Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[gedaagde] (echtgenote van [naam echtgenoot])
De procedure
De beoordeling
hoofdvorderingniet betwist heeft, dat wil niet zeggen dat hetgeen harerzijds in die fase ter kennis van ZKA gebracht is, irrelevant geacht mag worden voor de beoordeling van de rest van het thans gevorderde en zelfs voor het instellen van een vordering in rechte als zodanig. ZKA had vrijwel zeker ten tijde van dagvaarding weet van de problematische financiële situatie waarin [gedaagde] en haar echtgenoot verkeerden, doch heeft ervoor gekozen een en ander compleet te negeren. Van contact van ZKA met de voor [gedaagde] optredende bewindvoerder is in het geheel geen melding gemaakt en mevrouw [bewindvoerder] is ook niet op de voet van art. 1:441 BW rechtstreeks in rechte betrokken (maar thans wel als procespartij ‘doorgeschoven’ omdat zij zich in plaats van [gedaagde] in rechte aangemeld heeft; zie HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525). Zelfs een mededeling (laat staan schriftelijk stuk) over een intern bij ZKA genomen en vervolgens aan [gedaagde] / bewindvoerder kenbaar gemaakte beslissing om tot invordering in rechte over te gaan, ontbreekt bij de procesinformatie. Ervan uitgaand, nu [gedaagde] formeel geen betalingsuitstel verleend was, dat het in hoofdsom gevorderde bedrag per datum dagvaarding wel opeisbaar was, is ZKA in haar vordering ontvankelijk te achten, maar moet wel geconcludeerd worden dat [gedaagde] rauwelijks gedagvaard is met alle gevolgen van dien voor de toedeling van de met zulk procederen gemoeide kosten.