ECLI:NL:RBLIM:2015:4275

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
03/700531-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en onvoldoende bewijs voor dwangmiddelen in grensoverschrijdend vervoer van minderjarige en meerderjarige vrouwen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 22 mei 2015, stond de verdachte terecht voor mensenhandel. De tenlastelegging omvatte het werven, vervoeren en huisvesten van vrouwen met het oogmerk van uitbuiting. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van dwangmiddelen. De verdachte, die samen met haar man en een medeverdachte een seksinrichting exploiteerde, werd beschuldigd van het uitbuiten van 14 vrouwelijke slachtoffers, waaronder een minderjarige. De verdediging stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat zij de Poolse nationaliteit had en in België woonde. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de feiten zich voornamelijk in Nederland hadden afgespeeld. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de beschuldigingen van mensenhandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar erkende dat de minderjarige vrouw, die in de seksinrichting had gewerkt, wel degelijk slachtoffer was van mensenhandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat zij niet had kunnen weten dat de vrouw minderjarig was, en ontsloeg haar van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700531-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 mei 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats].
Raadsman is mr. B.H.M. Nijsten, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 17 en 24 april 2015, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 8 mei 2015.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Daarbij waren volgens de tenlastelegging 14 vrouwelijke slachtoffers betrokken, van wie er één minderjarig was.

3.De voorvragen

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging. De Nederlandse strafwet is volgens de raadsman niet van toepassing op de verdachte in deze zaak, omdat zij de Poolse nationaliteit heeft en woonachtig is in België. Dat was ook zo in de periodes waarop de tenlastelegging ziet. Zij kan daarom niet in Nederland voor de onderhavige feiten worden vervolgd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De tenlastelegging noemt primair als pleegplaats Lemiers, dat gelegen is in de gemeente Vaals. Daarna volgen als alternatieven Maasmechelen (België), Aken (Duitsland) en een aantal Oost-Europese landen.
De verweten gedragingen zouden zich volgens de tenlastelegging derhalve voornamelijk in Nederland in Lemiers hebben afgespeeld. Daarnaast zijn in de tekst van de tenlastelegging grensoverschrijdende gedragingen opgenomen die ook alle een link met Nederland hebben. Daarmee kan niet gezegd worden dat de feiten zich uitsluitend buiten Nederland hebben afgespeeld, waardoor mogelijk rechtsmacht zou ontbreken.
De Nederlandse strafwet is van toepassing op ieder die zich in Nederland schuldig maakt aan enig strafbaar feit, ongeacht diens nationaliteit of woonplaats. Een gedraging die deel uitmaakt van dat strafbare feit en zich buiten Nederland heeft afgespeeld valt daar ook onder, aldus de Hoge Raad in het arrest van 2 februari 2010 onder verwijzing naar een ouder arrest van 27 oktober 1998. [1] De feiten die volgens de tenlastelegging primair in Lemiers zijn gepleegd omvatten, zoals hiervoor al aangegeven, naar het oordeel van de rechtbank ook de gedragingen buiten Nederland. Dat betekent dat de officier van justitie de verdachte mag vervolgen voor de onderhavige feiten op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel met betrekking tot 10 meerderjarige vrouwen (feit 1 op de dagvaarding). Daarnaast was er sprake van mensenhandel met betrekking tot één minderjarige vrouw (feit 2 op de dagvaarding). Ten aanzien van 3 van de 13 meerderjarige vrouwen die op de tenlastelegging genoemd worden kan mensenhandel niet worden bewezen. De officier van justitie heeft oplegging van een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte en haar man, medeverdachte [medeverdachte 1], exploiteerden seksinrichtingen in Lemiers in de gemeente Vaals en in Aken (Duitsland). In Lemiers werkte tevens medeverdachte [medeverdachte 2] als leidinggevende. De officier van justitie is van mening dat deze verdachten met gebruik van dwangmiddelen 10 vrouwen hebben overgebracht en vervoerd naar het bedrijf in Lemiers en hen daar hebben gehuisvest en opgenomen. Dat alles met het oogmerk van uitbuiting. Ook is er sprake geweest van het werven van vrouwen in het buitenland, maar dat geldt niet voor alle betrokken vrouwen.
De toegepaste dwangmiddelen bestonden uit het misbruik maken van de kwetsbare positie van de vrouwen en het misbruik maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht op de vrouwen.
Deze dwangmiddelen zijn ook aangewend door de verdachten om financieel voordeel te halen uit de verdiensten van de vrouwen in de seksinrichting in Lemiers. De vrouwen stonden 60 euro af aan de verdachte en haar man van de 100 euro die de klant betaalde. Verder verdienden de verdachte en haar man aan het verhuren van woonruimte aan de vrouwen.
Een ander verwijt van de officier van justitie ziet op het grensoverschrijdend vervoeren van de 10 vrouwen met het oogmerk deze in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen voor prostitutie. Voor een bewezenverklaring van dit onderdeel is niet vereist dat dit onder dwang is gebeurd. Volgens de officier van justitie is er voldoende bewijs dat de verdachten de vrouwen vervoerd hebben vanuit Maasmechelen in België naar Lemiers en vice versa. Ook is er sprake geweest van het vervoeren van vrouwen vanuit Oost-Europese landen naar Nederland en van vervoer van Nederland naar Duitsland.
Met betrekking tot de minderjarige vrouw acht de officier van justitie alle vormen van mensenhandel bewezen zoals ten laste zijn gelegd. De verdachten hebben haar niet alleen (over de grens) vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting, maar haar ook ertoe gebracht zich beschikbaar te stellen voor prostitutiewerkzaamheden in hun bedrijf. Ook hebben zij van het prostitutiewerk van de vrouw financieel voordeel gehad. Voor een bewezenverklaring is niet vereist dat er sprake is geweest van uitbuiting of van dwangmiddelen.
De verdachten kunnen zich er verder niet op beroepen dat zij niet wisten dat de vrouw minderjarig was, omdat dit bestanddeel geobjectiveerd is en los staat van welke vorm van oogmerk, opzet of schuld dan ook. De verdachten hebben zich onvoldoende gekweten van de plicht te onderzoeken of de vrouw wel meerderjarig was, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle verwijten zoals ten laste gelegd onder feit 1. Er is geen sprake geweest van het toepassen van dwangmiddelen. De vrouwen zijn op geen enkele manier uitgebuit of in hun vrijheid beperkt, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het vervoer van de vrouwen over landsgrenzen heeft de raadsman gewezen op recente uitspraken van de rechtbank Limburg en op een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 oktober 2014. Volgens die uitspraken is voor een veroordeling vereist dat het gedrag van een verdachte (verwijtbaar) moet hebben bijgedragen aan een beknotting van de vrijheid van de persoon die prostitutiewerk gaat doen. Daarvan is volgens de raadsman in de onderhavige zaak niet gebleken, zodat de verdachte ook daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2, de mensenhandel met betrekking tot de minderjarige vrouw, geldt dat er niet meer bewezen kan worden dan dat de vrouw in het bedrijf van de verdachte heeft gewerkt terwijl zij minderjarig was. Voor welke vorm van uitbuiting of vrijheidsbeperking dan ook is er geen bewijs. Aan de verdachte komt een beroep toe op afwezigheid van alle schuld, omdat de verdachte voldoende heeft gedaan om zich ervan te vergewissen dat de vrouw meerderjarig was. De verdachte kan niet worden verweten dat zij niet gezien heeft dat de vrouw gebruik maakte van een vals identiteitsbewijs. Dat betekent dat de verdachte ten aanzien van wat bewezen kan worden verklaard moet worden ontslagen van rechtsvervolging, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat zij als mede-exploitant van een seksinrichting vrouwen heeft uitgebuit. De vrouwen die op de tenlastelegging staan vermeld, zijn allen afkomstig uit Oost-Europese landen en 11 van hen werkten als prostituee bij de verdachte.
Twee van de vrouwen op de tenlastelegging, genaamd[betrokkene 1] en [betrokkene 2], werkten niet als prostituee, maar als poetshulp. Op hen heeft het verwijt van de officier van justitie geen betrekking. Ten aanzien van een andere vrouw, genaamd [betrokkene 3], kan niet worden bewezen dat zij in de ten laste gelegde periode bij de verdachte heeft gewerkt als prostituee. Met betrekking tot deze 3 vrouwen moet in elk geval (partiële) vrijspraak volgen.
Bij feit 1 gaat het dus om 10 meerderjarige vrouwen. Bij dit feit is het verwijt van mensenhandel opgesplitst in drie specifieke verwijten, die in het Wetboek van Strafrecht worden beschreven in artikel 273f, eerste lid, onder 1, 3 en 9. Het verwijt sub 1 ziet op het werven, overbrengen/vervoeren en huisvesten/opnemen van mensen met het oogmerk van uitbuiting. Het verwijt sub 9 luidt dat de verdachten slachtoffers gedwongen hebben verdiensten af te staan. Voor een veroordeling voor de verwijten sub 1 en sub 9 moet komen vast te staan een verdachte gebruik heeft gemaakt van een specifiek in artikel 273f, lid 1, sub 1 genoemd dwangmiddel.
Het verwijt sub 3, het vervoeren van iemand over de grens teneinde die persoon te brengen tot prostitutie, is losgekoppeld van het vereiste van aanwezigheid van een dwangmiddel.
Bij feit 2, dat betrekking heeft op een minderjarige, staat het verwijt van sub 3 ook op de tenlastelegging. Daarnaast bevat dit feit andere verwijten die te vinden zijn in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Omdat het om een minderjarige gaat, is niet relevant of er dwang is gebruikt.
De officier van justitie heeft een groot aantal gedragingen van de verdachten opgenomen in de tenlastelegging en feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, de conclusie zouden moeten rechtvaardigen dat er sprake is geweest van mensenhandel. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op feit 1 en op de vraag of er bewijs is dat de verdachte en/of haar medeverdachten enige vorm van dwang heeft/hebben uitgeoefend op de vrouwen, nu dit zo’n cruciaal bestanddeel vormt van de verwijten (paragraaf 4.3.2.). Daarna zal de rechtbank het grensoverschrijdend vervoer bespreken (paragraaf 4.3.3.) en tot slot komt de zaak van de minderjarige vrouw aan de orde (paragraaf 4.3.4.).
Verder zij nog vermeld dat de rechtbank uitgaat van de tekst van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals die luidde ten tijde van de tenlastegelegde perioden. Omdat de tekst van de wet met betrekking tot de onderhavige specifieke verwijten niet anders is geworden, behoeft dit aspect geen nadere bespreking.
4.3.2.
Dwangmiddelen?
De verdachte en haar man hadden vanaf augustus 2007 een vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting in Lemiers. De verdenkingen tegen de verdachten zijn ontstaan naar aanleiding van controles van medewerkers van het Regionaal Coördinatiepunt Mensenhandel en Prostitutie. Bij deze bestuurlijke controles, op respectievelijk 29 juli en 20 september 2010, zijn de in het bedrijf aanwezige prostituees gehoord. De gesprekken met deze vrouwen gaven aanleiding te vermoeden dat zij in een afhankelijkheidssituatie terecht waren gekomen ten opzichte van de verdachten, waarna een opsporingsonderzoek is gestart. In dit onderzoek zijn (onder meer) de verdachten geobserveerd, zijn er doorzoekingen verricht en telefoons en computers onderzocht.
Vooropgesteld kan worden dat dit onderzoek geen bewijs heeft opgeleverd dat de verdachten fysiek geweld hebben aangewend of daarmee hebben gedreigd. Ook is er geen bewijs voor de onderdelen afpersing of misleiding op de tenlastelegging. Daarvan moet de verdachte in elk geval volledig worden vrijgesproken.
In de visie van de officier van justitie bestond de dwang uit het benutten van zogenoemde manipulatieve dwangmiddelen: het misbruik maken van de kwetsbare positie van de vrouwen en van het overwicht dat de verdachten op hen zouden hebben. De vrouwen verkeerden daardoor niet in een positie die gelijk was aan die van een mondige Nederlandse prostituee volgens de officier van justitie. Zij trekt deze conclusie uit de volgende feiten en omstandigheden:
De vrouwen hebben verklaard dat zij in hun thuisland in Oost-Europa vaak maar 1/10 konden verdienen van wat ze in de seksinrichting konden verdienen. Van hun verdiensten in het thuisland konden zij niet rondkomen. De verdachten waren hiervan op de hoogte.
De vrouwen spraken de Nederlandse taal niet en waren op de verdachten aangewezen voor diverse zaken, zoals het doen van boodschappen, doktersbezoek, aanmelding bij banken en de belastingdienst en het sturen van geld naar het thuisland.
De belasting werd ingehouden op hun loon door de verdachten, terwijl dat niet strookt met de gedachte dat de vrouwen zzp-ers zijn die zelf voor afdracht van belastingen moeten zorgen.
De verdachte bepaalde hun werktijden en wanneer zij op vakantie konden gaan, alsmede of zij in Lemiers of in Aken moesten werken. Aan de verdachte werd toestemming gevraagd om te stoppen met werken en om te mogen gaan slapen. Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaarde dat er aanwezigheidslijsten moesten worden ingevuld waarop aangegeven werd wanneer een klant binnenkwam en hoelang de vrouwen met een klant bezig waren.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] die spreekt over het “aannemen” van meisjes en het door hem nemen van beslissingen over de vrouwen als verdachte en haar man op vakantie waren.
De vrouwen waren afhankelijk van de verdachten voor woonruimte en voor het vervoer van hun woning naar het werk. De vrouwen moesten apart en onevenredig veel betalen voor de woonruimte, het vervoer en het doen van boodschappen.
De vrouwen werden gecontroleerd door middel van camera’s die gericht waren op de leefruimte in het bedrijf en op de ingang van hun woning in Maasmechelen. Van die woning had slechts één vrouw de sleutel.
De lockers waarvan de vrouwen in het bedrijf gebruik maakten, konden met een moedersleutel door de verdachten worden geopend, zodat de vrouwen controleerbaar waren, zonder dat zij dit zelf wisten.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij de vrouwen goed in de gaten hield, opdat zij geen vriend zouden krijgen.
De vrouwen kregen instructies over wat zij tegen de controleurs en de politie moesten zeggen. Zelfs bij gelegenheid van de verhoren door de rechter-commissaris spreidde medeverdachte [medeverdachte 1] een dominante aanwezigheid ten toon, die op de vrouwen die kwamen getuigen een wezenlijke impact heeft gehad.
De rechtbank heeft aan de hand van het dossier al deze punten onderzocht. Zij komt tot de conclusie dat voor de meeste van deze omstandigheden het bewijs ontbreekt ofwel dat het onderliggende bewijs te eenzijdig in het nadeel van de verdachten is uitgelegd door de officier van justitie, terwijl dat bewijs ook een neutrale of zelfs een ontlastende interpretatie toelaat. Voor zover er voldoende bewijs is, laten die omstandigheden noch afzonderlijk, noch gezamenlijk, de conclusie toe dat er sprake is geweest van ontoelaatbare manipulatie van de vrouwen. De rechtbank overweegt als volgt, beginnend met de punten 2 tot en met 10 en eindigend met punt 1.
Punten 2 tot en met 5
Duidelijk is dat de vrouwen, afkomstig uit onder meer Polen, Roemenië, Hongarije en Litouwen, geen vloeiend Nederlands spraken, maar daar staat tegenover dat de meeste van hen in staat waren te communiceren in het Duits of Engels. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de controle op 29 juli 2010. Bij die controle kon er zonder tolk gecommuniceerd worden met de meeste vrouwen. Er werd dus niet in het Nederlands gecommuniceerd, maar niet gezegd kan worden dat deze vrouwen uitsluitend hun moedertaal spraken en daarom in overwegende mate van de verdachten afhankelijk waren om zich in het Limburgse verstaanbaar te maken. Lemiers is immers gelegen in de Euregio, nabij de Duitse en Belgische grens, waarin het Duits veel gesproken en verstaan wordt. Van meerdere vrouwen wordt door de controleurs zelfs opgemerkt dat zij vloeiend Duits spraken. Ook bij de controle op 20 september 2010 kan er in het Duits en Engels worden gecommuniceerd. Niet valt in te zien dat de verdachten in dat opzicht ontoelaatbaar overwicht hadden op de vrouwen.
Dat zou wellicht anders kunnen zijn geweest bij 2 van de 10 vrouwen, [betrokkene 4] en [betrokkene 5], omdat zij alleen Roemeens spraken. Dat enkele gegeven is echter niet genoeg om van misbruik van overwicht te kunnen spreken. Ten aanzien van[betrokkene 4] bevat het dossier slechts summier gegevens, waardoor niet vast te stellen is of er nog andere feiten of omstandigheden zijn die zouden maken dat de verdachten over de schreef zijn gegaan ten aanzien van deze vrouw. Van [betrokkene 5] is een uitgebreidere verklaring voorhanden, maar daaruit kan de rechtbank op dit punt geen nader verwijt destilleren, nu uit haar verklaring niet volgt dat zij door de taalbarrière in een andere, laat staan ongelijkere, positie verkeerde ten opzichte van haar collega’s.
Ontoelaatbaar overwicht op de vrouwen neemt de rechtbank ook niet aan op grond van de omstandigheid dat de vrouwen kennelijk zeer veel gebruik maakten van allerlei diensten die vooral door medeverdachte [medeverdachte 2] werden verricht. [medeverdachte 2] begeleidde de vrouwen ten behoeve van het regelen van de formaliteiten bij de belastingdienst, ging voor hen naar de bank en [bank] om geld te storten of over te maken, bracht hen naar afspraken en deed ook nog eens boodschappen. Op het eerste gezicht ontstaat daaruit wel een benauwend beeld van het reilen en zeilen van het bedrijf, dat een signaal oplevert van mensenhandel, maar dat is niet genoeg om tot een bewezenverklaring te komen. Gelet op de verklaringen van de vrouwen, die niet belastend zijn voor de verdachten, komt onvoldoende uit dit dossier naar voren dat het gedrag van de verdachten een mate van afhankelijkheid heeft opgeleverd die een beknotting van de vrijheid of een uitbuitingssituatie met zich meebracht.
Verder heeft de officier van justitie niet hard kunnen maken dat er een verkeerde (en daardoor manipulatieve) werkwijze werd gehanteerd door de verdachten in het kader van de bedrijfsvoering en ten aanzien van de inhouding van belasting op de inkomsten van de vrouwen. Niets wijst erop dat de vrouwen als zzp-er moesten worden aangemerkt in de tenlastegelegde periode en zélf moesten zorgen voor het afdragen van belastingen. Integendeel: de vrouwen werkten allen volgens het zogenoemde opting-in systeem overeenkomstig de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 en in opvolging daarvan overeenkomstig de Vaststelling van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011.
Deze regeling is met het oog op sekswerkers in het leven geroepen en de verdachten waren op basis daarvan verplicht belastingen, premie zorgverzekering en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekering in te houden op de verdiensten van de vrouwen. Daarmee is er voor het verwijt van de officier van justitie geen feitelijke grondslag. Voor ongeoorloofde dwang of drang aan de zijde van de verdachten is er dan dus ook geen bewijs op dit punt.
De verplichting die de verdachten hadden richting de fiscus maakt ook plausibel dat in het bedrijf op lijsten werd bijgehouden hoeveel klanten een vrouw had en dat andere relevante gegevens genoteerd werden die de inkomsten van de vrouwen bepaalden, zoals het aantal drankjes dat werd genuttigd. De rechtbank begrijpt dan ook niet waarom het bijhouden van lijsten in deze zaak op manipulatie of misbruik van overwicht zou moeten duiden.
Dat inzicht verandert niet als wordt meegewogen dat de vrouwen 41 euro overhielden van de 100 euro die het bedrijf aan de klant in rekening bracht voor het gebruik van een kamer en de diensten van de prostituee. Die 60/40 verhouding is in overeenstemming met genoemde opting-in regeling, waarin rekening wordt gehouden met een bedrag voor het gebruik van de kamer en met omzetbelasting. Dat een klein aantal vrouwen afwijkend verklaard heeft over hetgeen zij netto overhielden, kan evenmin in het nadeel van de verdachten worden uitgelegd. Dit is niet nader geverifieerd via de belastingdienst in het onderzoek, terwijl van deze vrouwen het sofinummer bekend was. Het is fiscaal ook niet uitgesloten dat de vrouwen (nog) meer belasting verschuldigd zouden kunnen zijn geweest.
De rechtbank heeft niet uit het dossier kunnen afleiden dat de verdachte persoonlijk bepaalde waar en wanneer er gewerkt werd door de vrouwen (inclusief wanneer zij op vakantie konden gaan). Uit een berichtenuitwisseling die gevonden is in de telefoon van de verdachte en die ten grondslag is gelegd aan het verwijt van de officier van justitie, kan niet worden geconcludeerd dat de verdachte zich zo ten opzichte van de vrouwen op de tenlastelegging opstelde. Het zou dan onder andere gaan om een sms-je van 7 september 2011 van ene [betrokkene 6], die aan de verdachte vraagt of zij mag gaan slapen, omdat zij zich niet lekker voelt. Uit het dossier kan echter niet worden opgemaakt dat deze communicatie een vrouw op de tenlastelegging betreft en bovendien blijkt uit het antwoord van de verdachte dat zij helemaal niet moeilijk doet (“Ja, zeg maar tegen [betrokkene 7], geen probleem”). De negatieve interpretatie van de officier van justitie acht de rechtbank dan ook te eenzijdig, omdat een dergelijke manier van communiceren evengoed op een neutrale manier geïnterpreteerd kan worden. Het kan beschouwd worden als een normale, niet meer dan beleefde manier van omgang in een gezamenlijke bedrijfsvoering.
In een andere berichtenreeks, tussen de verdachte en een vrouw genaamd Dany-Asia, deelt Dany-Asia ook gewoon aan de verdachte mee dat zij “als zij zich zo voelt, morgen naar huis zal gaan,” wat juist uitgelegd kan worden als bewijs dat vrouwen niet om toestemming vroegen aan de verdachte, maar gewoon meedeelden wat ze besloten hadden.
Uit weer een andere serie berichten (op 1 oktober 2011 en 4 september 2011) wordt door de officier van justitie afgeleid dat de vrouwen niet vrij waren om de seksinrichting in Aken te verlaten, omdat zij geen sleutel hadden. Ook hier weer betreft het niet nader getraceerde vrouwen en kan uit de antwoorden van de verdachte worden afgeleid dat zij geen belemmeringen opwerpt en ervoor zorgt dat er een sleutel beschikbaar komt.
Nu verder de verklaringen van de 10 vrouwen die op de tenlastelegging staan vermeld juist inhouden dat zij vrij waren om te werken wanneer zij wilden en dat werktijden en vakanties juist in onderling overleg werden bepaald, kunnen deze sporadische berichten niet de conclusie rechtvaardigen dat de 10 vrouwen in weerwil van hun eigen verklaring op ontoelaatbare wijze in hun (keuze)vrijheid werden beperkt door de verdachten. Dat wordt voor de rechtbank niet anders op basis van enkele uitlatingen van [medeverdachte 2] over de manier waarop het bedrijf werd gerund. Die laten -wederom- ook een neutrale interpretatie toe.
Het voert ook te ver om de verdachte te verwijten dat er afstemming plaatsvond over werktijden en vakanties en van een exploitant van een seksinrichting te eisen dat daar helemaal niet over gecommuniceerd wordt. De verdachte heeft aangevoerd dat afstemming niet alleen in het belang van haarzelf als exploitant is, maar ook in het belang van de prostituees en dat is geen onlogische gedachte. Zowel voor de verdachte, als voor de vrouwen is het immers met het oog op de inkomsten niet doelmatig als nu eens iedereen en dan weer niemand in het bedrijf aanwezig is.
Punten 6 tot en met 10
Uit het dossier kan worden afgeleid dat vrijwel alle vrouwen woonruimte huurden van de verdachte en haar man in een huis in Maasmechelen. Verder blijkt uit het dossier dat de vrouwen voor het woon-werkverkeer gebruik maakten van vervoer dat door de verdachten werd geboden. Tegen betaling van € 20,- per week konden zij ook nog gebruik maken van de diensten van medeverdachte [medeverdachte 2], die dan voor hen boodschappen deed of hen met de auto vervoerde naar de kapper of andere afspraken.
De huur van de woonruimte bedroeg all-in € 1800,- per maand. Deze huur werd verdeeld over de in het huis verblijvende vrouwen. In grote lijnen volgt uit de verklaringen dat er ongeveer 6 vrouwen in het huis in Maasmechelen tegelijk woonden. Voor een kamer betaalden zij dus pakweg € 300,- per maand.
Dat er voor het vervoer van en naar Maasmechelen werd betaald, blijkt niet uit het dossier. De desbetreffende vrouwen spreken in hun verklaringen over meerijden met de verdachte of haar man, die ook in Maasmechelen woonden, en over vervoerd worden door [medeverdachte 2]. Ook namen zij wel een taxi of reden ze mee met een collega. Een van heeft verklaard dat zij een eigen auto had. Ze hebben niet verklaard dat zij de verdachte voor het woon-werkvervoer moesten betalen.
Het huurbedrag beschouwt de rechtbank niet als een onevenredig bedrag, zoals de officier van justitie doet. Zij stelt dat dit bedrag vooral onevenredig was, omdat dat vrouwen door de week in de club verbleven, ook buiten werktijden. Die stelling is echter niet hard te maken in deze zaak. Er is wel een belastende verklaring door medeverdachte [medeverdachte 2] afgelegd, maar bewijs uit andere bron ontbreekt en de vrouwen zelf hebben, voor zover het ter sprake is gekomen, anders verklaard. Samengevat kan niet bewezen worden dat de vrouwen voor woonruimte en/of vervoer afhankelijk waren van de verdachte(n), noch dat zij daarvoor te veel betaalden. Ook de vergoeding die [medeverdachte 2] ontving voor zijn diensten legt in dat verband onvoldoende gewicht in de schaal.
De officier van justitie is voorts de mening toegedaan dat er overwicht op en controle over de vrouwen werd gecreëerd door middel van het gebruik van camera’s en de mogelijkheid om hun lockers te openen. Ook zouden de vrouwen niet vrij zijn geweest hun woning in en uit te gaan en zouden de verdachten notities hebben gemaakt, waarop gegevens van klanten van de vrouwen staan vermeld.
Wederom is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden ofwel niet bewezen kunnen worden ofwel te eenzijdig in het nadeel van de verdachten zijn uitgelegd. De vrouwen zelf hebben op geen enkele manier aangegeven dat zij op deze wijze beperkt werden in hun doen en laten of afhankelijk werden gehouden. Dat is op zichzelf nog niet doorslaggevend, maar de enkele omstandigheid dat er camera’s in het bedrijf waren en dat er een camera bij de woning van de vrouwen op de achterdeur was gericht, kan toch de gevolgtrekking niet dragen dat er sprake was van een ontoelaatbare, vrijheidsbeperkende “gecontroleerde situatie”. Er zijn immers ook andere plausibele redenen te bedenken (en ook aangevoerd door de verdachten) om in een voor het publiek toegankelijke zaak of bij een woning camera’s te gebruiken; zo was de camera bij de woning bedoeld als inbraakpreventie en was de camera in de zaak bedoeld als middel om toezicht te houden op hetgeen zich afspeelde in de zaak.
Evenmin kan die gevolgtrekking gedragen worden door het kale gegeven dat er een moedersleutel beschikbaar was om lockers te openen. De notities die in de woning van verdachte en haar man zijn gevonden zeggen de rechtbank niets. De verklaring van [medeverdachte 2] dat de vrouwen over maar één sleutel van hun woning beschikten, vindt -wederom- geen steun in ander bewijs. Kortom: er is opnieuw onvoldoende bewijs dat er sprake is geweest van misbruik van overwicht.
Hetzelfde geldt voor de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij de vrouwen goed in de gaten hield en het onwenselijk en ongezond vond dat zij een vriend kregen. Wederom hebben de vrouwen hier niet over geklaagd en laat deze verklaring een neutrale of juist ontlastende interpretatie toe.
Tot slot acht de rechtbank de bewering van de officier van justitie onvoldoende onderbouwd dat de vrouwen geïnstrueerd zijn om bepaalde verklaringen af te leggen en door medeverdachte [medeverdachte 1] zijn beïnvloed. Voor dat laatste is er niet meer voorhanden aan bewijs dan de verklaring van de officier van justitie dat zij dat heeft geconstateerd. Dat is niet genoeg en de rechtbank zal dat dan ook niet verder bespreken.
De verbalisanten die de bestuurlijke controle verrichtten op 29 juli 2010, hadden de indruk dat de vrouwen geïnstrueerd waren met betrekking tot de vraag waar zij verbleven, als ze niet in het bedrijf waren. Bij de controle op 20 september 2010 wekken de gehoorde vrouwen ook de indruk te zijn geïnstrueerd, maar dan weer op een andere manier. Dat is voldoende om een vermoeden van strafbare feiten op te baseren, maar er moet voor een veroordeling meer zijn dan alleen een indruk: het vermoeden moet met wettige bewijsmiddelen worden gestaafd. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft weliswaar verklaard dat hij opdracht had van de verdachte en haar man om de vrouwen tegenover de politie te laten verhullen dat ze buiten werktijden in de club verbleven en te zeggen dat zij op eigen gelegenheid naar de club kwamen, maar dat levert onvoldoende wettig bewijs op. Aan die laatste instructie overigens, zo al gegeven, hebben de vrouwen zich dan in elk geval niet gehouden, nu meerdere van hen bij de controles vertellen dat zij door de verdachte, haar man of door [medeverdachte 2] werden vervoerd van en naar het werk.
Dit alles betekent voor de rechtbank dat de hiervoor besproken onderbouwingen van het verwijt, zoals gepresenteerd door de officier van justitie, geen dwang opleveren, noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien.
Punt 1
Blijft over de omstandigheid dat de vrouwen uit Oost-Europa afkomstig waren en hebben aangegeven dat zij in Nederland meer konden verdienen dan thuis. Het is echter niet zo in de onderhavige zaak dat álle vrouwen verklaard hebben dat zij in hun thuisland niet rond konden komen: dat betreft 5 van de 10 vrouwen. Dat zelfde geldt voor het hebben van financiële verplichtingen ten aanzien van familie of zichzelf in het thuisland. Kort samengevat gaat de stelling van de officier van justitie dienaangaande dus niet voor alle vrouwen op.
Desalniettemin is helder dat de vrouwen in Nederland in de prostitutie werkten uit een meer of minder indringende behoefte aan geld. Dat is in beginsel een sterke aanwijzing voor de aanwezigheid van het dwangmiddel misbruik van een kwetsbare positie.
Algemeen wordt ook aangenomen dat landen als Polen, Hongarije en Roemenië aanzienlijk minder welvarend zijn dan West-Europese landen als Nederland en dat ten gevolge daarvan vrouwen uit die landen al snel in een economisch zwakkere positie verkeren waarvan misbruik kan worden gemaakt. Dat uitgangspunt hanteert de rechtbank ook, maar zij is in deze zaak van oordeel dat die algemene ervaringsregel alleen onvoldoende is om aan te nemen dat de onderhavige verdachten misbruik hebben gemaakt van de economisch zwakkere positie van de 10 vrouwen.
Een kwetsbare positie is volgens de definitie van de relevante internationale verdragen en de EU-richtlijn mensenhandel: een situatie waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. [2] Deze definitie wordt verder in de wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur ingevuld aan de hand van een vergelijking met de maatvrouw, de mondige Nederlandse prostituee. Ook moet er om van dit dwangmiddel te kunnen spreken toch minst genomen sprake zijn van een grote psychische druk die de verdachten ofwel zelf hebben gecreëerd of die al moet hebben bestaan en vervolgens door de verdachten is benut, zodanig dat daarmee de keuzevrijheid van de vrouwen is aangetast.
De rechtbank is in deze zaak echter niet tot de conclusie gekomen dat de 10 vrouwen vanwege hun economische positie in hun keuzevrijheid zijn aangetast en daarmee in zo’n ongelijke, minder vrije positie verkeerden in vergelijking met de Nederlandse maatvrouw. Als alleen de behoefte aan geld dat op een andere manier niet verdiend kan worden, de doorslag zou geven en tot een veroordeling zou leiden, dan valt niet in te zien waarom twee andere vrouwen die bij de controles werden gehoord, de Belgische [betrokkene 8] en de Duitse [betrokkene 9], niet ook als slachtoffers van mensenhandel zouden moeten worden aangemerkt. Zij hebben immers ook verklaard dat financieel-economische overwegingen een rol speelden bij de keuze voor prostitutiewerk.
Eindconclusie van de rechtbank ten aanzien van het verweten gebruik van dwangmiddelen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting opgemerkt dat zij de onderhavige zaak als een grensgeval ziet: de rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in dit geval de ondergrens voor het aannemen van mensenhandel niet is gehaald. Dit alles betekent dat er geen gronden zijn om aan te nemen dat de verdachten gebruik hebben gemaakt van dwangmiddelen. Om die reden moet de verdachte worden vrijgesproken van deze bestanddelen van de tenlastelegging en de daarop gebaseerde verwijten.
4.3.3.
Grensoverschrijdend vervoer van artikel 273f, eerste lid, sub 3 van het Wetboek van Strafrecht
Niet betwist is door de verdachten dat zij de vrouwen vervoerden van Maasmechelen in België naar Lemiers met het oog op het verrichten van hun werk in de prostitutie. Uit de verklaringen van de verdachten kan verder worden opgemaakt dat er ook wel vervoer plaatsvond van vrouwen naar het bedrijf in Aken of vanaf vliegvelden in Duitsland. Daarmee staat het grensoverschrijdend vervoer van de prostituees tussen de landen Nederland, België en Duitsland vast.
Verder zijn er nog enkele vrouwen aan te wijzen voor wie de verdachte (retour)tickets heeft geboekt voor vluchten vanuit België en Duitsland naar Litouwen, Hongarije en Roemenië en vice versa. Aannemelijk is voor de rechtbank dat deze vrouwen op dat moment al werkzaam waren in het bedrijf en in het kader van hun (kerst)vakantie gereisd hebben. Dat kan althans worden afgeleid uit de periodes waarop de tickets betrekking hebben en uit een opting-in lijst met namen en sofinummers die bij een doorzoeking in beslag is genomen. [3]
Dat de verdachten vrouwen geworven en vervoerd hebben vanuit Oost-Europese landen naar Nederland om voor het eerst te gaan werken in het bedrijf, kan niet worden bewezen. Dit zou volgens de officier van justitie het geval zijn ten aanzien van de vrouwen [betrokkene 4] en [betrokkene 10], omdat zij dat hebben verklaard bij de controle op 29 juli 2010. Deze vrouwen kwamen uit Roemenië.
[betrokkene 4] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] haar aldaar geworven heeft en vervolgens vervoer voor haar naar Nederland heeft geregeld. Die verklaring is echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaring van [medeverdachte 2] dat hij wel eens vaker gehoord heeft dat de verdachte voor nieuwe meisjes uit Roemenië de reis heeft betaald, zal de rechtbank niet aanmerken als steunbewijs, omdat die te vaag is.
[betrokkene 10] heeft twee verklaringen afgelegd, die haaks op elkaar staan. Ook als haar eerste, belastende verklaring wordt gevolgd, is er onvoldoende wettig bewijs, net als bij [betrokkene 4].
Dat wordt niet anders als de rechtbank meeweegt dat uit het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte en haar man in elk geval in Polen en Duitsland advertenties plaatsten voor hun bedrijf. Nergens blijkt uit dat zij dit ook in Roemenië hebben gedaan, laat staan dat kan worden vastgesteld dat [betrokkene 4] en [betrokkene 10] op basis van zulke advertenties naar Nederland zijn gekomen.
Met de vaststelling dat de verdachten vrouwen vervoerd hebben in de Euregio en dat er tickets zijn geboekt is voor de rechtbank in de onderhavige zaak de vraag nog niet beantwoord of dit ook strafbaar is. De rechtbank volgt in dezen de lijn die in andere vonnissen van deze rechtbank is gevolgd. Ook in deze zaak moet aansluiting worden gezocht bij het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 oktober 2014: gelet op hetgeen onderdeel 3 van artikel 273f lid 1 beoogt, moet beoordeeld worden of de verdachte enige verwijtbare bijdrage heeft geleverd aan een beknotting van de vrijheid van de vrouwen. [4]
Nu de rechtbank hiervoor al tot de conclusie is gekomen dat er onvoldoende bewijs is voor het aannemen van een beknotting of aantasting van de vrijheid van de vrouwen, kan er ook niet van een verwijtbare bijdrage daaraan worden gesproken. Het enkele gegeven dat iemand een vrouw over de grens vervoerd heeft of wel eens een ticket voor haar heeft geboekt naar en van het thuisland, terwijl zij weet dat die vrouw als prostituee aan de slag gaat, is niet genoeg om het bestanddeel te vervullen van “het oogmerk de ander ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.” De rechtbank zal de verdachte derhalve eveneens van dit verwijt vrijspreken.
Daarbij speelt voor de rechtbank tevens een rol dat in de provincie Limburg optima forma gestalte wordt gegeven aan het vrije verkeer van personen en diensten met de omringende landen. Indien aan de prostituees voor hen gunstige, goedkopere vervoersmogelijkheden worden ontzegd, omdat anders de vervoerder al heel snel van mensenhandel kan worden beticht, zouden zij ten opzichte van andere dienstverleners (bijvoorbeeld bouwvakkers) op discriminatoire wijze worden belemmerd om hun inkomsten te verwerven. Zij worden dan immers op onevenredige (taxi)kosten gejaagd. Daarbij is tevens van belang op te merken dat hun werktijden doorgaans niet matchen met de dienstregelingen van het openbaar vervoer en ook de locatie van de seksbedrijven nog al eens minder gunstig is.
Parallel hieraan loopt ook het belang van de verdachte, als ook dat van willekeurige anderen, bij een vrij verkeer van goederen en diensten. Zij wordt immers louter op grond van de geografische ligging van haar bedrijf en woonplaats geconfronteerd met een risico op strafvervolging, daar waar anderen in Nederland bij dezelfde handeling geen enkel risico lopen, omdat zij geen grens overschrijden. Een al te ruime toepassing van voornoemde bepaling in het strafrecht zou zo tot onaanvaardbare uitkomsten leiden.
4.3.4.
Feit 2: de minderjarige [5]
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat in het bedrijf van de verdachte een vrouw heeft gewerkt die minderjarig was. Het gaat om [betrokkene 11]. Uit een uittreksel uit het geboorteregister dat door de Roemeense autoriteiten is verstrekt, blijkt dat zij geboren is op 10 juni 1990. [6] [betrokkene 11] is bij de verdachte aan het werk gegaan als prostituee, maar liep op 13 maart 2008, terwijl ze dus nog 17 jaar was, tegen de lamp, toen zij zich bij de belastingdienst meldde om een sofinummer te krijgen.
Bij haar aanhouding door de politie legitimeerde zij zich met een vermoedelijk valse identiteitskaart. [7] [betrokkene 11] verklaarde vervolgens bij de politie dat zij een week in de seksinrichting in Lemiers heeft gewerkt. [8] Van de verdiensten was de helft van haar, in de club werd fifty-fifty gedraaid. [9] Ze woonde in een appartement van medeverdachte [medeverdachte 1] in Kerkrade. [10]
De vriendin van [betrokkene 11] verklaarde dat zij samen met [betrokkene 11] in de seksinrichting in Lemiers heeft gewerkt, en wel ongeveer 1,5 week tot 2 weken voordat zij naar de belastingdienst gingen om een formulier voor de vergunning in te vullen.
[betrokkene 11] verklaarde op 14 maart 2008 dat zij de dag ervoor naar de belasting is gegaan. [11] Daarbij werd zij vergezeld door een medewerker van het bedrijf, medeverdachte [medeverdachte 2]. [12] De identiteitskaart van [betrokkene 11] is onderzocht en bleek inderdaad vals te zijn. [13]
De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat [betrokkene 11] in het bedrijf in Lemiers heeft gewerkt in maart 2008. Dat brengt met zich mee dat de verdachte uit deze werkzaamheden ook verdiensten heeft genoten uit het beschikbaar stellen van ruimte aan [betrokkene 11] en haar klanten ten behoeve van de seksuele diensten van [betrokkene 11].
Dit alles betekent dat er voor feit 2 een bewezenverklaring kan volgen, waarbij de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als medeplegers moeten worden beschouwd. Zij werkten immers in het bedrijf nauw samen, de verdachte en haar man als exploitanten en medeverdachte [medeverdachte 2] als bedrijfsleider.
Niet alle onderdelen op de tenlastelegging kunnen bewezen worden verklaard. Kort samengevat bevat het dossier, net als bij feit 1, te weinig aanknopingspunten om aan te nemen dat [betrokkene 11] is uitgebuit of in haar vrijheid is beperkt door de verdachten. Ook kan niet met voldoende wettig bewijs worden vastgesteld dat zij door de verdachten is geworven of gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting en/of over de grens is vervoerd vanuit Duitsland.
De vraag is nu, gelet op het door de verdachte gedane beroep op afwezigheid van alle schuld, of de verdachte had kunnen zien dat er iets niet klopte aan de identiteitskaart. Meer in het bijzonder: of zij had kunnen ontdekken dat de geboortedatum die daarop stond niet juist was. De verdachte heeft naar eigen zeggen de identiteitskaart die [betrokkene 11] haar toonde in handen gehad en op basis daarvan gecontroleerd of zij meerderjarig was. Vervolgens heeft de verdachte daarvan een kopie gemaakt voor haar administratie. De verdachte heeft daarbij niet gezien dat de identiteitskaart vals was. Zij heeft [betrokkene 11] ook met haar identiteitskaart naar de belastingdienst laten gaan om een sofinummer aan te vragen.
Volgens het proces-verbaal met betrekking tot de valsheid was de vervalsing te detecteren door het document met ultraviolet licht aan te stralen. Op die manier had de verdachte dus kunnen zien dat het document een kopie was van een officieel verstrekt document.
De rechtbank is desalniettemin van oordeel dat dit de verdachte niet te verwijten valt. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet gezegd kan worden dat op basis van uiterlijk en voorkomen kenbaar was dat [betrokkene 11] nog geen 18 jaar was. Zij was immers slechts drie maanden jonger dan dat. De verdachte heeft vervolgens gedaan wat zij gewoon was te doen in het kader van de bedrijfsvoering, teneinde te voldoen aan haar wettelijke en bestuurlijke/fiscale verplichtingen. Er is geen reden om aan te nemen dat de verklaring van de verdachte op dit punt feitelijk niet klopt. Uit het dossier valt ook op te maken dat verdachte daadwerkelijk een kopie van de valse identiteitskaart heeft gemaakt.
Verder is van belang op te merken dat in het dossier te zien is dat de valse identiteitskaart op het eerste gezicht precies lijkt op de identiteitskaart die [betrokkene 11] later (op 20 mei 2008) van de Roemeense autoriteiten heeft verkregen. [14] De rechtbank deelt dan ook de conclusie van de officier van justitie niet dat het gemakkelijk
met het blote oogte zien was dat het document vals was, om reden dat het valse document op gewoon papier was gedrukt. Dat laatste leest de rechtbank ook niet terug in voornoemd proces-verbaal van de forensisch deskundige. Het kan evenmin geconcludeerd worden uit de verklaring van [betrokkene 11], inhoudende dat een clubeigenaar met de naam Harry in Duitsland de vervalsing wél doorhad, nu zij in dat zelfde deel van haar verklaring opmerkt dat de politie in Duitsland tijdens een controle bij diezelfde club het document goed had gevonden.
Gelet op de door de wet beoogde bescherming van minderjarigen, moeten aan een beroep op afwezigheid van alle schuld hoge eisen worden gesteld. Wil een beroep daarop slagen, dan moet aannemelijk zijn geworden dat de verdachte als exploitant van een seksinrichting gedegen heeft onderzocht of een vrouw meerderjarig is. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in deze zaak voldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat zij aan die plicht heeft voldaan. Die onderzoeksplicht reikt naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver dat de exploitant gehouden is ieder identiteitsbewijs te controleren met behulp van een UV-lamp, nog daargelaten dat dan voor degene die dat doet, duidelijk moet kunnen zijn op welke kenmerken hij moet letten om een dergelijk document als niet echt te identificeren. Dat alles betekent dat de verdachte verontschuldigbaar gedwaald heeft ten aanzien van de leeftijd van [betrokkene 11] en niet strafbaar is voor het bewezenverklaarde, omdat iedere schuld ontbreekt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 2
in de periode van 15 februari 2008 tot en met 13 maart 2008 te Lemiers in de gemeente Vaals en in Kerkrade, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, D. [betrokkene 11] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling, terwijl zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [betrokkene 11] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [betrokkene 11] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers hebben zij, verdachte en haar mededaders:
- die [betrokkene 11] als prostituee laten werken en
- voor die [betrokkene 11] een gelegenheid geregeld alwaar zij zich kon prostitueren en
- woonruimte voor die [betrokkene 11] geregeld.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert het strafbare feit mensenhandel op.
Hiervoor in paragraaf 4.3.4. heeft de rechtbank geoordeeld dat er feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte voor het feit uitsluiten. De rechtbank zal haar dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 mei 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging - ten laste gelegd dat
Feit 1
zij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 11 oktober 2011 te Lemiers in de gemeente Vaals, in elk geval in Nederland en/of
te Maasmechelen, in elk geval in België en/of te Aken, in elk geval in Duitsland, en/of Roemenië en/of Hongarije en/of Litouwen en/of Polen en/of Slowakije, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, genaamd [betrokkene 12] door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 12]
(sub 1)
en/of
[betrokkene 12] heeft/hebben aangeworven (uit Roemenië en/of Hongarije en/of Litouwen en/of Polen en/of Slowakije) en/of heeft/hebben medegenomen naar Nederland en/of Duitsland met het oogmerk die[betrokkene 12] ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handeling(en) met en/of voor een derde tegen betaling
(sub 3)
en/of
[betrokkene 12] door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare situatie heeft/hebben
gedwongen en/of bewogen haar/hen te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handeling(en) met en/of voor een derde,
(sub 9)
immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s)
- advertenties (op internet en/of krant) geplaatst in Roemenië en/of Hongarije en/of Litouwen en/of Polen en/of Slowakije en/of
- ( een) link(s) op (Duitse) sekssite(s) geplaatst en/of gezet en/of
- de vlucht(en) geboekt en/of het vervoer geregeld voor die [betrokkene 12] van haar thuisland (Roemenië en/of Hongarije en/of Litouwen en/of Polen en/of Slowakije) naar Nederland en/of
- de reissom naar Nederland voor die [betrokkene 12](vooruit) betaald en/of
- die [betrokkene 12] in een kwetsbare positie gebracht, daar die [betrokkene 12] de Nederlandse taal niet
voldoende machtig is/zijn en/of de weg in Nederland niet we(e)t(en) en/of kent/kennen en/of
- die [betrokkene 12] als prostituee laten werken en/of
- voor die[betrokkene 12] (een) kamer(s) en/of een gelegenheid geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kond(en) prostitueren en/of
- die [betrokkene 12] naar/van de plek waar zij zich prostitueerde gebracht en/of laten brengen en/of
- die [betrokkene 12] gedwongen, althans bewogen om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en/of
- woonruimte voor die[betrokkene 12] geregeld
en/of
-zorggedragen voor controle en/of toezicht op de prostitutiewerkzaamheden en/of verdiensten (daaruit) van die [betrokkene 12] en/of het afdragen van die verdiensten door die [betrokkene 12] aan verdachte en/of haar mededaders(s) en/of
- die [betrokkene 12] al haar/hun verdiensten, althans een aanzienlijk deel daarvan, laten afgeven aan verdachte en/of haar mededader(s), althans die [betrokkene 12]
geen gedeelte, althans weinig van haar verdiensten heeft/hebben laten behouden en/of
- die [betrokkene 12] verhinderd uit eigen vrije wil haar/hun prostitutiewerkzaamheden te kunnen beëindigen, en/of te bepalen wanneer die [betrokkene 12] met vakantie kond(en) gaan en/of de werktijden voor die [betrokkene 12] te bepalen en/of
- die [betrokkene 12] en een door verdachte en/of haar mededader(s) gecontroleerde situatie gehouden, in elk geval één of meer (andere) handelingen verricht, strekkende tot het brengen en/of houden van die [betrokkene 12] en een dwang- en/of uitbuitingssituatie, in elk geval in een van verdachte en/of haar mededader(s) afhankelijke positie.
Feit 2
zij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 december 2007 tot en met 13 maart 2008 te Lemiers in de gemeente Vaals, in elk geval in Nederland en/of te Aken, in elk geval in Duitsland, en/of Roemenië, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[betrokkene 11] heeft/hebben geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van [betrokkene 11], terwijl deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
(sub 2)
en/of
[betrokkene 11] heeft/hebben medegenomen (vanuit Duitsland) naar Nederland met het oogmerk die [betrokkene 11] ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handeling(en) met en/of voor een derde tegen betaling
(sub 3)
en/of
[betrokkene 11] ertoe heeft/hebben gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [betrokkene 11] enige handeling, heeft/hebben ondernomen, waarvan zij verdachte wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat zij slachtoffer [betrokkene 11] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl zij slachtoffer de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
(sub 5)
en/of
opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van die [betrokkene 11]
(sub 6)
en/of
opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de seksuele handelingen van die [betrokkene 11] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [betrokkene 11] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
(sub 8)
immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s)
- die [betrokkene 11] in een kwetsbare positie gebracht, daar die [betrokkene 11] de Nederlandse taal niet machtig is en/of de weg in Nederland niet weet en/of kent en/of
- die [betrokkene 11] als prostituee laten werken en/of
- voor die [betrokkene 11] (een) kamer(s) en/of een gelegenheid geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [betrokkene 11] naar/van de plek waar zij zich prostitueerde gebracht en/of laten brengen en/of
- [betrokkene 11] gedwongen, althans bewogen om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en/of
- woonruimte voor die [betrokkene 11] geregeld en/of
- zorggedragen voor controle en/of toezicht op de prostitutiewerkzaamheden en/of verdiensten (daaruit) van die [betrokkene 11] en/of het afdragen van die verdiensten door die Makra en/of die [betrokkene 11] aan verdachte en/of haar mededader(s) en/of
- die [betrokkene 11] al haar/hun verdiensten, althans een aanzienlijk deel daarvan, laten afgeven aan verdachte en/of haar mededader(s), althans die [betrokkene 11] geen gedeelte, althans weinig van haar verdiensten heeft/hebben laten behouden,
en/of
- die [betrokkene 11] verhinderd uit eigen vrije wil haar/hun prostitutiewerkzaamheden te kunnen beëindigen, en/of te bepalen wanneer die [betrokkene 11] met vakantie kon(den) gaan en/of
- die [betrokkene 11] in een door verdachte en/of haar mededader(s) gecontroleerde situatie gehouden, in elk geval één of meer (andere) handelingen verricht, strekkende tot het brengen en/of houden van die [betrokkene 11] in een dwang- en/of uitbuitingssituatie, in elk geval in een van verdachte en/of haar mededader(s) afhankelijke positie.

Voetnoten

1.Gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:HR:2010:BK6328.
2.Het VN-Palermo Protocol en het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel van 16 mei 2005, alsmede Richtlijn 2011/36/EU.
3.Zie dossierpagina 604.
4.Dit arrest is gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:GHSHE:2014:4705.
5.De vindplaatsvermeldingen van de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de paginanummering in het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Regio Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2010123551 d.d. 25 april 2012 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden. doorgenummerd van pagina 1 t/m 2148. Daarnaast wordt verwezen naar een aanvullend proces-verbaal met nummer 2008034801-7 d.d. 18 maart 2008.
6.Het geschrift van dossierpagina 1979, waarvan de vertaling is opgenomen op dossierpagina 1976.
7.Het proces-verbaal van aanhouding, dossierpagina 1015.
8.Het proces-verbaal bevindingen, dossierpagina 1037, tweede helft.
9.Het proces-verbaal bevindingen, dossierpagina 1036, midden en onderaan.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2], dossierpagina 1019.
11.Het proces-verbaal bevindingen, dossierpagina 1037, midden.
12.Het proces-verbaal verhoor getuige, dossierpagina 1019.
13.Het aanvullende proces-verbaal van 18 maart 2008 van forensisch onderzoeker en deskundige documentonderzoek W.I.J. den Hartog.
14.Zie de kopieën van beide identiteitskaarten op de dossierpagina’s 400 en 401.