ECLI:NL:RBLIM:2014:4304

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
12 mei 2014
Zaaknummer
14/572
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om kostenvergoeding raadsman in DNA-onderzoek bezwaarschriftprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 15 april 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek werd ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. J. de Bruin, en betrof een kostenvergoeding van € 732,05 voor de kosten van de raadsman in het kader van een gegrond verklaard bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De verzoeker stelde dat deze kosten gemaakt zijn tijdens de bezwaarschriftprocedure, die bekend was onder rekestnummer 14/272.

De rechtbank heeft op 1 april 2014 de officier van justitie en de raadsman in openbare raadkamer gehoord, waarbij de verzoeker niet in persoon aanwezig was. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond, wat de basis vormde voor de beoordeling van het verzoek om kostenvergoeding. De raadsman stelde dat de verzochte kostenvergoeding ook van toepassing zou moeten zijn op succesvol ingediende klaagschriften op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.

De rechtbank oordeelde dat artikel 591a Sv enkel van toepassing is indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel. Aangezien de procedure ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden niet gelijkgesteld kan worden aan een strafzaak, en er geen sprake is van een gewezen verdachte, concludeerde de rechtbank dat er geen wettelijke grondslag is voor de vergoeding van de kosten van de raadsman in deze context. De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 591a Sv, en deze beschikking kan door de verzoeker worden aangevochten bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch binnen een maand na betekening.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Rekestnummer: 14/572
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Limburg op het verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
geboren te [geboortedatum en plaats],
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman, mr. J. de Bruin, advocaat te Maastricht,
hierna te noemen: (de) verzoeker.

1.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van € 732,05 inclusief BTW voor de kosten van een raadsman.
De verzoeker stelt deze kosten te hebben gemaakt in het kader van het onderzoek in de bezwaarschriftprocedure ex artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet), bekend onder rekestnummer 14/272, en de behandeling ervan in raadkamer.

2.De procesgang

Het verzoekschrift is op 1 april 2014, tijdens de behandeling van voornoemd bezwaarschrift, mondeling gedaan ten overstaan van de rechtbank.
De rechtbank heeft op 1 april 2014 de officier van justitie en de raadsman in openbare raadkamer gehoord. Verzoeker is niet in persoon in raadkamer verschenen.
Het bezwaarschrift ex artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden van verzoeker is heden ongegrond verklaard.

3.Standpunten der partijen

3.1
Het standpunt van de verzoeker
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte kostenvergoeding ad
€ 732,05 voor vergoeding in aanmerking komt. Hierbij heeft de raadsman verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, 21 maart 2013 ((ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ5018), waarin de rechtbank heeft bepaald “
dat artikel 591 Sv naar analogie ook van toepassing is op succesvol ingediende klaagschriften op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en welk klaagschriften onherroepelijk zijn geworden.”
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte kostenvergoeding dient te worden afgewezen.

4.De beoordeling

In artikel 591a Sv is bepaald dat onder bepaalde voorwaarden plaats is voor de vergoeding voor de kosten van een raadsman.
In artikel 591a, tweede lid, Sv is onder meer bepaald dat indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ’s Rijks kas een vergoeding kan worden toegekend in de kosten van een raadsman.
Dat in deze bepaling met het begrip ‘zaak’ de strafzaak wordt bedoeld en niet bijvoorbeeld ook de procedure ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, lijkt te volgen uit het feit dat wordt gesproken van het opleggen van een straf of maatregel en uit het feit dat wordt gesproken van ‘de gewezen verdachte’. Bij de procedure ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden is immers geen sprake van het opleggen van straf of maatregel. Evenmin is in dat geval sprake van een gewezen verdachte.
Dit zou slechts anders zijn, indien de procedure ex artikel 591a Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard op de bezwaarschriftprocedure ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.
In artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden noch elders in deze wet worden de artikelen 591 en/of 591a Sv van overeenkomstige toepassing verklaard. Evenmin wordt de procedure van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden genoemd in artikel 591 of 591a Sv, terwijl andere procedures wel uitdrukkelijk worden genoemd in artikel 591, lid 5, Sv (welke bepaling in artikel 591a, vierde lid, Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard). Deze procedures zijn:
  • de rechtsgedingen tot herkenning van veroordeelden of van andere gevonniste personen;
  • de behandeling van vorderingen als bedoeld in de artikelen 509j en 509o Sv of het beroep in artikel 509v Sv;
  • de behandeling van klaagschriften als bedoeld in de artikelen 552a tot en met 552b Sv.
Dit lijkt erop te duiden dat er geen plaats is voor een vergoeding voor de kosten van een raadsman ex artikel 591a Sv bij een gegrondverklaring van een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.
De Hoge Raad heeft ruime uitleg gegeven aan artikel 591a Sv in de uitspraak van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566. De Hoge Raad houdt echter vast aan de voorwaarde dat de zaak geëindigd dient te zijn zonder oplegging van een straf of maatregel of zonder toepassing van artikel 9a Sr.
Op grond van bovenstaand arrest van de Hoge Raad zou aangenomen kunnen worden dat de procedure ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, als een ‘met die zaak rechtstreeks verbande houdende procedure’, onderdeel uitmaakt van de strafzaak. In dat geval is artikel 591a Sv echter slechts van toepassing, indien geen straf of maatregel is opgelegd of geen toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr. Deze situatie zal zich in het algemeen niet voordoen, nu de officier van justitie slechts tot afname van celmateriaal mag bevelen, indien de veroordeelde tot een bepaalde straf is veroordeeld.
Indien de procedure ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden als een afzonderlijke procedure wordt aangemerkt, mist een verzoek ex artikel 591a Sv zoals hiervoor aangegeven wettelijke grondslag.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat in het onderhavige geval het bezwaarschrift ex artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden ongegrond is verklaard.

5.Beslissing

De rechtbank:
-
verklaartverzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.P. Bosma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.P.M. Salden, griffier, en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van 15 april 2014. [1]

Voetnoten

1.