Overwegingen
1. Aan eiser is per 1 maart 2016 een WW-uitkering toegekend. Bij de berekening van het dagloon is uitgegaan van een refertejaar dat loopt van 1 februari 2015 tot 1 februari 2016. Het dagloon is vastgesteld op € 185,83 bruto per dag. In de maand juni 2015 heeft eiser een nabetaling ontvangen van de ex-werkgever Detachering OZL B.V. Deze nabetaling houdt verband met het feit dat de ex-werkgever de arbeidsovereenkomst op een eerder moment heeft willen beëindigen, namelijk per 19 oktober 2013. Bij vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 3 juni 2015 (3027326 CV EXPL 14-5195) is de als opzegging aan te merken aanzegging tot het eindigen van de arbeidsovereenkomst per 19 oktober 2013 vernietigd, waardoor de arbeidsovereenkomst tussen eiser en de ex-werkgever ook na 18 oktober 2013 is blijven voortbestaan. Verweerder heeft het bedrag van de nabetaling – die betrekking heeft op de periode 19 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 - niet meegenomen bij de bepaling van het dagloon omdat dit volgens verweerder niet is aan te merken als loon in de zin van het Dagloonbesluit.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de nabetaling ten onrechte bij de dagloonberekening buiten beschouwing is gelaten.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 1b, eerste lid, van de WW (vóór 1 juli 2015 artikel 45, eerste lid, van de WW) wordt als dagloon voor de berekening van de hoogte van de uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Met ingang van 1 juli 2015 is het (vigerende) Dagloonbesluit gewijzigd. In Hoofdstuk 2 van het Dagloonbesluit zijn de bepalingen voor de vaststelling van het dagloon voor de WW neergelegd.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt onder referteperiode verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit, voor zover thans van belang, is het dagloon van uitkeringen op grond van de WW de uitkomst van de volgende berekening: [(A-B) x 108/100 + C] / D waarbij
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers die vakantiebijslag reserveren;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers die geen vakantiebijslag reserveren; en
D staat voor 261 indien de referteperiode een duur van één jaar heeft.
5. In artikel 3, eerste lid, van het Dagloonbesluit is, voor zover hier van belang, bepaald dat onder loon wordt verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in de referteperiode. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wfsv, wordt onder loon verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964, waarop enkele, eveneens in artikel 16 genoemde, uitzonderingen bestaan. In artikel 16, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wfsv is loon uit vroegere dienstbetrekking uitgezonderd van het loonbegrip. Volgens artikel 10, eerste lid, van deze Wet op de loonbelasting 1964 is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.
6. De rechtbank is van oordeel dat de nabetaling die eiser heeft ontvangen weliswaar verband houdt met de dienstbetrekking die hij had bij de ex-werkgever, maar dat deze nabetaling geen beloning is voor verrichte arbeid. Dit onderdeel van het inkomen kan daarom, daargelaten of het is genoten uit vroegere dan wel tegenwoordige dienstbetrekking, niet worden aangemerkt als loon in de zin van Dagloonbesluit. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 7 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5824. Dat de nabetaling wel valt onder de Wet op de loonbelasting 1964, maakt het oordeel niet anders. Dat eiser weliswaar bereid is geweest om in de betreffende periode van 19 oktober 2013 tot aan de datum van het vonnis van 3 juni 2015 zijn werkzaamheden te verrichten maar daartoe niet in staat is gesteld door de ex-werkgever, wat hier ook van moge zijn, doet aan het voorgaande evenmin af. 7. Hierbij heeft verweerder op goede gronden in aanmerking genomen dat het dagloon een redelijke afspiegeling van het welvaartsniveau van de werknemer dient te vormen. Zoals verweerders gemachtigde ter zitting met een rekenvoorbeeld heeft geïllustreerd, zou het onverkort meenemen van de nabetaling in de dagloonberekening leiden tot een onevenredig hoog dagloon in verhouding tot het oorspronkelijk genoten salaris, wat niet strookt met de afspiegelingsgedachte. Dat de door verweerder in dit verband genoemde rechtspraak (onder meer ECLI:NL:CRVB:BY4322) ziet op de situatie dat de werknemer onevenredig benadeeld wordt door het onverkort toepassen van de dagloonregels, maakt niet dat deze niet mutatis mutandis van toepassing kan worden geacht in de situatie dat de werknemer onevenredig bevoordeeld wordt door het onverkort toepassen van de dagloonregels. Dat artikel 45 van de WW per 1 juli 2015 is komen te vervallen, leidt voorts niet tot het oordeel dat de rechtspraak over de afspiegelingsgedachte niet langer van toepassing kan worden geacht.
8. Dat de ex-werkgever de nabetaling heeft opgegeven aan de Belastingdienst als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en deze als zodanig als sv-loon in de polisadministratie is opgenomen, leidt ook niet tot het oordeel dat verweerder dit bedrag ten onrechte buiten de berekening van het dagloon heeft gelaten. Hiertoe verweegt de rechtbank als volgt.
9. Op grond van artikel 33, in samenhang met artikel 33d, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI), en zoals nader uitgewerkt in het Besluit SUWI en de Regeling SUWI, voert verweerder een polisadministratie en registreert hij of een werknemer in een kalenderjaar over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen. Verweerder mag bij een beslissing over een aanvraag om een WW-uitkering in beginsel afgaan op de gegevens uit de polisadministratie (zie de uitspraak van de Raad van 8 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3279). 10. Volgens artikel 2 van de Beleidsregels Uwv gebruik polisregels (beleidsregels, zie Stcrt. 21 juli 2009, nr. 11028 en Stcrt. 18 december 2013, nr. 35321) gebruikt verweerder, behoudens het bepaalde in artikel 3, voor besluiten over de vaststelling van het dagloon en het maatmanloon de gegevens die aanwezig zijn in de polisadministratie. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de beleidsregels gebruikt verweerder, indien hij vaststelt dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt, gegevens uit een andere bron. Uit de toelichting bij artikel 3 van de beleidsregels komt naar voren dat, als verweerder heeft vastgesteld dat een gegeven in de polisadministratie niet kan worden gebruikt, verweerder niet van dat onjuiste gegeven zal uitgaan.
11. Gesteld noch gebleken is dat voormeld beleid niet redelijk is. Evenmin is door eiser gesteld dat in zijn situatie van dit beleid moet worden afgeweken. Er is daarom geen reden om te oordelen dat verweerder hoe dan ook gehouden is om uit te gaan van de gegevens in de polisadministratie. Gelet op het oordeel dat de nabetaling niet is aan te merken als loon in de zin van het Dagloonbesluit, is verweerder daarom op goede gronden niet uitgegaan van het gegeven in de polisadministratie waarin de nabetaling is geduid als sv-loon.
12. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.