Ruimtelijke onderbouwing
5.1 Uit het voorgaande volgt dat het college opnieuw op de bezwaren zal moeten beslissen. Ten behoeve van die nieuw te nemen beslissing zal de rechtbank tevens ingaan op de overige beroepsgronden van [X]. Deze gronden betreffen met name de vraag of voldaan is aan de eis van een goede ruimtelijke onderbouwing.
5.2 De rechtbank stelt voorop dat de eisen die aan de ruimtelijke onderbouwing van een vrijstelling worden gesteld hoger zijn naarmate sprake is van een belangrijke inbreuk op het geldende planologische regime. Naar het oordeel van de rechtbank moet het oprichten van een nieuwe burgerwoning in agrarisch gebied, terwijl het bestemmingsplan dit verbiedt, als een relatief ernstige inbreuk op het geldende planologische regime worden beschouwd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zowel de gemeente als de provincie het beleid voert om in beginsel niet mee te werken aan verzoeken tot het bouwen van een nieuwe burgerwoning in het buitengebied. Dit betekent dat aan de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan zware eisen gesteld moeten worden.
5.3 De ruimtelijke onderbouwing die het college aan het vrijstellingsbesluit ten grondslag heeft gelegd, is vervat in de "Ruimtelijke onderbouwing, nieuwbouw woning Kooilaan 7 Damwoude". In deze ruimtelijke onderbouwing, en de aanvulling daarop in het bestreden besluit, is gemotiveerd waarom het bouwplan aanvaardbaar wordt geacht. In hoofdzaak komt deze toelichting erop neer dat weliswaar het beleid wordt gevoerd dat niet wordt meegewerkt aan nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied, maar dat hiervan in dit geval kan worden afgeweken omdat de woning van [Y] aan de Doniaweg 123 te Damwoude moet wijken voor de aanleg van de Centrale As. Gelet op het gegeven dat [Y] eigenaar is van het perceel en de omstandigheid dat dit perceel in hetzelfde buitengebied ligt als zijn te slopen woning, ligt het in de rede juist op deze locatie voor hem een nieuwe woning te bouwen, aldus het college. Daarbij wordt erop gewezen dat hiermee uitvoering wordt gegeven aan de onder 1.3 genoemde overeenkomst. Verder wordt erop gewezen dat het bouwplan geen extra verstening van het buitengebied betekent, nu van toevoeging van een burgerwoning aan dat buitengebied geen sprake is. Het bouwplan brengt volgens de ruimtelijke onderbouwing ook geen nadelige effecten met zich mee voor de omgeving en de daar aanwezige functies.
5.4 Naar het oordeel van de rechtbank is deze ruimtelijke onderbouwing ontoereikend. In de ruimtelijke onderbouwing wordt niet, althans onvoldoende, ingegaan op de relatie van het bouwplan met het geldende bestemmingsplan. Dat een afweging is gemaakt met betrekking tot de vraag of het bouwplan past binnen het toekomstige ruimtelijke beleid voor de omgeving, kan evenmin uit de ruimtelijke onderbouwing worden opgemaakt. Ook overigens gaat de ruimtelijke onderbouwing niet in op de planologische aanvaardbaarheid van de woning op de bewuste locatie. Uit de enkele omstandigheid dat als gevolg van het bouwplan de verstening in zijn algemeenheid niet toeneemt, volgt niet dat het bouwplan juist op die locatie in planologisch opzicht aanvaardbaar is. Bovendien heeft [X] ter zitting onweersproken gesteld dat de woning Doniaweg 123 onderdeel uitmaakte van lintbebouwing, terwijl het onderhavige bouwplan ziet op de oprichting van een solitaire woning in open landschap, zodat deze een grotere ruimtelijke impact heeft. Het argument dat de woning van [Y] moet wijken voor de aanleg van de Centrale As en dat het logisch is dat hij een nieuwe woning wil bouwen op een perceel in hetzelfde buitengebied dat hem in eigendom toebehoort, is niet van planologische aard en kan dus niet leiden tot een goede ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat in een overeenkomst met de provincie is afgesproken dat ernaar wordt gestreefd om planologische medewerking te verlenen aan nieuwbouw in of nabij de huidige woonplaats van degenen wier woning moet wijken voor de aanleg van de Centrale As.
5.5 Voorts heeft het college naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de afstand van 50 meter, die op grond van milieuhygiënische regelgeving in beginsel moet worden aangehouden tussen de (voorgevel van de) vergunde woning en het bouwvlak van het melkveehouderijbedrijf van [X]. Ter zitting is duidelijk geworden dat tussen partijen niet in geschil is dat deze afstand in dit geval minder bedraagt dan 50 meter. Het college acht afwijking van deze afstand in dit geval gerechtvaardigd, omdat de bedrijfsbebouwing binnen dat bouwvlak op minimaal 51,50 meter vanaf de vergunde woning moet worden opgericht vanwege het planvoorschrift dat op minimaal 10 meter uit de wegas moet worden gebouwd en (met name) vanwege het feit dat op grond van de gemeentelijke welstandsnota geen bebouwing mag worden opgericht vóór de voorgevelrooilijn. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat [X] geen concrete bouwplannen heeft en over een zeer ruim bouwvlak beschikt, wordt hij niet in zijn bedrijfsvoering geschaad, aldus het college. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee onvoldoende onderbouwd waarom het oprichten van een nieuwe burgerwoning in agrarisch gebied op een afstand van minder dan 50 meter van het bouwvlak van een bestaande melkveehouderij uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is, in aanmerking genomen dat de primaire functie van het agrarisch buitengebied is dat daar agrarische bedrijven gevestigd zijn die over exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden moeten beschikken en dat gevestigde (bedrijfs)belangen daarom niet licht behoren te wijken voor het belang dat met de vrijstelling wordt gediend. Niet gezegd kan worden dat de oprichting van de woning in het geheel niet van invloed is op de bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden van [X]. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het college heeft miskend dat ook buiten de bedrijfsbebouwing op het bouwvlak hinderveroorzakende activiteiten kunnen plaatsvinden. Evenzeer heeft het college miskend dat welstandseisen de verwezenlijking van uitdrukkelijk in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden niet onmogelijk mogen maken en dat daarvan bovendien in voorkomende gevallen kan worden afgeweken. Dat het bouwvlak kan worden aangepast, doet hier niet aan af, reeds omdat deze aanpassing niet is doorgevoerd.
5.6 Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden vrijstellingsbesluit tevens een goede ruimtelijke onderbouwing mist.