2.3.In dat boek, dat tien hoofdstukken omvat, zijn de eerste negen hoofdstukken gewijd aan de veroordeling van de negen veroordeelden. De conclusie van de schrijvers is dat de veroordeling van de negen veroordeelden is gebaseerd op valse bekentenissen. Er is volgens schrijvers eigenlijk geen enkele serieuze aanwijzing dat de negen mannen die voor het misdrijf zijn veroordeeld er ook maar iets mee te maken hebben. In het tiende en laatste hoofdstuk van het boek wordt de vraag opgeworpen wat de rol van [eiseres] in het gebeurde was. [eiseres] wordt in het boek niet aangeduid met haar (volledige) echte naam, maar enkel met de naam “ [eiseres] .” In dat laatste hoofdstuk is in dat verband – onder andere – het volgende opgenomen:
(pagina 242 van het boek, de rechtbank)
“Wie is dan wél de dader?
In dit boek is geprobeerd om te laten zien dat er eigenlijk geen enkele serieuze aanwijzing is dat de negen mannen die voor dit misdrijf zijn veroordeeld er ook maar iets mee te maken hebben. Maar als zij het niet gedaan hebben, wie heeft het dan wél gedaan?
(…)
(pagina 244 van het boek, de rechtbank)
Want het begin van het politieonderzoek, het verhaal van [eiseres] , hebben ook wij niet in twijfel getrokken. Maar hoe geloofwaardig is eigenlijk haar verhaal dat een onbekende man heeft geschoten, waarbij zij er wonder boven wonder met een schampschot vanaf is gekomen? Hoe zeker weten we eigenlijk dat er op [eiseres] is geschoten?
Is er eigenlijk wel op [eiseres] geschoten?
[eiseres] is direct na het misdrijf onderzocht door een broeder van de ambulance. Hij meldt dat haar haar vol bloed en weefsel zat. Hij vond op haar hoofd een bloeduitstorting ter grootte van een rijksdaalder (iets groter dan een munt van twee euro). Zij is naar het ziekenhuis gebracht. De dienstdoende arts-assistent noteert in nauwelijks leesbaar handschrift dat er sprake is van een hoofdwondje li(nker) behaarde hoofd (door schampschot v/d kogel). Bij uitwendig bloedverlies staat genoteerd: weinig’. Waarom deze arts-assistent denkt dat dit wondje het gevolg is van een schampschot, staat niet vermeld. Er wordt een röntgenfoto van de schedel gemaakt. Radioloog Deenik noteert niets dat wijst op een schotwond.
Op 9 september 1998, een week na het misdrijf, bezocht [eiseres] samen met enkele politiemensen de plaats delict. Zij vertelde toen dat zij twee wonden had op het achterhoofd. Twee wonden - tot dusver was er steeds sprake geweest van één verwonding. Zij werd dezelfde dag nog onderzocht door GGD-arts Schat. Hij vond inderdaad twee wonden op het achterhoofd, maar meende dat deze verwondingen waarschijnlijk niet ontstaan konden zijn door kogel (in- en uitschot)’, aldus twee technisch rechercheurs. Het dossier bevat geen rapport van deze GGD-arts zelf. Om meer duidelijkheid te krijgen over deze wonden werd er nog weer een week later, op 16 september 1998, een CT-scan gemaakt. De twee technisch rechercheurs bekeken de scan samen met GGD-arts Schat. Zij noteerden dat uit die scan bleek
‘dat tussen de twee verwondingen een vochtophoping aanwezig was. Dit geeft aan dat tussen de hoofdhuid en schedel een beschadiging of verwonding is opgetreden die vermoedelijk ontstaan is door een kogel welke tussen de hoofdhuid en de schedel is doorgegaan.’
Aldus de bevinding van deze twee technisch rechercheurs, en opnieuw ontbreekt een apart rapport van de GGD-arts. Wel bijgevoegd is een rapport van de radioloog Van Kints. Zij noteert niets dat wijst op een schampschot waarbij de kogel tussen hoofdhuid en schedel is doorgegaan. Zij noteert wel: ‘Geen bloeding ter plaatse. Geen loodresten. Geen in- en uittree plaats.’ En: ‘geen kogelresten.’
De radioloog rapporteert ook dat er ‘een kleine impressie fractuur’ te zien is ‘met een afmeting van 1V2 bij 11/2 cm’. Een impressiefractuur van de schedel is een breuk van het schedelbot. Op de röntgenfoto direct na het misdrijf was daar blijkbaar niets van te zien.
Deze medische informatie roept vragen op. Kan een schampschot leiden tot een bloeduitstorting, dat wil zeggen tot een verwonding waarbij de huid niet gepenetreerd is? Kan een schampschot zonder veel bloedverlies ontstaan zonder dat de medici een in- en uitschotopening waarnemen? Hoe kan het dat er op de dag van het misdrijf één wond(je) wordt gezien, en een week later twee wonden? Hoe kan het dat een impressiefractuur van de schedel op een röntgenfoto niet wordt gezien? Het ontbreekt ons aan voldoende medisch-forensische expertise om deze vragen te kunnen beantwoorden. Maar deze informatie roept de vraag op of [eiseres] eigenlijk überhaupt wel beschoten is.
Maar als [eiseres] niet beschoten is, en zij dus zelf dader of mededader is, wat was dan haar motief? Die vraag valt met de informatie in het dossier niet te beantwoorden. Een beginnetje van een mogelijk antwoord valt hooguit te vinden in een verklaring van een schoonzus van Geke. Zij is verpleeghuisarts. Zij benaderde na het misdrijf de politie omdat zij de zaak niet vertrouwde. Zij verklaart:
‘Ik vind het nog steeds vreemd dat [eiseres] geen duidelijk verwonding heeft overgehouden aan de schietpartij.’
Deze verpleeghuisarts kende [eiseres] vóór de moord slechts uit de verhalen van haar schoonzuster Geke. Geke had haar veel over [eiseres] verteld. Ook dat de relatie tussen Geke en [eiseres] verstoord was geweest. Niet vermeld staat waaruit die verstoring had bestaan. Wel vermeld wordt dat Geke had verteld dat [eiseres] ‘gevaarlijke relaties’ had gehad ‘met mannen die in een duister circuit thuishoorden. Ook dit wordt niet nader uitgelegd.
Voor zelfs maar het begin van een duidelijk motief is dit alles natuurlijk te weinig. Maar onderzoek naar de vraag of [eiseres] eigenlijk wel beschoten is, is nog steeds mogelijk. De eerste vraag is dan of [eiseres] eigenlijk wel beschoten is, is nog steeds mogelijk. De eerste vraag is dan of [eiseres] wellicht zelf geschoten heeft. (Overigens, en ten overvloede: het pistool waarmee geschoten is, is nooit gevonden.) Er zijn na het misdrijf schiethanden’ bij haar afgenomen. Doel daarvan is om te onderzoeken of de desbetreffende persoon geschoten heeft. Dit onderzoek is echter niet uitgevoerd:
‘In overleg met de verbalisant is de onderzoekset schiethanden [206], waarmee de handen van het slachtoffer E. zijn bemonsterd, niet onderzocht.’
Deze onderzoekset schiethanden is echter wel bewaard gebleven, zo staat hierbij ook vermeld. Waarschijnlijk kan dit onderzoek dus alsnog worden uitgevoerd.
Allerlei informatie in dit boek komt in een ander licht te staan als we aannemen dat [eiseres] niet beschoten is. Geregeld vermelden wij dat de dader naderhand geschrokken moet zijn toen hij uit de publiciteit over het misdrijf vernam dat een van de twee vrouwen de schietpartij had overleefd.
Dit stukje redenering vervalt natuurlijk als [eiseres] niet is beschoten. Maar er zijn meer details die nu anders bezien moeten worden. Neem bijvoorbeeld de man die op de avond van het misdrijf rond kwart voor acht in de buurt van de villa liep en een schot hoorde. Eerder27 schreven wij dat deze waarneming hooguit leert hoe onbetrouwbaar getuigenverklaringen kunnen zijn; er was immers niet één maar twee keer direct na elkaar geschoten. Als [eiseres] echter niet beschoten is, kan deze getuigenverklaring best kloppen. Eerst is Geke beschoten. Pas later, en niemand weet hoeveel later, is dan het voor [eiseres] ’s verhaal benodigde tweede schot gelost.
(…)
Het scenario dat [eiseres] misschien wel helemaal niet is beschoten, biedt daarvoor(voor een nieuw onderzoek bij de Hoge Raad door de procureur-generaal, de rechtbank)
wellicht aanknopingspunten.(…)”