ECLI:NL:RBLIM:2014:3497

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 april 2014
Publicatiedatum
10 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_374u en AWB-13_435u en AWB-13_1355u en AWB-14_809u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen projectbesluit en bouwvergunning voor vestiging varkenshouderij in Nederweert

In deze zaak gaat het om beroepen tegen een projectbesluit en een van rechtswege verleende bouwvergunning voor de vestiging van een varkenshouderij in Nederweert. De rechtbank Limburg heeft op 11 april 2014 uitspraak gedaan. Het beroep van eiser 3 is niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt; hij heeft geen zicht op de locatie van het bouwplan en de afstand tot zijn woning bedraagt ongeveer 400 meter. De rechtbank oordeelt dat de geurhinder die hij ondervindt niet voldoende is om zijn belang te onderbouwen. De beroepen van eisers 1 en 2 zijn ontvankelijk verklaard. De rechtbank stelt vast dat de procedure van het projectbesluit leidend is, waardoor tegen de bouwvergunning van rechtswege geen bezwaar, maar rechtstreeks beroep openstaat. De rechtbank overweegt dat het project voldoende concreet is en dat de verplaatsing van de varkenshouderij noodzakelijk is om een knelsituatie bij de woonkern Nederweert op te lossen. De belangen van de vergunninghouder en het algemeen belang prevaleren boven de belangen van eiser 1 en 2, die vrezen voor een verslechtering van hun woon- en leefklimaat. De rechtbank wijst de beroepen van eiser 1 en 2 af, omdat de ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit voldoet aan de eisen en er geen strijd is met het gemeentelijk beleid. De rechtbank concludeert dat de belangen van de vergunninghouder en het algemeen belang zwaarder wegen dan de bezwaren van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers:
AWB 13 / 374 en 14 / 809
AWB 13 / 435 en 13 /1355

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 april 2014 in de zaken tussen

1.
[eiser 1 en 2], te[woonplaats], eisers,
(gemachtigde: mr. J.T.F. van Berkel),
en
2)
[eiser 3], te Nederweert, eiser,
(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen)
tegen
de raad van de gemeente Nederweert en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert, verweerders,
(gemachtigden: [vertegenwoordigers van verweerders]),
Als derde-partij heeft aan de gedingen deelgenomen:
[vergunninghouder], te [vestigingsplaats 1],
(gemachtigde: mr. E.G.F. Vliegenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2012 heeft de raad van de gemeente Nederweert (de raad) een projectbesluit genomen voor de hervestiging van een varkensfokkerij op de percelen [perceelnummers].
Tegen dit besluit hebben [eiser 1 en 2] (13 / 374) en
[eiser 3] (13 / 435) beroep ingesteld.
Bij brief van 14 maart 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert (het college) bekendgemaakt dat op 13 november 2012 aan [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) van rechtswege bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een varkenshouderij op de percelen [perceelnummers].
Tegen dit besluit hebben [eiser 1 en 2] (14 / 809) en
[eiser 3] heeft (13 / 1355) beroep ingesteld.
De raad en het college hebben verweerschriften ingediend. Vergunninghouder heeft een
schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2014, waar [eiser 2] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en waar [eiser 1] zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [eiser 3] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De raad en het college hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor vergunninghouder is [eigenaar vgh] verschenen, bijgestaan door mr. dr. J.J.J. de Rooij als waarnemer van de gemachtigde en door P. van Lier, verbonden aan [adviesburo].

Overwegingen

1.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden welk procesrecht van toepassing is op de voorliggende zaken. Ingevolge het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht is daarvoor bepalend of het bestreden besluit al of niet vóór 1 januari 2013 is bekendgemaakt. Hieruit volgt dat op de beroepen voor zover deze zijn gericht tegen het projectbesluit (13 / 374 en 13 / 435) het procesrecht van toepassing is zoals dat gold tot en met 31 december 2012 en op de beroepen voor zover gericht tegen de van rechtswege verleende bouwvergunning (13 / 1355 en 14 / 809) het procesrecht zoals dat geldt sinds 1 januari 2013.
2.
De raad heeft op 27 mei 2010 van vergunninghouder een aanvraag tot het nemen van een projectbesluit ontvangen. De aanvraag ziet op de hervestiging van een varkenshouderij aan [adres/perceel]. Het totale perceel is ca. 3,87 ha groot en voor de realisatie van 3 varkensstallen, een woning, mestsilo en verhardingen is een agrarische bouwkavel nodig van ca. 1,81 ha. Voor het oprichten en in werking hebben van een varkenshouderij op genoemde locatie heeft het college bij besluit van 18 september 2007 een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend. Deze vergunning is onherroepelijk. De milieuvergunning ziet op het houden van 748 zeugen, 2 beren, 2.562 gespeende biggen en 1.984 vleesvarkens / opfokzeugen.
3.
Op 16 juni 2010 heeft het college een aanvraag bouwvergunning van vergunninghouder ontvangen voor het oprichten van een varkenshouderij op het adres [adres].
4.
Bij besluit van 13 november 2012 heeft de raad een projectbesluit genomen voor genoemde hervestiging. Bij brief van 14 maart 2013 heeft het college bekendgemaakt dat de op 16 juni 2010 gevraagde bouwvergunning voor het oprichten van de varkenshouderij op 13 november 2012 wordt geacht van rechtswege te zijn verleend. Eisers hebben zowel tegen het projectbesluit als tegen de bekendmaking van de verlening van bouwvergunning binnen zes weken beroep ingesteld.
5.
Namens vergunninghouder is betoogd dat het door [eiser 3] ([eiser 3]) ingestelde beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat [eiser 3] geen belanghebbende is bij de verleende bouwvergunning en bij het daaraan ten grondslag liggend projectbesluit.
6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Bij ruimtelijke besluiten is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het afstands- en zichtcriterium van belang (o.a. de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX2075). In het onderhavige geval heeft [eiser 3], zoals desgevraagd bij de behandeling ter zitting is bevestigd, geen zicht op de locatie, waarop het bouwplan is geprojecteerd, en bedraagt de afstand tussen die locatie en zijn woning ongeveer 400 meter. [eiser 3] heeft in dit verband aangevoerd dat hij al ernstige geuroverlast van de omliggende bedrijven ondervindt die bij realisatie van dit project zal toenemen. De rechtbank is van oordeel dat [eiser 3], gelet op genoemde afstand en het ontbreken van zicht, niet als belanghebbende bij de bestreden besluiten kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat ter plaatse van zijn woning milieugevolgen, te weten geurhinder, van de inrichting van vergunninghouder worden ondervonden en derhalve sprake is van ruimtelijke uitstraling van de bestreden besluiten maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Daartoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat blijkens de voorhanden onderzoeksgegevens in dit geval de zogeheten achtergrondbelasting bepalend is voor de mate van geurhinder en dat deze als gevolg van de realisatie van het bouwplan toeneemt van 14,4 naar 15,7 ou/m³, waardoor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [eiser 3] ongewijzigd ‘matig’ blijft in de zin van bijlage 7 bij de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij en de Gebiedsvisie geur Nederweert. De rechtbank acht de ruimtelijke uitstraling op de leefomgeving van [eiser 3] dan ook niet van dien aard dat daardoor het ontbreken van zicht wordt gecompenseerd. Dat [eiser 3] wel als belanghebbende kan worden aangemerkt bij de voor de inrichting verleende milieuvergunning doet aan het vorenstaande niet af nu in dat kader een ander criterium wordt gehanteerd. Nu [eiser 3] niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt aangemerkt, zal de rechtbank de beroepen van [eiser 3] derhalve niet-ontvankelijk verklaren.
7.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep van [eiser 1 en 2] (hierna: [eiser 1 en 2]) overweegt de rechtbank het volgende.
8.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in werking getreden. Bij invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvragen om een projectbesluit en een bouwvergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo zijn ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd en golden ten tijde hier in geding.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Woningwet mag slechts en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van een aanvraag.
Ingevolge het derde lid, is het eerste lid niet van toepassing, indien de in artikel 44, eerste lid, onderdeel c bedoelde situatie zich voordoet. In dat geval wordt de aanvraag om bouwvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).
Ingevolge het vierde lid, wordt in de situatie, bedoeld in het derde lid, tweede volzin, de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning voorbereid overeenkomstig de procedure die van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing omtrent de aanvraag om een projectbesluit. Daarbij beslissen burgemeester en wethouders omtrent de aanvraag om bouwvergunning binnen vier weken nadat is beslist omtrent de aanvraag om een projectbesluit.
Ingevolge het vijfde lid, is de vergunning van rechtswege verleend, indien burgemeester en wethouders niet omtrent de aanvraag om bouwvergunning beslissen binnen de daarvoor in het eerste of vierde lid gestelde termijn, en, indien het derde lid van toepassing is, een projectbesluit is genomen. Deze verlening wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Ingevolge het zesde lid, worden de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning en een beslissing omtrent een aanvraag om een projectbesluit, voor zover deze beslissing ziet op het bouwen waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Awb als één besluit aangemerkt.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wro kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.
Ingevolge het tweede lid bevat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder projectbesluit verstaan: een besluit, inhoudende dat ten behoeve van de verwezenlijking van een project, dat een of meer bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden of het daarbij behorende gebruik kan omvatten en dat afwijkt van het geldende bestemmingsplan, dit bestemmingsplan buiten toepassing blijft.
Ingevolge artikel 3.11, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is op de voorbereiding van een projectbesluit afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb maakt het bestuursorgaan een van rechtswege gegeven beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
9.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in strijd met artikel 46, vierde lid, van de Woningwet met betrekking tot de bouwvergunning geen toepassing heeft gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Gelet op de toelichting bij dat artikellid (Kamerstukken II 2007 – 2008, 31 295, nr. 7, blz. 31) moet die bepaling aldus worden uitgelegd dat (ook) in gevallen waarin de aanvraag om bouwvergunning wordt gedaan
nadateen aanvraag voor (o.a.) een projectbesluit is ingediend, maar op een moment waarop het benodigde planologische besluit als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de Woningwet nog niet bekend is gemaakt, bij de voorbereiding van de bouwvergunning dezelfde procedure moet worden gevolgd als die van toepassing is op het voor het verlenen van die bouwvergunning benodigde planologische besluit.
Na het nemen van het projectbesluit is vervolgens van rechtswege bouwvergunning verleend nu niet binnen vier weken nadat het projectbesluit is genomen op de aanvraag om bouwvergunning is beslist.
Uit artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb in samenhang met artikel 3:11, eerste lid, van Wro volgt dat tegen een projectbesluit rechtstreeks beroep openstaat. De Afdeling heeft in de uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2345, in een geval als hier aan de orde geoordeeld dat, gelet op artikel 46, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 46, zesde lid, van de Woningwet, een redelijke uitleg van artikel 46 van de Woningwet met zich brengt dat de procedure van het projectbesluit ook in dit geval leidend is, zodat tegen de bouwvergunning van rechtswege geen bezwaar, maar rechtstreeks beroep openstaat.
Nadat van rechtswege bouwvergunning was verleend (vier weken nadat het projectbesluit was genomen) heeft verweerder verzuimd om conform het bepaalde in artikel 4:20c van de Awb de beschikking binnen twee weken bekend te maken. Bekendmaking heeft namelijk pas bij brief van 14 maart 2013 plaatsgevonden. Ingevolge artikel 6:8 van de Awb in verbinding met (de toelichting bij) artikel 4:20c van de Awb vangt de beroepstermijn ook bij een van rechtswege gegeven beschikking aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [eiser 1 en 2] heeft op 22 april 2013 en derhalve tijdig tegen de vergunning van rechtswege beroep ingesteld. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Woningwet wordt het projectbesluit en de bouwvergunning voor de mogelijkheid van instellen van beroep als één besluit aangemerkt. De beroepen van [eiser 1 en 2] tegen de van rechtswege verleende bouwvergunning en het projectbesluit zijn derhalve ontvankelijk.
10.
Naar aanleiding van de door [eiser 1 en 2] tegen genoemde besluiten aangevoerde beroepsgronden, overweegt de rechtbank als volgt.
11.
Namens [eiser 1 en 2] is aangevoerd dat het de vraag is of de gemeenteraad na inwerkingtreding van de Wabo nog wel bevoegd is een projectbesluit te nemen.
11.1
De rechtbank overweegt dienaangaande dat de Wro na invoering van de Wabo niet is ingetrokken. Ingevolge het onder rechtsoverweging 8 vermelde overgangsrecht, te weten artikel 1:2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, is op de vóór 1 oktober 2010 ingediende aanvraag tot het nemen van een projectbesluit de Wro van toepassing gebleven. De beroepsgrond faalt.
12.
[eiser 1 en 2] betoogt dat het projectbesluit aan een motiveringsgebrek lijdt. Er is geen sprake van een ‘project’ omdat er een concreet plan ontbreekt dat gelijktijdig met de aanvraag om een projectbesluit te nemen, is ingediend en volgens [eiser 1 en 2] is onduidelijk wat er in het kader van het projectbesluit is vergund. Tevens is betoogd dat wordt afgeweken van de verleende milieuvergunning. Verwezen wordt naar een uitspraak van de Afdeling van 1 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010: BN5725. Verder ontbreken bouw- en gebruiksvoorschriften en is het volledige plangebied in de digitale verbeelding als bouwblok aangewezen, hetgeen eveneens duidt op onvoldoende concreetheid. Daarbij komt dat onvoldoende is aangegeven, laat staan gemotiveerd, waaruit de afwijking van het geldend planologisch regime bestaat. In dit verband wordt verder nog betoogd dat de gemeenteraad de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 4.7 van het geldend bestemmingsplan “Buitengebied” ten onrechte niet heeft nageleefd. Ten slotte is ter zitting aangevoerd dat de groene inpassing onvoldoende is gewaarborgd.
12.1
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het vorenstaande dat een projectbesluit slechts kan voorzien in de behoefte om, vooruitlopend op de vaststelling van een bestemmingsplan, een concreet bouwvoornemen te verwezenlijken dat, gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro, wijzigingen aanbrengt in de fysieke leefomgeving. Een projectbesluit zal zich in mate van concreetheid moeten onderscheiden van de normering neergelegd in een bestemmingsplan die het in het algemeen betrekking heeft op een groot aantal mogelijke projecten.
12.2
Naar het oordeel van de rechtbank kan [eiser 1 en 2] niet worden gevolgd in zijn betoog dat het onderhavige project onvoldoende concreet is nu uit de gedingstukken blijkt dat dit betrekking heeft op een concreet bouwplan. Dat de aanvraag voor de bouwvergunning niet tegelijk met de aanvraag om een projectbesluit te nemen is ingediend, kan aan het vorenstaande niet afdoen. De casus die aan de orde was in de hiervoor vermelde Afdelingsuitspraak van 1 september 2010 is wezenlijk anders dan de onderhavige omdat daar géén met het projectbesluit samenhangende bouwaanvraag was ingediend en naar buiten werkende, voor herhaalde toepassing geschikte regels waren gesteld ten behoeve van verlening van bouwvergunningen voor toekomstige bouwplannen en andere uitvoeringsbesluiten. Zulks is in het onderhavige geval niet aan de orde nu sprake is van een concreet omschreven eenmalige activiteit. Bij de behandeling van het beroep ter zitting zijn de tekening die bij de voor de inrichting op 18 september 2007 verleende vergunning op grond van de Wet milieubeheer hoort, de bouwtekening en de verbeelding bij het projectbesluit vergeleken en daaruit blijkt dat er geen afwijking bestaat tussen deze tekeningen. Dat is slechts anders voor het aantal mestsilo’s, maar daarvan is de inhoud van 2000 m³ niet gewijzigd. De verbeelding bij het projectbesluit geeft de begrenzing van het plangebied aan met daarop het bouwblok van 1,81 ha. De afwijking van het ten tijde van het nemen van het projectbesluit geldend bestemmingsplan “Buitengebied Nederweert” van 24 november 2009 bestaat hieruit dat op basis van genoemd bestemmingsplan op een deel van de gronden, waarop het projectbesluit ziet, (nog) de bestemming ‘Natuur’ lag en dat het bestemmingsplan niet voorzag in een bevoegdheid de bestemming ‘Natuur’ te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch bouwblok’. Om medewerking aan het project te kunnen verlenen heeft de raad het projectbesluit genomen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kent de wet geen dwingende rangorde tussen de procedure tot het nemen van een projectbesluit en de procedure tot herziening van een bestemmingsplan (o.a. de uitspraken van de Afdeling van 23 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011: BP8733 en 14 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2013:743). Reeds om deze reden treft de beroepsgrond dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 4.7 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Nederweert”, wat hier overigens verder ook van zij, geen doel. De rechtbank volgt [eiser 1 en 2] ten slotte niet in zijn betoog dat de groeninpassing onvoldoende is gewaarborgd omdat door de gemeente en vergunninghouder een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten zodat nakoming van de aanvullende regeling, de zogenoemde Bouwkavel op maat plus (BOM+), voldoende is verzekerd.
13.
[eiser 1 en 2] voert ook aan dat het projectbesluit in strijd is met het gemeentelijk beleid onder meer omdat geen BOM+ is toegepast en een advies door de adviesgroep Natuur en Landschap ontbreekt. Verder wordt betoogd dat het onderzoek naar natuur/diersoorten en het verkeersonderzoek niet voldoet.
13.1
De rechtbank stelt vast dat in de bij het projectbesluit horende ruimtelijke onderbouwing van Bergs Advies B.V. van 25 september 2012 op alle relevante aspecten is ingegaan. Uit de bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat BOM+ wordt toegepast, dat een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai van 12 januari 2009 is uitgevoerd en een rapport ‘Inventarisatie natuurwaarden” van 12 mei 2010 is opgesteld. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing op genoemde aspecten niet zou voldoen aan de daaraan te stellen eisen. De enkele niet nader onderbouwde stelling van [eiser 1 en 2] dat dit het geval is, is daarvoor onvoldoende.
14.
De rechtbank volgt [eiser 1 en 2] verder niet in diens betoog dat het projectbesluit in strijd is met het Reconstructieplan en daarmee met het provinciaal beleid. Na de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT8561, staat in rechte vast dat de bestemming van het projectgebied “Agrarisch – Landbouwontwikkelingsgebied” is. De beroepsgrond treft geen doel.
15.
[eiser 1 en 2] betoogt dat met zijn belangen onvoldoende rekening is gehouden omdat zijn woon- en leefomgeving (Karissteeg 6) in toenemende mate wordt bedreigd door uitbreiding van intensieve veehouderijen, waaronder de verplaatsing van de onderhavige. [eiser 1 en 2] wijst in dit verband op een uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6764,waaruit volgt dat bij de beoordeling van geur meerdere factoren relevant zijn. Ten slotte heeft [eiser 1 en 2] de verwachting uitgesproken dat er mogelijke schade aan natuurgebied ‘Het Weerterbosch’ zal ontstaan na realisatie van het project.
15.1
De rechtbank overweegt dat bij het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing een geuronderzoek heeft plaatsgevonden met toepassing van V-stacks vergunning en V-stacks gebied (versie 2010, incl. update 2012), waaruit blijkt dat de als gevolg van het project optredende voorgrondbelasting bij de woning van [eiser 1 en 2] 7 ou/m³ bedraagt. De achtergrondbelasting na realisering van het project is vastgesteld op 18,3 ou/m³ (was 17 ou/m³). De achtergrondbelasting, die meer dan het dubbele van de voorgrondbelasting bedraagt en derhalve als maatgevend is aan te merken, neemt dus als gevolg van het project met 1,3 ou/m³ toe. Volgens de geldende “Gebiedsvisie geur Nederweert” uit 2008 wordt het leefklimaat bij een achtergrondbelasting van 14 tot en met 20 ou/m³ als matig beoordeeld. In diezelfde gebiedsvisie is neergelegd dat wordt gestreefd naar een redelijk goed woon- en leefklimaat. Verder is in de gebiedsvisie als uitgangspunt opgenomen dat vestiging van een intensieve veehouderij in een Landbouwontwikkelingsgebied (LOG) wordt gekoppeld aan het elders in de gemeente oplossen van een knelsituatie en dat de consequentie is dat het leefmilieu in het LOG kan verslechteren, terwijl daar een relatief grote verbetering elders tegenover staat. Nu sprake is van een bedrijfsverplaatsing in het kader van de “Ruimte voor Ruimte – regeling” die nodig was omdat het voormalige bedrijf aan de [vestigingsplaats 2] op korte afstand van de (groeiende) woonkern Nederweert was gelegen en daar een knelpunt vormde, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen van vergunninghouder en het algemeen belang bij de verplaatsing en het oplossen van een knelsituatie bij de woonkern Nederweert prevaleren boven het belang van [eiser 1 en 2] om gevrijwaard te blijven van een beperkte verslechtering van zijn woon- en leefklimaat.
15.2
Met betrekking tot de gestelde mogelijke schade aan het natuurgebied “Het Weerterbosch” overweegt de rechtbank dat door [adviesburo] op 25 mei 2010 een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet is opgesteld, waarin is aangegeven dat vergunninghouder ammoniakrechten heeft aangekocht van in de buurt liggende bedrijven die alle beëindigd zijn. Met deze aankopen is het mogelijk te salderen zodat er geen toename van ammoniakdepositie op onder meer het kwetsbare natuurgebied “Het Weerterbosch” zal plaatsvinden. De rechtbank vindt in hetgeen [eiser 1 en 2] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat voor de vestiging van het bedrijf van vergunninghouder geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 kan worden verleend.
16.
Op grond van voorgaande overwegingen zijn de beroepen van [eiser 1 en 2] ongegrond.
17.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen van [eiser 3] niet-ontvankelijk (13 / 435 en 13 / 1355);
  • verklaart de beroepen van [eiser 1 en 2] ongegrond (13 / 374 en 14 / 809).
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzitter, mr. Th.M. Schelfhout en mr. R.M.M. Kleijkers, leden, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2014.
w.g. Timmers,
griffier
w.g. Seerden,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 april 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.