ECLI:NL:RVS:2006:AX2075

Raad van State

Datum uitspraak
17 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507569/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor overkapping van golfplaten op terrein in Ermelo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Ermelo tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. Het college had op 4 augustus 2004 een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een overkapping van golfplaten op palen op een terrein in Ermelo. De vergunninghouder had de bouwvergunning aangevraagd, maar [wederpartij] was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar gemaakt. Het college verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk. De rechtbank Zutphen oordeelde op 20 juli 2005 dat [wederpartij] als belanghebbende moest worden aangemerkt en vernietigde de beslissing van het college, wat leidde tot het hoger beroep van het college bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 19 april 2006 werd het standpunt van het college verdedigd door mr. W.E.M. Klostermann, advocaat, en K.E. Arends, ambtenaar van de gemeente. Het college betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat [wederpartij] als belanghebbende moest worden aangemerkt, gezien de afstand van 200 meter tussen de woning van [wederpartij] en het bouwwerk, evenals de tussenliggende openbare weg, bomen en weiland. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat [wederpartij] als belanghebbende moest worden aangemerkt, en verklaarde het hoger beroep van het college gegrond. De uitspraak van de rechtbank Zutphen werd vernietigd en het beroep van [wederpartij] werd ongegrond verklaard.

De beslissing van de Raad van State benadrukt het belang van de definitie van belanghebbende in het bestuursrecht, waarbij de afstand en de omstandigheden rondom het bouwwerk een cruciale rol spelen in de beoordeling of iemand als belanghebbende kan worden aangemerkt. De uitspraak heeft implicaties voor toekomstige gevallen waarin de status van belanghebbende ter discussie staat.

Uitspraak

200507569/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/151 van de rechtbank Zutphen van 20 juli 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2004 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een overkapping van golfplaten op palen (hierna: het bouwwerk) op het terrein, kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie […], no. […], plaatselijk bekend "tegenover [locatie]".
Bij besluit van 15 februari 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 juli 2005, verzonden op 21 juli 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 26 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 november 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [wederpartij]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.E.M. Klostermann, advocaat te Zwolle, en K.E. Arends, ambtenaar van de gemeente, alsmede [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] als belanghebbende bij het besluit om voor het oprichten van het bouwwerk bouwvergunning te verlenen dient te worden aangemerkt.
2.1.1.    Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2.    De afstand tussen de woning van [wederpartij] en het bouwwerk bedraagt 200 meter. Tussen de woning en het bouwwerk bevinden zich een openbare weg, bomen en een weiland. Het bouwwerk is blijkens de aanvraag om bouwvergunning op het hoogste punt 1,60 meter hoog en de vloeroppervlakte bedraagt circa 22 m².
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, betekent de omstandigheid dat niet vast staat dat [wederpartij] geen enkel zicht heeft op het bouwwerk niet dat hij als belanghebbende bij het besluit van 4 augustus 2004 dient te worden aangemerkt. Voor zover [wederpartij] vanaf zijn perceel zicht op het bouwwerk heeft, is dat van een dermate geringe betekenis dat hij door dat besluit niet rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt. De ter zitting door [wederpartij] gestelde overlast van pony's maakt dit niet anders. De omstandigheid dat pony's, die in het bouwwerk gevoerd worden, op het terrein waarop het bouwwerk is opgericht, aanwezig zijn, levert voor [wederpartij] gelet op voormelde tussenliggende weg, bomen en weiland, niet een voldoende van anderen te onderscheiden belang op.
De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat het college [wederpartij] ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Het betoog slaagt.
2.2.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, het beroep ongegrond.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep van het college gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 20 juli 2005, in zaak no. 05/151;
III.    verklaart het bij de rechtbank in die zaak door [wederpartij] ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Spoel    w.g. Huijben
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006
313-499.