201210809/1/A1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), allen wonend te Doetinchem,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 10 oktober 2012 in zaken nrs. 12/1079, 12/1080, 12/1388 en 12/1293 in het geding tussen:
1. [appellant],
2. [wederpartij], wonend te Doetinchem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2012 heeft het college aan Stichting Sité Woondiensten omgevingsvergunning verleend voor, voor zover hier van belang, het oprichten en gebruiken in afwijking van het bestemmingsplan van zorgappartementen met daaronder commerciële ruimtes aan de Boddens Hosangstraat te Doetinchem (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 10 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het door [appellant] daartegen ingestelde beroep, voor zover ingesteld door belangengroep "Omwonenden Winkelcentrum Overstegen", [belanghebbende A] en [belanghebbende B] niet-ontvankelijk verklaard, en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd en bijgestaan door [appellant], en het college, vertegenwoordigd door H.C. ten Boom, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Stichting Sité Woondiensten, vertegenwoordigd door E.J.W. Langen, gehoord.
Overwegingen
1. Het college stelt zich op het standpunt dat het hoger beroep alleen voor zover het door [wederpartij] en [6 appellanten] is ingesteld, ontvankelijk is.
1.1. Anders dan [appellant] betoogt, is het hoger beroep niet mede door [belanghebbende A] ingesteld.
1.2. Voor zover het hoger beroep door [8 appellanten] is ingesteld, is het niet-ontvankelijk, nu zij geen beroep bij de rechtbank hebben ingesteld en niet is gebleken dat hun dat redelijkerwijs niet kan worden verweten.
1.3. Aangezien de voorzieningenrechter terecht heeft geconcludeerd dat het beroep voor zover het door [belanghebbende B] was ingesteld, niet-ontvankelijk is en daartegen in hoger beroep niet wordt opgekomen, is het hoger beroep voor zover het door [belanghebbende B] is ingesteld, ongegrond.
2. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een gebouw met vier bouwlagen en een bouwhoogte van 13,4 m, waarin 23 zorgappartementen met 24-uurs zorg op de verdiepingen en commerciële ruimtes voor detailhandel, horeca en dienstverlening op de begane grond zullen worden gerealiseerd. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overstegen 1998". Het is deels buiten het bebouwingsvlak met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" gelegen. Deze bestemming staat geen commerciële ruimtes toe. Voor een ander deel is het bouwplan gesitueerd op gronden met de bestemmingen "Verkeersdoeleinden" en "Verblijfsdoeleinden", welke het voorziene gebruik en de vergunde bebouwing niet toestaan. Voorts zijn de voorziene parkeerplaatsen bij dit bouwplan aan de westzijde deels gelegen op gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen", die deze parkeerplaatsen niet toestaat.
3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college, gelet op de omvang van de afwijking van het bestemmingsplan, voor het bouwplan geen omgevingsvergunning mocht verlenen omdat daardoor een herziening van het bestemmingsplan vereist is.
3.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 10 oktober 2012 in zaak nr. 201112729/1/A1 wordt overwogen dat de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) geen relevante wijziging van het recht inhoudt, voor zover het de reikwijdte betreft van het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 6 augustus 2003 in zaak nr. 200206610/1 heeft overwogen onder het voorheen geldende recht, kent de wet geen rangorde tussen de procedure tot herziening van een bestemmingsplan en de procedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In aansluiting op deze uitspraak overweegt de Afdeling dat dit ook geldt voor de omgevingsvergunning voor gebruik in afwijking van het bestemmingsplan op grond van de Wabo en dat artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de wet voorziet in een los van de procedure tot herziening van een bestemmingsplan bestaande bevoegdheid.
Het betoog faalt.
4. Voorts betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat een uitwerkingsplan bij het voor het bouwplan opgestelde "mitigatieplan vleermuizen" van 19 december 2011 van de SAB ontbreekt.
4.1. Ter zitting van de Afdeling heeft het college toegelicht dat de ruimtelijke onderbouwing die is neergelegd in de notitie "Ruimtelijke onderbouwing Boddens Hosangstraat" van 5 maart 2012 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) van de omgevingsvergunning deel uitmaakt en dat bij de realisatie van het bouwplan aan de voorwaarden die in de ruimtelijke onderbouwing zijn genoemd, moet worden voldaan. In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat mitigerende maatregelen worden getroffen in de vorm van een bomenplan zoals vermeld in voornoemd mitigatieplan waarin de verplichte maatregelen zijn weergegeven, aldus het college. Het college heeft voorts ter zitting gesteld dat daarmee duidelijk is welke maatregelen zullen worden getroffen en dat die in de omgevingsvergunning voldoende zijn geborgd, hetgeen [appellant], na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet heeft weersproken. [appellant] heeft ter zitting erkend dat weliswaar de mitigerende maatregelen ten behoeve van de bescherming van de vleermuizen voldoende zijn geborgd in de omgevingsvergunning, maar de vrees geuit dat Stichting Sité Woondiensten deze maatregelen niet zal uitvoeren.
De Afdeling overweegt dat ingeval de mitigerende maatregelen niet worden uitgevoerd, een verzoek om handhavend optreden bij het college kan worden ingediend.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het besluit van 16 juli 2012 geen goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Hiertoe voert zij aan dat de ruimtelijke onderbouwing geen gedegen onderzoek bevat naar onder meer de gevolgen van het bouwplan voor de omgeving in verband met de voorziene geluidhinder en verkeersoverlast. Voorts voert zij aan dat de ruimtelijke onderbouwing geen onderzoek bevat naar de samenhang met het winkelcentrum Overstegen en de windhinder door dit bouwplan.
5.1. In hoger beroep heeft [appellant] ten aanzien van de voorziene geluidhinder en verkeersoverlast ten gevolge van het bouwplan volstaan met een herhaling van hetgeen zij in beroep naar voren hebben gebracht. De voorzieningenrechter heeft op grond van de in de aangevallen uitspraak vermelde overwegingen geen aanleiding gezien voor het oordeel dat uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat geluidhinder en verkeersoverlast een belemmering vormen voor het project. [appellant] heeft niet uiteengezet, waarom die overwegingen onjuist dan wel onvolledig zijn.
Ten aanzien van de samenhang met het winkelcentrum Overstegen wordt overwogen dat volgens de paragrafen 2.3.4, 3.3 en 3.4 van de ruimtelijke onderbouwing de commerciële ruimten die het bouwplan mogelijk maakt, het aanzien van het winkelcentrum Overstegen verbeteren en dat het bouwplan past in het gemeentelijk beleid dat is gericht op uitbreiding van het winkelcentrum. Niet valt in te zien dat in de ruimtelijke onderbouwing daarmee onvoldoende is gemotiveerd wat de samenhang is met het winkelcentrum Overstegen.
[appellant] heeft niet toegelicht waarom in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte een onderzoek naar windhinder ontbreekt. De enkele omstandigheid dat het bouwplan een maximale hoogte heeft van 13,4 m is daarvoor onvoldoende.
Gelet op het voorgaande heeft het college toereikend gemotiveerd dat het bouwplan ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar is en heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet aan de eisen voldoet die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat, nu omwonenden bezwaren hebben tegen het project, ten onrechte in het kader van het klankbordoverleg geen aandacht is besteed aan de door [appellant] voorgedragen alternatieven.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 27 december 2012 in zaak nr. 201204143/1/A1, noopt het bestaan van alternatieven voor een bouwplan slechts tot het onthouden van medewerking aan het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college diende te beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning zoals deze is ingediend en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat gelijkwaardige alternatieven met aanmerkelijk minder bezwaren bestonden. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ten aanzien van het klankbordoverleg geeft geen aanleiding om te oordelen dat de omgevingsvergunning niet kon worden verleend.
Het betoog faalt.
7. Tevens betoogt [appellant] dat het college ten onrechte geen verkeersbesluit heeft genomen en de parkeersituatie van de Van Starkenborghstraat ten onrechte niet heeft heringericht ter realisatie van het bouwplan, hetgeen de voorzieningenrechter heeft miskend.
7.1. [appellant] heeft deze grond en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter en er geen reden is waarom het betoog niet reeds bij de voorzieningenrechter kon worden aangevoerd, en zij dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten behandeling te blijven.
8. Het hoger beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep, voor zover ingesteld door [8 appellanten], niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013
357-761.