ECLI:NL:RBHAA:2011:BU3844

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800714-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne en bewijsverweer

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 19 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 mei 2011 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid van ongeveer 1500 gram cocaïne heeft ingevoerd. De verdediging voerde aan dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte deze hoeveelheid had ingevoerd, omdat slechts één van de 125 aangetroffen slikkersbollen was getest. De raadsman stelde dat de bollen niet gelijk van vorm waren en dat de steekproef niet representatief was. Daarnaast werd betoogd dat de overige bollen mogelijk andere stoffen bevatten en dat het nettogewicht van elke bol niet vastgesteld kon worden.

De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat alle 125 slikkersbollen qua vorm, kleur en grootte nagenoeg identiek waren. Een monster van de aangetroffen stof bleek cocaïne te bevatten, en de verdachte had verklaard dat hij een beloning van 6.000 euro zou ontvangen voor de smokkel. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne, een schadelijke stof voor de gezondheid.

De rechtbank oordeelde dat de ingevoerde hoeveelheid bestemd was voor verdere verspreiding en handel, wat gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en sprak hem vrij van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen waren.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800714-11
Uitspraakdatum: 19 september 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 september 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Distrikt Suriname (Suriname),
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Hoorn-Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, evenals verbeurdverklaring van het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank - nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 5 september 2011 afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 23 mei 2011 (dossierparagraaf 1.1.);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen met fotobijlage d.d. 27 mei 2011 (dossierparagraaf 1.1.5.);
* het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 1 juni 2011, kenmerk 4716 X 11, opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige ing. R.C.M. de Groot.
4.2. Bewijsoverweging
Door de raadsman is ter terechtzitting het verweer gevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake was van de invoer van 1500 gram van een materiaal bevattende cocaïne, nu slechts één slikkersbol van de aangetroffen 125 slikkersbollen is getest. De raadsman voert hiertoe aan dat de bollen volgens de foto's in het dossier niet gelijk van vorm waren, waardoor de steekproef niet representatief kan worden geacht.
Bovendien, zo stelt de raadsman, is het mogelijk dat de overige bollen geen cocaïne, maar andere stoffen bevatten. De raadsman voerde verder aan dat, nu de bollen, en mogelijk ook de verpakkingslagen, van elkaar verschilden, niet vastgesteld kan worden dat het nettogewicht van iedere bol ongeveer 12 gram was. De raadsman concludeerde dat slechts wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte een hoeveelheid van ongeveer 12 gram van een materiaal bevattende cocaïne heeft ingevoerd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe als volgt. Blijkens een op 27 mei 2011 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal waren alle 125 aangetroffen slikkersbollen qua vorm, kleur en grootte nagenoeg identiek. Bij een willekeurig gekozen slikkersbol werd na verwijdering van de verpakkingslaag een witte stof aangetroffen, welke stof bij benadering een nettogewicht van 12 gram bevatte. Een representatief monster van de aangetroffen stof is naar het gerechtelijk laboratorium overgebracht, welk monster cocaïne bleek te bevatten. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat het om andere stoffen zou gaan. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij een beloning van 6.000 euro zou ontvangen voor de smokkel van bolletjes bevattende cocaïne; dit laat zich niet rijmen met het door de raadsman ingenomen standpunt. Voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat alle slikkersbollen ieder als inhoud hebben een hoeveelheid van ongeveer 12 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zoals is vastgesteld in het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen en het deskundigenrapport.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 23 mei 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 1500 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank passeert het door de raadsman aangevoerde maar op geen enkele wijze onderbouwde verweer dat uitgegaan dient te worden van de categorie 'pakezel'. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding van een andere categorie dan van de 'standaard' categorie uit te gaan.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
6) Geld Euro 13 van 50 (ibg 23/05/11);
7) Geld Euro 7 van 20 (ibg 23/05/11);
8) Geld Euro 3 van 10 (ibg 23/05/11);
9) Geld Euro 1 van 5 (ibg 23/05/11).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.G. Tielenius Kruythoff, voorzitter,
mr. drs. J.W.H.G. Loyson en mr. C.M. Cichowski-van der Kleijn, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Zoethout,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 september 2011.
mr. J.G. Tielenius Kruythoff is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.