ECLI:NL:GHSHE:2014:4705

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
20-002177-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandelzaak met betrekking tot vervoeren van prostituee

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Limburg. De verdachte was beschuldigd van mensenhandel in vereniging, omdat hij een vrouw, aangeduid als [betrokkene 1], van Duitsland naar Nederland had vervoerd met het oogmerk haar te laten deelnemen aan seksuele handelingen tegen betaling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 2 februari 2011 als chauffeur heeft gefungeerd en dat [betrokkene 1] meerderjarig was en vrijwillig haar seksuele diensten aanbood. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen, maar het hof kwam tot de conclusie dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel. Het hof benadrukte dat voor een bewezenverklaring van mensenhandel altijd sprake moet zijn van een verwijtbare bijdrage aan een beknotting van de vrijheid van de prostituee. Aangezien de verdachte niet had gehandeld met het oogmerk om [betrokkene 1] in de prostitutie te brengen, werd hij vrijgesproken. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank met verbetering van gronden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002177-13
Uitspraak : 17 oktober 2014
VERSTEK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van
het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 21 juni 2013 in de strafzaak met parketnummer 04-801128-12 tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken ter zake van - kort gezegd - mensenhandel in vereniging.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen ter zake van het ten laste gelegde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich niet verenigen met de gronden waarop de rechtbank heeft geconcludeerd tot vrijspraak. Nu het hof, zij het op geheel andere gronden, eveneens komt tot een vrijspraak, zal het hof het beroepen vonnis bevestigen met verbetering van gronden.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 1 augustus 2010 tot en met 2 februari 2011 in de gemeente Roermond en/of de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [betrokkene 1] heeft medegenomen vanuit Duitsland naar Nederland, met het oogmerk die [betrokkene 1] ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling.
Vrijspraak
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Gelet op het feit dat het hof op andere gronden dan de rechtbank concludeert tot vrijspraak, zal het de gronden hierna verbeteren.
De hierna volgende overwegingen komen in de plaats van de overwegingen van de rechtbank onder het kopje met nummer 4. De beoordeling van het bewijs.
Van de zijde van het openbaar miniserie is aangevoerd dat de verdachte dient te worden veroordeeld ter zake van - kort gezegd - mensenhandel in vereniging. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad ter zake, in het bijzonder HR 10 september 2013 (ECLI:NL:HR:2013:669 ) heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het vervoeren van [betrokkene 1] van Duitsland naar Nederland, alwaar zij zich beschikbaar heeft gesteld seksuele handelingen te verrichten met een derde tegen betaling, dient te leiden tot een bewezenverklaring. Dat die [betrokkene 1] reeds eerder als prostituee werkzaam was en daarbij haar diensten op geheel vrijwillige basis in zowel Duitsland als ook in Nederland aanbood, is in de visie van de advocaat-generaal niet relevant. Door die [betrokkene 1] hierbij te ondersteunen komt verdachte namelijk in het vaarwater van mensenhandel en dat dient, gelet op het grensoverschrijdende karakter van de ten laste gelegde gedragingen en het belang van de openbare orde, strafrechtelijke consequenties met zich te brengen, aldus de advocaat-generaal.
Bij vaststelling van feiten gaat het hof uit van de hierna volgende verklaringen van de betrokkenen in deze strafzaak.
Op 16 februari 2012 is
[betrokkene 1]gehoord als getuige. Zij heeft in dat verhoor, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik werk nu niet meer als prostituee. Ik volg een opleiding tot leerlinge als koopvrouw in de groot- en buitenlandse handel. Als prostituee heb ik de periode augustus 2010 - juli 2011 gewerkt. (…) Ik heb in Nederland in het kader van escortactiviteiten gewerkt en daarna nog in Duitsland in diverse bordeelachtige bedrijven. (…) Met escortactiviteiten bedoel ik dat ik hier thuis in Duitsland werd opgebeld om in Nederland met een klant tegen betaling geslachtsgemeenschap te hebben. Deze klant had contact opgenomen met “[betrokkene 2]” (…) [betrokkene 2] had een escortservice. Bij “[betrokkene 2]” gaat het om een vrouw genaamd [betrokkene 2]. (…) [betrokkene 2] had voor mij geen richtlijnen gesteld. Ik heb daar vrijwillig gewerkt en werd tot niets gedwongen. (…) [betrokkene 2] trad als tussenpersoon op. (…) Ik heb echter niet alleen in Nederland, maar ook in Duitsland voor [betrokkene 2] gewerkt. De chauffeur had mij toen ook naar de klanten in Duitsland naar hun huis gebracht. (…)
[betrokkene 2] omschreef de vrouwen aan de telefoon en de klant zocht een vrouw uit. Daarna belde [betrokkene 2] hetzij mijzelf hetzij de chauffeur, dus [naam verdachte](het hof begrijpt: de verdachte).
Als [naam verdachte] werd opgebeld, kwam hij naar mij en lichtte mij in. We zijn vervolgens samen naar Nederland gereden. (…) Behalve [naam verdachte] was in mijn tijd daar nog [medeverdachte](het hof begrijpt: [medeverdachte])
als chauffeur werkzaam. (…) .“ [1]
De verdachte
[naam verdachte]is op 28 maart 2012 gehoord, bij welke gelegenheid hij, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, het volgende heeft verklaard.
(…) Ik moest vrouwen die bij mij in de buurt wonen naar klanten in Nederland brengen. Die vrouwen werken voor de escortservice van [betrokkene 2] en werken tegen betaling in de prostitutie in Nederland. (…) Meestal was het zo dat [betrokkene 2] en daarmee bedoel ik [betrokkene 2] door een klant werd gebeld. (…) Daarna belde [betrokkene 2] mij en ik haalde de vrouw bij haar thuis op en bracht haar naar de plek waar de klant zich bevond. (…) De vrouwen die ik afhaalde waren meestal in Duitsland. (…) We zijn vervolgens naar de klant in Nederland of in Duitsland gereden. (…) De vrouwen hebben vrijwillig voor [betrokkene 2] gewerkt. Ze werden voor zover ik weet niet tot prostitutie gedwongen. (…)” [2]
Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 21 juni 2013 heeft de
verdachte- voor zover relevant en zakelijk weergegeven - als volgt verklaard:
(…) In de periode van 1 augustus 2010 tot en met 2 februari 2011 heb ik [betrokkene 1] een aantal keren met een auto vanuit Duitsland naar Nederland gebracht. Ik zocht een baan en ben ervan uitgegaan dat ik niet strafbaar was. We werden per rit betaald. Als ik zie wat er uiteindelijk, na aftrek van benzine, wachttijd, afschrijving van auto en dergelijke overbleef, dan waren de ritten niet rendabel. (…)
Op grond van de hiervoor opgenomen verklaringen stelt het hof vast dat de verdachte in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 2 februari 2012 chauffeursdiensten heeft verleend. Hij heeft [betrokkene 1], die meerderjarig was, opgehaald in Duitsland en vervoerd naar locaties in zowel Duitsland als ook Nederland, op welke locaties [betrokkene 1] seksuele diensten heeft verricht tegen betaling. Voor zijn diensten ontving de verdachte een beperkte vergoeding. Hij was in de veronderstelling niet strafbaar te zijn. Uit de verklaring van [betrokkene 1] blijkt voorts dat zij de diensten uit vrije wil aanbood en door niemand daartoe werd gedwongen. Tevens blijkt niet dat zij op enig andere wijze in haar vrijheid van handelen werd beperkt, terwijl uit het feit dat zij haar prostitutiewerkzaamheden vrijwillig heeft beëindigd, blijkt dat het haar vrij stond dit te doen.
Thans ligt ter beantwoording de vraag voor of de handelingen van verdachte, in juridisch zin kunnen worden gekwalificeerd als ‘mensenhandel’.
In de
memorie van toelichtingbij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 9 december 2004 tot uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel (Stb. 2004, 645) wordt nadrukkelijk overwogen dat:
“(…) De omschrijving van mensenhandel in het protocol en het kaderbesluit anders is opgebouwd dan de omschrijving van seksuele uitbuiting.
Dit onderdeel ziet op het met bepaalde middelen dwingen of bewegen van een persoon tot het zich beschikbaar stellen tot seksuele dienstverlening. De omschrijving van mensenhandel (…) heeft primair betrekking op de activiteit van de mensenhandel. Deze activiteiten zijn gericht op de verwezenlijking van het einddoel, de uitbuiting (of de verwijdering van organen). Het gaat om een aantal gedragingen - werven, vervoeren etc. - , gepaard met middelen - dwang, geweld etc. - en gericht op uitbuiting.(…)
In onderdeel 3°(het hof begrijpt: behorend bij artikel 237f, eerste lid)
is het artikel 250a, eerste lid, onderdeel 2°, neergelegd. In het algemeen gedeelte is uiteengezet dat behoefte bestaat aan handhaving van de strafbaarstelling van deze vorm van op seksuele uitbuiting gerichte grensoverschrijdende mensenhandel.
" [3]
Met de huidige redactie van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. wordt onder de noemer “Mensenhandel” een veelheid aan gedragingen vermeld, waarin naast seksuele uitbuiting onder meer ook andere vormen van gedwongen arbeid of diensten zijn opgenomen. Hierbij gaat het steeds om misdrijven tegen de persoonlijke levenssfeer, zoals de titel XVIII luidt
.
Gelet op de wetsgeschiedenis moet artikel 273f, eerste lid onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht aldus worden uitgelegd dat het oogmerk van de verdachte erop gericht moet zijn de betrokkene in een ander land dan waar deze is aangeworven, medegenomen of ontvoerd, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van de in dat artikel bedoelde handelingen (vgl. Hoge Raad ECLI:NL:HR:2013:669), zonder dat hoeft te blijken dat de wijze van aanwerven en/of medenemen de keuzevrijheid van het slachtoffer heeft beperkt. (vgl. Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2000:ZD1788). Onder ‘het tot prostitutie brengen’ verstaat de Hoge Raad, (vgl. NJ 1999, 719) onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis:
“iedere gedraging gericht tegen een persoon ertoe strekkende deze te belemmeren in zijn vrijheid met prostitutie op te houden ongeacht de omstandigheden of deze daarbij vrijwillig betrokken is geraakt dan wel reeds eerder bij prostitutie betrokken was.”
Voorts stelt het hof vast dat uit de
memorie van antwoordbij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 9 december 1993 tot wijziging van de art. 250bis en 250ter van het Wetboek van Strafrecht (de voorgangers van artikelen 273a/273f) blijkt dat de Minister van Justitie destijds tijdens de openbare behandeling in de Tweede Kamer van het ontwerp-artikel inzake vrouwenhandel het volgende opmerkte:
“Ik wijs er op dat ook een handeling die voldoet aan de delictsomschrijving van ontwerp-artikel 250ter, eerste lid, Sr, ondernomen buiten Nederland, tot strafvervolging wegens mensenhandel hier te lande kan leiden. Wel is voor de uitoefening van rechtsmacht hier te lande een aanknopingspunt met Nederland vereist. (...) Een aanknopingspunt is aanwezig indien degene ten aanzien van wie onder aanwending van ongeoorloofde middelen enige handeling buiten Nederland wordt ondernomen waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ander daardoor in de prostitutie belandt, als gevolg van die handeling ook daadwerkelijk in Nederland in de prostitutie belandt.”
Voor de vervolging wegens mensenhandel hier te lande is dus voldoende dat een handeling waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden enz., ondernomen buiten Nederland onder aanwending van ongeoorloofde middelen, een schakel vormt in de keten van gebeurtenissen die het belanden in de prostitutie in Nederland ten gevolge heeft.” [4]
Gelet op bovenstaande overwegingen gaat het hof er vanuit dat met het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, sub 3º van het Wetboek van Strafrecht wordt beoogd te voorkomen dat door enige handeling van een persoon (of organisatie), op welke wijze en op welk moment dan ook verricht, een ander (al dan niet kwetsbare) meerderjarige persoon in een situatie terechtkomt, waarin zijn of haar vrijheid door een derde wordt of kan worden beperkt. Degene die een prostituee naar een plaats vervoert om de prostitutie te bedrijven, waar zij zelf voor heeft gekozen, zou aan zo een vrijheidsbeperking een bijdrage kunnen leveren als die prostituee op de plaats van bestemming het risico loopt in haar vrijheid te worden beperkt. De Hoge Raad heeft in haar uitspraken aan de begrippen “aanwerven” en “tot de prostitutie brengen” een ruime betekenis verleend.
Voor beoordeling van de vraag of verdachte wetenschap had van feiten of omstandigheden die een vrijheidsbeperking bij [betrokkene 1] zouden kunnen hebben teweeggebracht, alvorens zij zich vrijwillig door hem liet vervoeren naar de plaats waar zij haar seksuele diensten aanbood, dan wel wetenschap had dat zo een vrijheidsbeperking, nadat hij haar op de plaats van bestemming had afgezet, zou kunnen optreden, slaat het hof acht op het volgende.
In onderhavige zaak stelt het hof allereerst vast dat verdachte [betrokkene 1] heeft vervoerd naar een derde, maar haar daar niet heeft achtergelaten. Van overleveren in de zin van dat [betrokkene 1] is overgeleverd aan derden, teneinde haar in de prostitutie in Nederland te werk te (laten) stellen, is geen sprake geweest. Na het vervoeren naar de locatie waar [betrokkene 1] haar diensten als meerderjarige vrouw vrijwillig aanbood, vervoerde verdachte haar weer (met instemming van [betrokkene 1]) terug naar de plaats van vertrek.
Het hof stelt voorts vast dat verdachte zich ervan heeft vergewist dat [betrokkene 1] zich in overeenstemming met de Duitse (en Nederlandse) wet- en regelgeving vrijwillig aan een escortbureau had verbonden om seksuele diensten te verrichten tegen betaling, in Duitsland en/of in Nederland.
Uit het dossier blijkt verder niet dat verdachte redenen had om te twijfelen aan de informatie die hij over - en van - [betrokkene 1] had, dat zij haar seksuele diensten, op de plaats waarnaar hij haar vervoerde, aanbood onder de omstandigheden gelijk aan die waarin “een mondige prostituee in Nederland’ pleegt te verkeren. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het bedrijven van prostitutie in Nederland op zichzelf beschouwd niet strafbaar is en voorts dat binnen de Europese Gemeenschap het vrije verkeer van personen, diensten en goederen dient te zijn gewaarborgd.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat verdachte ten aanzien van [betrokkene 1] buiten Nederland, al dan niet onder aanwending van ongeoorloofde middelen, enige handeling heeft ondernomen, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat die handeling een schakel vormde in de keten van gebeurtenissen die het belanden van [betrokkene 1] in de prostitutie in Nederland ten gevolge had.
Weliswaar dient “het ertoe brengen zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen” ruim te worden geïnterpreteerd, maar naar het oordeel van het hof moet voor een bewezenverklaring, zoals hierboven overwogen, te allen tijde sprake zijn van enige verwijtbare bijdrage aan een beknotting van de vrijheid van de prostituee.
Gelet op deze vaststellingen, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de verdachte niet heeft gehandeld met het oogmerk [betrokkene 1] ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling, zoals voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 273f, eerste lid, sub 3º van het Wetboek van Strafrecht en dient hij aldus te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:

Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het voren overwogene.

Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.J. van der Kaaden en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. Sampat, griffier,
en op 17 oktober 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.P.M.F. Mols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Doorgenummerde dossierpagina’s 341 tot en met 346.
2.Doorgenummerde dossierpagina’s 254 tot en met 260.
3.Kamerstukken II, 2003/04, 29 291, nr. 3.
4.Kamerstukken II, 1990/1991, nr. 5.