5.4 Met het college is de rechtbank van oordeel dat aan Afvalsturing geen beroepsrecht toekomt. Afvalsturing was geen vergunningaanvrager. Ook kan Afvalsturing niet als belanghebbende worden aangemerkt, nu haar belangen niet rechtstreeks bij de besluitvorming in deze procedure zijn betrokken. Dat Afvalsturing onder meer in de financiering van de REC voorziet, leidt hooguit tot een afgeleid belang. De rechtbank is voorts van oordeel dat Omrin, anders dan het college stelt, procesbelang heeft. Niet valt in te zien waarom Omrin, ook al zou zij een nieuwe bouwaanvraag kunnen doen ten behoeve van het condensorgebouw, geen belang zou hebben bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over de intrekking van de bouwvergunning voor zover betrekking hebbend op dat gebouw.
5.5 Kern van het geschil is of het condensorgebouw in strijd komt met de voorschriften van het bestemmingsplan. De overige beroepsgronden betreffen de handelwijze van het college omtrent het splitsen van de vergunning(saanvraag) en het mede aanmerken van de aanvraag als verzoek om vrijstelling/projectbesluit. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
5.5.1 Niet in geschil is dat het condensorgebouw is gelegen op gronden waarop bedrijfsgebouwen en gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan.
De rechtbank is van oordeel dat het condensorgebouw niet kan worden aangemerkt als gebouw ten behoeve van nutsvoorzieningen. Blijkens de begripsbepaling moet er bij een nutsvoorziening sprake zijn van een voorziening van openbaar nut. Dat is hier niet aan de orde. Het gaat hier namelijk om installaties die niet ten dienste staan ten algemene nutte en waarvan een ieder in beginsel gebruik kan maken. De voorziening wordt speciaal vervaardigd ter bevoordeling over en weer van enkele bedrijven, in casu Frisia Zout en de REC. Dat daarnaast inmiddels een contract met een energieleverancier (NUON) is gesloten om resterende elektriciteit aan NUON (terug) te leveren doet aan het voorgaande niet af. Die levering is slechts een beperkt deel; ongeveer 75 % komt ten goede aan de beide genoemde bedrijven. Bovendien is door Omrin gemeld dat in de toekomst mogelijk aan andere bedrijven resterende elektriciteit wordt verkocht. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat de elektriciteitslevering een geheel ander karakter heeft dan de in de begripsomschrijving bedoelde voorzieningen van openbaar nut.
5.5.2 De vraag is opgeworpen of het in geding zijnde gebouw als bedrijfsgebouw is aan te merken. Daarbij is als bijzonderheid gemeld dat het gebouw niet ten dienste van de REC als zodanig wordt opgericht, evenmin als voor Frisia.
5.5.3 De rechtbank stelt vast dat het condensorgebouw is gesitueerd op het terrein van Frisia Zout en dat het gebouw wordt opgericht ter voorziening in energiebehoefte van (onder meer) Frisia en dus om de bedrijfs- en productieprocessen van dat bedrijf mede mogelijk te maken. Niet valt in te zien dat dit gebouw – naast andere gebouwen van Frisia – niet ook dient voor uitoefening van een bedrijf. In de begripsomschrijving van bedrijfsvloeroppervlakte (zie artikel 1 van de voorschriften bestemmingsplan onder 11) worden ook reeds de functies opslag en administratieruimten onder het bedrijfsvloeroppervlak gerekend en door de woorden “en dergelijke” is sprake van een enuntiatieve opsomming welke ook ruimte laat voor een gebouw als het onderhavige.
5.5.4 Een bedrijfsgebouw kent in het bestemmingsplan een hoogtebeperking (20 meter) welke door het onderhavige gebouw (dat 11.65 meter hoog is) niet wordt overschreden. Ook anderszins is niet gesteld of gebleken dat het condensorgebouw strijdigheid oplevert met het bestemmingsplan.
5.5.5 Het voorgaande moet tot de conclusie leiden dat het college bij het bestreden besluit ten onrechte de bouwvergunning, voor zover verleend voor het condensorgebouw, heeft herroepen, zodat het besluit, voorzover aangevochten, niet in stand kan blijven.
5.5.6 De overige in beroep aangevoerde grieven kunnen, gelet op dit oordeel, buiten bespreking blijven.
6 Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordeelt de rechtbank het college in de proceskosten van de REC. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van de REC € 874,00 terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 437,00).