ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ5232

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1916
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding in verband met dienstongeval en causaliteit met gezondheidssituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 19 mei 2011 uitspraak gedaan in een geschil over schadevergoeding naar aanleiding van een dienstongeval dat plaatsvond in december 1998. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A. Speksnijder, had een verzoek ingediend om schadevergoeding bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland, dat werd vertegenwoordigd door mr. J.M. Bruidegom. Het college had eerder een besluit genomen waarin het een schadevergoeding van € 11.496,20 toekende, maar dit bedrag werd verlaagd met een eerder verstrekt voorschot van € 10.000. Eiser betwistte de causaliteit tussen het dienstongeval en zijn huidige gezondheidssituatie, en voerde aan dat de schade volledig vergoed diende te worden.

De rechtbank benoemde orthopedisch chirurg dr. W.J. Willems als deskundige, die concludeerde dat er een causaal verband bestond tussen het dienstongeval en de huidige gezondheidssituatie van eiser. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte een te beperkte causaliteit had aangenomen en dat de eerdere besluiten vernietigd moesten worden. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het college opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 977,50.

De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in schadevergoedingzaken en bevestigt dat de rechtbank in beginsel het oordeel van een onafhankelijke deskundige volgt, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die afwijking rechtvaardigen. De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de hoogte van de schadevergoeding, aangezien partijen aangaven dit in onderling overleg te willen regelen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/1916
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 mei 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser (hierna: [naam eiser]),
gemachtigde: mr. A. Speksnijder, advocaat te Leeuwarden,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland,
verweerder (hierna: het college),
gemachtigde: mr. J.M. Bruidegom, advocaat te Rotterdam.
Procesverloop
Bij brief van 29 juli 2010 heeft het college [naam eiser] mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende het verzoek van [naam eiser] om een schadevergoeding (hierna: het bestreden besluit). Tegen dit besluit heeft [naam eiser] beroep aangetekend. In het kader van het vooronderzoek heeft de rechtbank orthopedisch chirurg dr. W.J. Willems, verbonden aan het Orthopedisch Expertise Centrum (OEC) te Amsterdam, als deskundige benoemd. Ter voldoening aan de hem gegeven opdracht heeft Willems op 21 oktober 2010 verslag uitgebracht. Op 4 november 2010 heeft [naam eiser] aangegeven dat hij geen opmerkingen heeft op het verslag. Op 30 november 2010 heeft het college zijn zienswijze gegeven op het verslag. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 13 april 2011, waarbij [naam eiser] in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en het college zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Motivering
Feiten
1.1 Voor de voorgeschiedenis en de relevante feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 maart 2004 (03/662) en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 augustus 2005 (04/1878), onder meer gepubliceerd in TAR 2005, nummer 162. Naar aanleiding van laatstgenoemde uitspraak hebben partijen jarenlang onderhandeld over een minnelijke schadevergoeding, echter tevergeefs, waarna het college het bestreden besluit heeft genomen. Bij dit besluit heeft het college aan [naam eiser] een schadevergoeding van € 11.496,20 toegekend in verband met het dienstongeval in december 1998. Op deze vergoeding is in mindering gebracht een eerder aan [naam eiser] verstrekt voorschot van € 10.000.
Geschil
2.1 Het college erkent dat de gemeente Lemsterland aansprakelijk is voor de door [naam eiser] als gevolg van zijn dienstongeval geleden schade en verplicht is een schadevergoeding toe te kennen. Het college is echter van mening dat deze schadevergoedingsplicht in elk geval ophoudt per december 1999, omdat [naam eiser] per 7 december 1999 door de bedrijfsarts weer geschikt werd geacht voor zijn werk en [naam eiser] zijn werk per 20 december 1999 ook daadwerkelijk heeft hervat. Sinds mei 2000 zijn de rechterschouderklachten van [naam eiser] weliswaar verergerd, maar dit houdt geen verband met het dienstongeval in december 1999 maar met ongevallen in de privésfeer, in maart 1999 en mei 2000. [naam eiser] heeft de opvatting van het college met betrekking tot de causaliteit gemotiveerd betwist. Naar zijn opvatting is het gerealiseerde letsel toe te schrijven aan het verzuim van de gemeente, en dient de schade volledig te worden vergoed. Partijen verschillen daarbij van mening over de hoogte van de schadevergoeding.
Beoordeling van het geschil
3.1 In zijn verslag van 21 oktober 2010 heeft Willems tot uitdrukking gebracht dat [naam eiser] voor wat betreft zijn rechterarm lijdt aan een CRPS (complex regionaal pijnsyndroom) type I in een eindsituatie en dat zijn rechterarm in feite als geamputeerd beschouwd moet worden. Volgens Willems bestaat er een directe relatie tussen het dienstongeval en deze eindsituatie. Hij heeft de suggestie van de medisch adviseur van het college, J.M.W.N. Derks, dat de eindsituatie is ontstaan als gevolg van het ongeval in de privésfeer in mei 2000 van de hand gewezen. Volgens Willems was in mei 2000 zeer waarschijnlijk sprake van een nog niet genezen capsulitisbeeld (frozen shoulder), ontstaan na het dienstongeval, welk beeld vervolgens door het geringe trauma in mei 2000 verder is verergerd.
3.2 Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (onder meer de uitspraak van 30 maart 2011, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BQ0238) mag de rechtbank in beginsel het oordeel van een onafhankelijke door haar ingeschakelde deskundige volgen, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat van deze hoofdregel af te wijken. Willems, die de beschikking heeft gehad over alle in het geding gebrachte medische gegevens, heeft op zorgvuldige wijze een onderzoek ingesteld en daarvan op inzichtelijke wijze verslag gedaan. Zijn conclusies zijn naar behoren gemotiveerd en volgen uit zijn onderzoeksbevindingen. De rechtbank is daarom met Willems van opvatting dat er een causaal verband bestaat tussen het dienstongeval en de in 3.1 omschreven eindsituatie en dat de ongevallen in de privésfeer deze causaliteit niet hebben doorbroken.
3.3 Ter zitting hebben partijen desgevraagd meegedeeld dat voor hen de causaliteitskwestie in feite de kern van het geschil is, dat zij over deze kwestie een gemotiveerd oordeel van de rechtbank wensen en dat zij vervolgens, indien de rechtbank zou oordelen dat er een causaal verband bestaat tussen het dienstongeval en de in 3.1 omschreven eindsituatie, de omvang van de schadevergoeding naar verwachting in goed onderling overleg zullen regelen, aan de hand van relevante letselschadegidsen en/of letselschadeprotocollen. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank thans geen oordeel vellen over de hoogte van de door het college aan [naam eiser] toegekende schadevergoeding en de hierover door partijen gemaakte opmerkingen. De rechtbank zal zich dus ook niet uitlaten over de door Derks opgeworpen vraag of bij [naam eiser] een hogere kans op het ontwikkelen van een CRPS type 1 bestaat (predispositie). Het antwoord op deze vraag is namelijk niet relevant voor de causaliteitskwestie, maar evenals andere genoemde schadefactoren voor het bepalen van de omvang van de schade. Evenmin zal de rechtbank zich thans uitlaten over het door [naam eiser] op 24 maart 2011 gedane verzoek om het college op basis van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te veroordelen tot een schadevergoeding. De rechtbank gaat er van uit dat het college zich over dit verzoek zal buigen in het kader van de onderhandelingen over de omvang van de schadevergoeding in verband met het dienstongeval, waarbij partijen zich hebben te realiseren dat zij ook een periode in onderhandeling zijn geweest.
3.4 Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit vernietigd moet worden, nu dat in ieder geval van een te beperkte causaliteit uitgaat.
Proceskosten
4.1 Met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb en overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten van [naam eiser] in verband met de behandeling van het beroep vergoed tot een bedrag van € 977,50 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (indienen beroepschrift: 1 punt; schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek: 0,5 punt; verschijnen ter zitting: 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld). Tot 1 oktober 2009 bedroeg de waarde per punt
€ 322. Vanaf 1 oktober 2009 bedraagt de waarde per punt € 437. Aangezien het beroepschrift is ingediend op 27 augustus 2009, dient deze proceshandeling dus gewaardeerd te worden op € 322. De twee andere proceshandelingen, van na 1 oktober 2009, dienen dus gewaardeerd te worden op elk € 437.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college opnieuw beslist op het bezwaarschrift van [naam eiser] met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college aan [naam eiser] het door hem betaalde griffierecht van € 150 vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van [naam eiser] tot een bedrag van € 977,50.
Aldus gegeven door mr. J.S. van der Kolk, voorzitter, en door mrs. A.T. de Kwaasteniet en P.G. Wijtsma, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2011.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. J.S. van der Kolk
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.