ECLI:NL:RBHAA:2012:BY1629

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/660318-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsprocedure wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 26 september 2012 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een totaalbedrag van € 43.682,89 aan de Staat moet betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is gebaseerd op de schatting van het voordeel dat de veroordeelde heeft behaald uit de hennepteelt, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de opbrengst per plant, de verkoopprijs per gram en de kosten per oogst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er vier oogsten zijn gerealiseerd in de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 december 2009, waarbij de veroordeelde medeplichtig was aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat de door de officier van justitie gehanteerde uitgangspunten voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel voldoende onderbouwd zijn en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om het geschatte bedrag te matigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de overschrijding van de redelijke termijn geen aanleiding geeft om het bedrag te verlagen, aangezien de hoofdzaak gelijktijdig is behandeld en daar al rekening mee is gehouden.

De beslissing is genomen na het onderzoek ter openbare terechtzitting van 12 september 2012, waarbij de rechtbank kennis heeft genomen van de stukken, waaronder het ontnemingsdossier. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen vermogen is aangetroffen en dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om het daadwerkelijk behaalde voordeel aan de veroordeelde toe te rekenen. Daarom heeft de rechtbank besloten tot een pondspondsgewijze toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de rechtbank aannam dat er naast de veroordeelde nog twee medeplegers betrokken waren bij de hennepteelt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer: 15/660318-10
Uitspraakdatum: 26 september 2012
Tegenspraak
Beslissing (ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht)
1. Vordering
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 23 mei 2012 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van € 142.982,84, ter terechtzitting van 12 september 2012 verminderd tot primair € 136.048,68 en subsidiair € 102.036,51, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
wonende te [adres].
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier en het ontnemingsdossier.
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 12 september 2012.
2. Overwegingen
2.1. Het vonnis
Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 26 september 2012 is voornoemde [verdachte] veroordeeld ter zake van, voor zover van belang:
Feit 1 (subsidiair ten laste gelegd): medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De rechtbank heeft in het vonnis in de hoofdzaak ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard dat "onbekend gebleven personen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 december 2009 te Haarlem telkens opzettelijk hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in een pand aan de [adres], hoeveelheden van een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 december 2009 te Haarlem, telkens opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen."
2.2. De vordering
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering van € 142.982,84 primair naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 136.048,68 (vier oogsten) en subsidiair tot een bedrag van € 102.036,51 (drie oogsten). De officier van justitie volgt daarbij de berekeningswijze in het "Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij" d.d. 24 november 2011, met dien verstande dat de officier van justitie een daarin vervatte kennelijke rekenfout bij het voordeel van de zolderverdieping heeft gecorrigeerd.
2.3. Het verweer
De raadsman van veroordeelde heeft zich subsidiair, in geval van een bewezenverklaring in de hoofdzaak, op het standpunt gesteld dat geen zicht is op hetgeen zijn cliënt met zijn betrokkenheid heeft verdiend. Nu het concreet behaalde voordeel niet aannemelijk wordt gemaakt door de bewijsmiddelen dient het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden vastgesteld op nihil, aldus de raadsman.
2.4. De overwegingen van de rechtbank
2.4.1. Berekening van het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel
Voordat de rechtbank zal toekomen aan de rol van veroordeelde en de hoogte van het door hem genoten wederrechtelijk voordeel en het door de verdediging daaromtrent gevoerde verweer, ziet de rechtbank zich eerst voor de vraag gesteld of er met de bewezenverklaarde hennepteelt als zodanig voordeel is verkregen en zo ja, hoeveel.
De rechtbank stelt vast dat door en namens veroordeelde de door de officier van justitie bij de schatting van het voordeel betrokken uitgangspunten, zoals de opbrengst per plant, de verkoopprijs per gram en de (afschrijvings)kosten per oogst, niet heeft betwist. Deze in het ontnemingsrapport van 24 november 2011 vervatte uitgangspunten zijn gebaseerd op de inhoud van het rapport "Standaardberekening wederrechtelijk verkregen voordeel bij hennepkwekerijen", opgesteld door het Bureau Ontneming Openbaar Ministerie (BOOM). De rechtbank acht die uitgangspunten voldoende onderbouwd en zal deze dan ook als zodanig hanteren.
Voorts stelt de rechtbank vast dat niet is betwist het door de officier van justitie gehanteerde uitgangspunt dat vier oogsten op beide verdiepingen in de woning zijn gerealiseerd. Ook de rechtbank gaat uit van vier gerealiseerde oogsten op de beide verdiepingen. Voor dat aantal baseert de rechtbank zich met name op de door verbalisanten bij het aantreffen van de kwekerij vastgestelde feiten en omstandigheden, zoals de aanwezigheid van vuilniszakken met oud hennepafval, hennepafval op de grond, gebruikte lege potten met daarin aarde, oud aardeafval in bakken en hennepaanslag op de aangetroffen schaartjes. Voorts lag er een dikke laag stof op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen, op het stoffilter van de koolstofcilinder, op de aanwezige elektra, op het rotorblad van de ventilator en op de kachel en was er kalkaanslag op het grondzeil (proces-verbaal van bevindingen van 16 december 2009, nr. 2009077116-13). Ook de duur van het huurcontract en de verklaring van getuige Verslagers van 10 december 2009 (pv-nr. 2009077116-7) dat de woning al meer dan een jaar in gebruik is, terwijl uit het dossier volgt dat de woning feitelijk niet bewoond wordt,,acht de rechtbank redengevend voor de vaststelling van het aantal oogsten.
Voor het aantal planten per oogst acht de rechtbank het aannemelijk dat dit telkens eenzelfde hoeveelheid is geweest als de hoeveelheid planten die op 8 december 2009 in het pand zijn aangetroffen. Ook deze geschatte hoeveelheid is door de verdediging niet betwist. Op de eerste verdieping ging het om 200 hennepplanten met telkens negen planten per vierkante meter. Op de zolderverdieping werden 191 planten aangetroffen, twaalf planten per vierkante meter (pv-nr. 2009077116-13).
Al met al gaat de rechtbank - in lijn met het "Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij" d.d. 24 november 2011, doch met correctie van een rekenfout ten aanzien van de bruto opbrengst op de zolderverdieping - uit van de volgende berekening:
Ruimte op de eerste verdieping:
Bruto opbrengst:
200 planten x 4 oogsten x 30,9 gram (uitgaande van 9 planten per m²) x € 3,385 per gram = € 83.677,20
Kosten voor vier oogsten:
€ 800 (afschrijvingskosten) + € 3.520 (variabele kosten) + € 1.600 (kosten knippers) = € 5.920,=
Ruimte op de zolderverdieping
Bruto opbrengst:
191 planten x 4 oogsten x 29,6 gram (uitgaande van 12 planten per m²) x € 3,385 per gram = € 76.549,74
Kosten voor vier oogsten:
€ 600 (afschrijvingskosten) + € 3.361,60 (variabele kosten) + € 1.528 (kosten knippers) = € 5.489,60
Dit levert op een wederrechtelijk verkregen vermogen van:
€ 83.677,20 -/- € 5.920,00 = € 77.757,20 (netto opbrengst eerste verdieping)
€ 76.549,74 -/- € 5.489,60 = € 71.060,14 (netto opbrengst zolderverdieping)
----------------- +
€ 148.817,34.
De rechtbank ziet aanleiding om de huisvestingskosten van 14 maanden x € 1.269,19 = € 17.768,66 als kostenpost in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen vermogen.
Op grond van het vorengaande stelt de rechtbank vast dat uit de hennepkwekerij als zodanig een totaal (netto) wederrechtelijk verkregen voordeel van € 131.048,68 heeft behaald. Dit bedrag is € 5.000 lager dan door de officier van justitie gevorderd door een rekenfout van de officier van justitie waar deze uitkomt op een bruto opbrengst van € 88.677,20 voor de ruimte op de eerste verdieping.
2.4.2. Het specifiek door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onder voormeld parketnummer aangelegd straf- en ontnemingsdossier alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in zowel de strafzaak als de ontnemingszaak aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van of uit baten van de strafbare feiten waarvoor hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld voordeel heeft verkregen. Ten aanzien van de rol van verdachte, de hoogte van het specifiek door hem verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel en het verweer van de raadsman overweegt de rechtbank als volgt.
Uitgangspunt is dat in een ontnemingszaak in het geval van mededaderschap wordt vastgesteld welk deel van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel in het vermogen van de veroordeelde is gevloeid. Dat gebeurt op basis van alle bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de onderscheiden daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen en daarbij kan eventueel ook vermogensvergelijking uitkomst bieden. Als dat echter bij gebrek aan nadere gegevens niet mogelijk is, kan de rechter tot een pondspondsgewijze toerekening overgaan (HR 7 december 2004, NJ 2006/63).
De mogelijkheid van pondspondsgewijze toerekening is er ook indien het niet gaat om mededaderschap, maar om medeplichtigheid (zoals in casu het geval is). Dat volgt naar het oordeel van de rechtbank uit HR 16 januari 2007, LJN AZ3305, NJ 2007/70 en uit HR 11 maart 2003, JOW 2005, 36. Indien een medeplichtige en de medeplegers geen inzicht geven in hun onderlinge verdeling van het profijt en ter terechtzitting ook niet geadstrueerd is aangevoerd dat de medeplichtige minder dan de anderen zou hebben verkregen, kan het totaal verkregen voordeel pondspondsgewijs aan hen worden toegerekend, de medeplichtige incluis.
In de onderhavige zaak is geen vermogen aangetroffen, is niets bekend geworden over een eventuele rolverdeling en zijn ook geen andere aanknopingspunten aanwezig om het daadwerkelijk behaalde voordeel aan de als medeplichtige veroordeelde toe te rekenen. Aangezien zowel het dossier als hetgeen de verdediging ter terechtzitting heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten biedt om op basis daarvan vast te stellen welk deel van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel verdachte heeft verkregen, zal de rechtbank overgaan tot een pondspondsgewijze toerekening.
De rechtbank ziet zichzelf voor de vraag gesteld hoeveel medeplegers er zijn. De ervaring leert dat er vaak meerdere medeplegers betrokken zijn bij hennepteelt en daarmee financieel voordeel behalen. Op basis van ervaringsregels oordeelt de rechtbank dat het aannemelijk is dat er, naast verdachte, gezien de grootte en professionaliteit van de teelt in een pand met relatief hoge maandelijkse lasten sprake is van twee medeplegers. Aldus zal de rechtbank via de pondspondsgewijze toerekening één derde deel van het totaal verkregen wederrechtelijk voordeel van de vier oogsten aan veroordeelde toerekenen.
Alles overwegende schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een totaalbedrag van € 43.682,89.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die naar het oordeel van de rechtbank aanleiding geven voormeld bedrag te matigen.
Ook in de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank geen aanleiding voormeld bedrag te matigen, nu de hoofdzaak gelijktijdig is behandeld en in de hoofdzaak reeds rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn (vgl. HR 19 juni 2008, LJN BD2578).
De rechtbank zal op grond van het vorenoverwogene en gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel het hierna te noemen bedrag aan de Staat dient te betalen.
3. Beslissing
De rechtbank
-stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 43.682,89 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- legt aan de veroordeelde de verplichting op om ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen een bedrag van € 43.682,89;
-wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
4. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door:
mr. B.A.A. Postma, voorzitter,
mr. T. Avedissian en mr. M.W. Groenendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Wessels,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 september 2012.
Mr. B.A.A. Postma is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.