Kupers-Leenen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2016.
w.g. J.C. Kupers-Leenen,
griffier
w.g. K.M.P. Jacobs,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 april 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als er hoger beroep is ingesteld, kan aan de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht een voorlopige voorziening te treffen.