Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. In artikel 8:81, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De voorzieningenrechter concludeert dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en deze rechtbank bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
4. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisende belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond. Er kan niet reeds op voorhand gezegd worden dat verzoeker zonder enig nadeel de beslissing op het door hem ingediende bezwaar kan afwachten. De voorzieningenrechter ziet geen beletsel verzoeker te ontvangen in zijn verzoek.
5. Verzoeker is de exploitant en eigenaar van het café met de naam [café] , gelegen aan de [adres] te [plaats] (het café).
6. Uit de rapportage van de politie van 15 januari 2016 blijkt dat er zich vanaf medio oktober 2015 een aantal incidenten bij het café hebben voorgedaan. Reeds eerder, in 2014, hebben conflicten en wanordelijkheden in en rondom het café ertoe geleid dat verzoeker een waarschuwing ontving van verweerder. Verzoeker moest ervoor zorgen dat de openbare orde en veiligheid in en rond zijn café niet meer verstoord werden. Bij besluit van 11 maart 2015 heeft verweerder naar aanleiding van een drietal incidenten een bestuurlijke maatregel opgelegd in de vorm van een gedeeltelijke sluiting voor de periode van 1 maand. Hoewel het vervolgens een tijd rustig bleef, nam medio oktober 2015 het aantal incidenten bij het café weer toe. Daarom is door de politie besloten om iedere vrijdag – en zaterdagnacht een camera in te laten zoomen op de ingang van het café, zodat ongeregeldheden vroegtijdig gesignaleerd konden worden en hierop geanticipeerd kon worden. Meermaals is vervolgens geconstateerd dat er kennelijk conflicten in het café plaatsvonden en dat deze zich verplaatsten naar de openbare weg voor het café. De conflicten vonden plaats tussen bezoekers van het café onderling en niet tussen willekeurige voorbijgangers. Uit de camerabeelden en de bevindingen ter plaatse bleek dat het conflict meestal in het café begon, dat de personen daarna uit het café werden verwijderd en dat het conflict op straat verder doorging of escaleerde. Door dienstdoende politieambtenaren werd aangegeven dat er een duidelijke stijging is van het aantal conflicten bij het café. Deze conflicten leidden niet altijd tot aanhoudingen, maar er was vaker wel politie-interventie noodzakelijk om verdere escalatie te voorkomen. In de afgelopen maanden heeft de politie tenminste tweemaal een linie moeten vormen om de openbare orde voor genoemd café te kunnen handhaven. De politieambtenaren die naar aanleiding van een conflict ter plaatse kwamen bij het café, werden door bezoekers van het café met glaswerk bekogeld. Bezoekers werden verbaal steeds agressiever in de richting van politieambtenaren en bij de aanhouding van enkele bezoekers werden politieambtenaren bedreigd. Het publiek van het café bestaat veelal uit personen die bij de politie bekend zijn in verband met strafbare feiten en overlast gevend gedrag. Ook is van een groot deel van dit publiek bekend dat ze slecht door de politie aanspreekbaar zijn en dat ze een confrontatie met de politie niet uit de weg gaan, maar eerder opzoeken.
Voorts volgt onder meer uit de politierapportage dat er door bezoekers van het café veelvuldig foutief werd geparkeerd en dat er glaswerk mee naar buiten werd genomen als men op straat ging roken.
Vanuit de politie is meermaals met verzoeker gesproken tijdens de openbare orde dienst. Ook is verzoeker tweemaal uitgenodigd voor een gesprek op het politiebureau en is hij aangesproken op het glaswerk op straat, het foutief parkeren en de stijging van het aantal conflicten. Op advies van de politie heeft verzoeker een andere portier/beveiliger aangesteld. Het beeld is echter dat de conflicten en de overlast in en rondom het café blijven plaatsvinden. Als bijlage bevat de rapportage van de politie een overzicht van de incidenten vanaf 27 september 2015.
7. Naar aanleiding van bovenstaande informatie heeft verweerder bij brief van 19 januari 2016 verzoeker medegedeeld voornemens te zijn een bestuurlijke maatregel op te leggen. De door verzoeker gedurende de hoorzitting van 1 februari 2016 gegeven reactie op het voornemen heeft verweerder niet tot een ander oordeel gebracht.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker op grond van artikel 2:29i, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2:29g, aanhef en onder d, van de APV een bestuurlijke maatregel opgelegd in de vorm van sluiting van het café voor de duur van drie maanden. Hierbij heeft verweerder onder meer redengevend geacht dat weliswaar niet alle incidenten uit het overzicht bij de politierapportage aan verzoeker of het café zijn toe te schrijven, maar dat een aantal incidenten, waaronder die van 18 oktober 2015, 25 oktober 2015, 31 oktober 2015 en 31 december 2015, wel door bezoekers van het café zijn veroorzaakt. Hoewel er geen grootschalige vechtpartijen zijn, is er wel sprake van verstoring van de openbare orde, waarbij onder meer sprake is van mishandeling en het toebrengen van letsel. Daarbij komt dat uit het politierapport blijkt dat vaker glazen vanuit het café mee naar buiten worden genomen en dat er zelfs met glaswerk naar de politie is gegooid. Reeds eerder, op 9 september 2014 en 11 maart 2015, zijn aan verzoeker bestuurlijke maatregelen opgelegd omdat hij zich niet conform de regels gedroeg, respectievelijk in verband met verstoring van de openbare orde in of vanuit het café. Verweerder acht het uitermate zorgelijk dat verzoeker zijn zaak niet onder controle heeft, hetgeen volgt uit de veelvuldige meldingen en de voortdurende aanwijzingen van de politie. Hierbij acht verweerder van belang dat de inzet van een andere portier/beveiliger (volgens verzoeker sinds eind november) niet heeft geleid tot een verbetering van de situatie. Gelet hierop en vanwege het gegeven dat de incidenten en maatregelen kort op elkaar volgen, is verweerder van mening dat er gesproken kan worden van een structurele situatie. Het mag duidelijk zijn dat op de horecaondernemer een grote verantwoordelijkheid rust in het kader van de openbare orde, veiligheid en leefbaarheid in het café en in de nabije omgeving daarvan. Een strikte naleving en handhaving van de voorliggende regelgeving acht verweerder daarom aangewezen. De maatregel van sluiting voor de duur van drie maanden acht verweerder passend en nodig ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het café.
9. Verzoeker kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en betoogt daartoe het volgende.
Verzoeker is allereerst van mening dat verweerder ten onrechte stelt dat sprake is geweest van mishandelingen en het toebrengen van letsel. Sinds het geweldsincident dat heeft geleid tot de bestuurlijke maatregel van 11 maart 2015 heeft er zich in het café nimmer meer een geweldsincident met letsel voorgedaan. Verzoeker vraagt zich af waarom dit incident er thans weer bij wordt gesleept en is van mening dat hij niet twee keer voor hetzelfde feit bestraft kan worden.
Voorts is verzoeker van mening dat de door verweerder aangehaalde incidenten vallen onder de categorie “spijkers op laag water zoeken”. Verzoeker doet als er ruzies ontstaan wat hij moet doen en veroorzakers van overlast, ruziezoekers en geweldplegers worden zonder pardon uit het café gezet. Meer kan verzoeker niet doen en verder is er ook nooit iets gebeurd. Verzoeker is niet verantwoordelijk voor een ruzie in het café die vervolgens buiten op straat wordt voortgezet. Hij kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor alles dat zich op straat afspeelt. Bovendien vallen de incidenten op zich ook mee, nu er bij meerdere van de genoemde incidenten geen aangifte is gedaan.
Ook betwist verzoeker met klem dat er vaker glazen mee naar buiten worden genomen en dat er met glaswerk naar de politie wordt gegooid. Slechts eenmaal, bij het incident van 18 december 2015 om 04.25 uur, is er met glazen naar de politie gegooid. Dat is gebeurd door bezoekers van Grenswerk na sluitingstijd van het café om 03.55 uur. Verzoeker had hier aldus niets mee van doen en distantieert zich hiervan. Mocht het wel eens gebeuren dat er glaswerk mee naar buiten wordt genomen, dan is verzoeker van mening dat hier enkel een geldboete op staat en dat dit geen reden kan zijn om het café voor drie maanden te sluiten.
Verzoeker doet er alles aan om de orde en rust in het café te handhaven. Hij heeft voortdurend overleg met mevrouw [naam 2] van de politie om te kijken hoe zaken verbeterd kunnen worden. Op advies van de politie heeft hij een andere beveiliger aangesteld sinds eind november. Niet kan worden volgehouden dat sindsdien de situatie niet zou zijn verbeterd. Er is sindsdien maar één bagatel incident geweest.
Verder betoogt verzoeker dat hij, evenals zijn klanten, op een “zwarte lijst” van de politie staan. Uit het rapport van de politie blijkt dat het publiek van zijn café zou bestaan uit personen die volgens de politiesystemen bekend zijn met strafbare feiten en overlast gevend gedrag. Verzoeker is van mening dat hier sprake is van discriminatie en schending van het recht op privacy. Hij vraagt zich af of bezoekers van de andere cafés in Venlo op gelijke wijze worden gecontroleerd. Ook blijkt uit het rapport dat de politie sinds midden oktober 2015 iedere vrijdag- en zaterdagnacht met een camera inzoomt op de ingang van het café zodat ongeregeldheden vroegtijdig gesignaleerd kunnen worden. Met andere woorden: de politie houdt verzoeker en zijn café dag en nacht in de gaten en maakt van iedere mug een olifant.
De incidenten sinds 18 oktober 2015 zijn zo gering dat zij noch op zichzelf beschouwd, noch in onderlinge samenhang een sluiting van het café voor drie maanden kunnen rechtvaardigen. Verzoeker betwist dat deze maatregel passend en nodig is ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het café. Bovendien zal het gevolg van de maatregel juist zijn dat de bezoekers van het café over de stad zullen uitwaaieren. Mevrouw [naam 2] van de politie heeft zelf aan verzoeker aangegeven dit onverstandig te vinden. Zij zou zelf liever zien dat deze bezoekers bij het café terecht kunnen, zodat ze makkelijker in de gaten gehouden kunnen worden.
Ten slotte zal verzoeker door de sluiting in grote financiële problemen komen. Zijn maandelijkse lasten bedragen ongeveer € 3000,-, hetgeen in drie maanden zal oplopen tot een schuld van € 9000,-. Bovendien dient verzoeker ook nog een naheffingsaanslag omzetbelasting 2014 te betalen van € 4000,-. Ook hierom kan de sluiting niet in stand blijven.
10. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
11. Ingevolge artikel 2:29i, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV kan verweerder een inrichting - al dan niet voor een bepaalde duur - gesloten verklaren indien verweerder oordeelt, dat een van de in artikel 2:29g genoemde situaties waarbij intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.
Ingevolge artikel 2:29g, aanhef en onder d, van de APV, voor zover hier van belang, kan verweerder de vergunning intrekken indien zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting.
12. Ingevolge het door verweerder gehanteerde beleid, de Beleidsregels toegangscontrole horecabedrijven en direct aan horecabedrijven te relateren overlast gemeente Venlo (beleid), voor zover hier van belang, dienen horecaondernemers en leidinggevenden er op toe te zien dat er, in of vanuit hun inrichting, geen activiteiten plaatsvinden, die een gevaar (kunnen) opleveren voor de openbare orde en veiligheid. Als er zich in of vanuit een horeca-inrichting een ernstige verstoring van de openbare orde voordoet in de vorm van bijvoorbeeld grootschalige vechtpartijen, mishandeling of anderszins toebrengen van letsel, bedreiging of illegaal wapenbezit, dan zal hiertegen streng opgetreden worden.
Indien geconstateerd wordt dat horecaondernemers handelen in strijd met de geldende APV-bepalingen, waarbij hen ernstige nalatigheid verweten kan worden en/of er een gewettigde vrees ontstaat dat geopend blijven van de inrichting een gevaar oplevert voor de openbare orde en veiligheid, wordt handhavend opgetreden door gebruik te maken van de ter beschikking staande bevoegdheden. Verweerder wordt in kennis gesteld van hetgeen geconstateerd is. Verweerder kan het horecabedrijf vervolgens (tijdelijk) gesloten verklaren, waarbij bij een eerste overtreding het bedrijf voor de duur van één maand wordt gesloten, bij een tweede overtreding voor de duur van drie maanden en bij een derde overtreding de exploitatievergunning wordt ingetrokken.
13. De bevoegdheid tot het gesloten verklaren van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:29i, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV is een discretionaire bevoegdheid van verweerder waarvan de uitoefening door de rechter terughoudend moet worden getoetst. Verweerder heeft een ruime mate van beleidsvrijheid.
14. Indien er sprake is van een gewettigde vrees dat het geopend blijven van de inrichting een gevaar oplevert voor de openbare orde en veiligheid zoals bedoeld in bovengenoemd beleid, is de vraag of verzoeker dan wel het café hiervan een verwijt kan worden gemaakt niet relevant voor de beoordeling of verweerder tot sluiting over mag gaan. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2337). 15. Gelet op het hierboven weergegeven toetsingskader ligt allereerst de vraag voor of de incidenten, genoemd in de rapportage van de politie van 15 januari 2016, kwalificeren als feiten die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde in de zin van artikel 2:29g, aanhef en onder d, van de APV. Alvorens hiervan kan worden gesproken dient er sprake te zijn van feiten met een zekere zwaarwegendheid. Het beleid spreekt in dit verband over “een ernstige verstoring van de openbare orde” zoals “grootschalige vechtpartijen, mishandeling of [het] anderszins toebrengen van letsel, bedreiging of illegaal wapenbezit”. Daarnaast dient er volgens vaste jurisprudentie sprake te zijn van directe relatie met de aanwezigheid en exploitatie van de horeca-inrichting (zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013; ECLI:NL:RVS:2013:CA3623). 16. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat niet alle incidenten, vermeld in de rapportage van de politie van 15 januari 2016, in de besluitvorming worden meegewogen, maar enkel die van 27 september 2015, 18 oktober 2015, 25 oktober 2015 (de voorzieningenrechter begrijpt: de nacht van 24 op 25 oktober), 31 oktober 2015, 4 december 2015, 18 december 2015, 31 december 2015, 1 januari 2016 en 7 januari 2016. De voorzieningenrechter begrijpt uit de toelichting van verweerder ter zitting dat verzoeker niet (langer) de incidenten wordt tegengeworpen waarbij er louter sprake is van fout parkeren, rijden onder invloed of het mee naar buiten nemen van glaswerk, zoals de incidenten van 11 december 2015 en 2 januari 2016. Voorts heeft verweerder ter zitting desgevraagd toegelicht dat er in het onderhavige geval sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde vanwege het incident van 24 oktober 2015 om 23.36 uur, waarbij door de heer [naam 1] een vuistslag werd uitgedeeld, het incident van 31 oktober 2015 om 23.30 uur, waarbij sprake zou zijn geweest van een kopstoot, en het incident van 4 maart 2016, waarbij een portier van het café werd bedreigd (vermeld in het door verweerder op 24 maart 2016 aanvullend ingezonden stuk). Deze feiten, in samenhang met de veelheid van minder ernstige incidenten, maken volgens verweerder dat er sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde, op grond waarvan het café dient te worden gesloten.
17. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen bovengenoemde incidenten, met de daarbij gebezigde motivering, (vooralsnog) de sluiting van het café voor de duur van drie maanden niet dragen. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
18. Ten aanzien van het incident van 31 oktober 2015 om 23.30 heeft verzoeker ter zitting toegelicht dat een klant heel dronken en lastig was. Omdat de klant zich achter in het café bevond, zag de portier niet goed dat er iets aan de hand was. Verzoeker is toen zelf op de klant afgestapt. Hierop werd de klant heel boos en probeerde hij verzoeker een kopstoot te geven. Dit lukte niet heel goed. Daarna heeft de portier ingegrepen en de klant het café uitgezet. Omdat hij bij het café bleef rondhangen heeft verzoeker de politie gebeld. Aan de politie heeft verzoeker aangegeven dat de klant probeerde hem een kopstoot te geven. Ook heeft de klant een caféverbod gekregen.
19. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker met de bovenstaande verklaring een ander lezing geeft aan het incident, dan dat blijkt uit de rapportage van de politie. Aangezien de rapportage zeer summier is, kan niet worden geconcludeerd dat de lezing van verzoeker in strijd is met de rapportage. Nu verweerder het relaas van verzoeker niet heeft betwist, noch anderszins het incident heeft toegelicht, ziet de voorzieningenrechter, zonder nader onderzoek van de kant van verweerder, geen reden om te twijfelen aan de door verzoeker gegeven weergave van de feiten. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet valt in te zien hoe verzoeker in het betreffende geval anders had moeten handelen. Immers, hij heeft, nadat hij met geweld werd geconfronteerd, niet zelf met geweld gerespondeerd en heeft door middel van de daarvoor geëigende manier, via de portier, de lastveroorzaker uit de inrichting verwijderd. Toen de betreffende persoon last bleef veroorzaken, heeft hij de autoriteiten ingeschakeld en door middel van een caféverbod wordt gewaarborgd dat het incident zich niet opnieuw zal voordoen. Nu er voorts geen sprake is geweest van letsel, kan ten aanzien van dit incident naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gesproken van een ernstige verstoring van de openbare orde.
20. Ten aanzien van het incident van 24 oktober 2015 om 23.36 uur heeft de heer [naam 1] ter zitting ook zijn versie van de feiten naar voren gebracht. Hierbij verklaarde hij dat een lastige klant voor het café bleef hangen en met glazen begon te gooien, dat de portier (thans niet meer werkzaam bij het café) niet ingreep, dat hij zich genoodzaakt zag in te grijpen en dat hij hierbij uit zelfverdediging met zijn vuist heeft geslagen. Daarna zou de betreffende persoon nog bij de ABN Amro met glaswerk naar mensen hebben gegooid. Pas daarna greep de politie volgens de heer [naam 1] in, terwijl vanuit het café al eerder met de politie was gebeld.
21. Ook met betrekking tot het incident van 24 oktober 2015 geldt dat de rapportage van de politie slechts een zeer summiere weergave van de feiten geeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zonder nader onderzoek en een uitgebreidere weergave van het gebeurde niet kan worden vastgesteld of er sprake is geweest van een ernstige verstoring van de openbare orde. Vooralsnog is evenmin duidelijk of de heer [naam 1] heeft gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding op te merken dat aan verzoeker uit hoofde van zijn functie hoge eisen mogen worden gesteld wat betreft de bedrijfsvoering en het voorkomen van wanordelijkheden in de door hem gedreven inrichting. Verzoeker is in beginsel verantwoordelijk voor hetgeen zijn medewerkers doen en nalaten en er mogen hoge eisen worden gesteld aan een medewerker wat betreft het oplossen en beteugelen van conflicten en het in dat kader tentoonspreiden van een hoge mate van zelfbeheersing. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC4250). Gelet op de beschreven onduidelijkheden en nu ook in dit geval niet is gebleken van letsel (of bijvoorbeeld een aangifte jegens de heer [naam 1] bij de politie) ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding om op basis van dit incident te concluderen tot een ernstige verstoring van de openbare orde. 22. Voorts ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op basis van de bedreiging van een van de portiers van het café van eiser op 4 maart 2016 een ernstige verstoring van de openbare orde aan te nemen. Ook in dit verband acht de voorzieningenrechter van belang dat het op 24 maart 2016 door verweerder toegestuurde mutatierapport van 5 maart 2016 zeer summier is en geen informatie over het betreffende feit bevat, anders dan dat er sprake is geweest van een bedreiging en dat de verdachte is aangehouden. Op basis van de voorliggende informatie kan de (mate van) verstoring van de openbare orde niet worden vastgesteld. Daarbij komt dat het betreffende feit zich pas na het bestreden besluit heeft voorgedaan en dat verweerder zich ter zitting ten aanzien van de aanvullende ingediende stukken op het standpunt heeft gesteld dat deze niet van doorslaggevend belang worden geacht voor het genomen besluit.
23. Ten slotte ziet de voorzieningenrechter in de overige aan verzoeker tegengeworpen incidenten (vooralsnog) onvoldoende basis om een sluiting van het café voor de duur van drie maanden te kunnen dragen. Het gaat in de meerderheid van de gevallen slechts om opstootjes, bestaande uit wat ‘duw en trekwerk’. Ook in onderlinge samenhang bezien acht de voorzieningenrechter dergelijke feiten onvoldoende zwaarwegend om een sluiting voor de duur van drie maanden te rechtvaardigen. Bovendien geldt ook in dit geval dat de beschrijvingen van de incidenten in de politierapportage telkens dermate summier zijn weergegeven dat moeilijk valt na te gaan wat zich precies heeft voorgedaan. Met betrekking tot de incidenten die mogelijk wel als ernstig gekwalificeerd kunnen worden, waaronder de voorzieningenrechter de incidenten van 27 september 2015, 18 december 2015 en 1 januari 2016 rekent, is vooralsnog de ernst en de directe relatie met het café onvoldoende aangetoond. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er onvoldoende informatie beschikbaar over het incident van 27 september 2015. Niet gebleken is dat er sprake is geweest van mishandelingen met letsel of grootschalige vechtpartijen. Ten aanzien van het incident van 1 januari 2016 wreekt zich dat niet uit de rapportage kan worden opgemaakt op grond waarvan wordt geoordeeld dat de ordeverstoorders afkomstig zijn van en in directe relatie staan tot het café van verzoeker. Dit geldt temeer nu het incident zich op enige afstand van het café, op de [straatnaam] , afspeelde. Met betrekking tot het incident van
18 december 2015 heeft verzoeker ter zitting uitgelegd dat hij proactief heeft gehandeld door zijn café eerder te sluiten om moeilijkheden te voorkomen en is het vooralsnog onduidelijk of er een directe relatie bestaat tussen de ordeverstoorders en het café. Verweerder heeft in dit verband ter zitting aangegeven dat bij de politie navraag gedaan zal moeten worden met betrekking tot de vraag of het café of zijn bezoekers iets met het incident te maken hadden.
24. Gelet op het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op basis van de genoemde feiten uit de politierapportage van 15 januari 2016, op zichzelf dan wel in samenhang, vooralsnog niet heeft kunnen besluiten om tot sluiting van het café voor de duur van drie maanden over te gaan. Daarbij acht de voorzieningenrechter mede van belang dat sinds de rapportage van de politie van 15 januari 2016 zich, buiten de reeds genoemde bedreiging van de portier op 4 maart 2016, slechts één (door de portier bij de politie gemeld) opstootje heeft voorgedaan op 31 januari 2016. Het beeld dat verweerder schetst van een café waarbij structureel en voortdurend problemen zijn, strookt niet met dit gebrek aan waarnemingen. Indien verweerder van mening is dat sluiting op grond van de voorliggende feiten wel gerechtvaardigd is, dient eerst nader onderzoek gedaan te worden om een duidelijker beeld van de in de rapportage opgenomen feiten te krijgen. De periode die gemoeid is met dit nader onderzoek mag, nu voorshands niet duidelijk is of dit zal leiden tot een deugdelijke basis voor de sluiting en mede gelet op het financieel belang van verzoeker om het café te kunnen blijven exploiteren, verzoeker niet tot nadeel strekken. De voorzieningenrechter zal de verzochte voorlopige voorziening dan ook toewijzen. Aan een beoordeling van de overige door verzoeker aangevoerde gronden komt de voorzieningenrechter niet toe.
25. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
26. Voorts veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Ook de reiskosten van verzoeker, te waarderen op € 10,06,-, komen voor vergoeding in aanmerking.