ECLI:NL:GHAMS:2012:3322

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
23-003979-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne door verdachte te Schiphol

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1970 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor het opzettelijk invoeren van cocaïne op 23 mei 2011 te Schiphol. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Het hof heeft vastgesteld dat het vonnis van de rechtbank niet in stand kan blijven, omdat het hof zich niet kan verenigen met de bewezenverklaring van de hoeveelheid cocaïne die de verdachte zou hebben ingevoerd. Het hof oordeelt dat slechts 12 gram cocaïne wettig en overtuigend bewezen kan worden, in tegenstelling tot de 1500 gram die de raadsman betoogde. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, ondanks het verweer van de raadsman dat de verdachte onder druk was gezet om het transport uit te voeren. Het hof heeft de straf van de rechtbank herzien en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft de verdachte ook gelast om de in beslag genomen voorwerpen terug te krijgen. De uitspraak is gedaan door de tiende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

parketnummer: 23-003979-11
datum uitspraak: 9 maart 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 19 september 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-800714-11 tegen
[verdachte],
geboren te Distrikt [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1970,
thans gedetineerd in PI Zuid Oost - Maashegge Overloon ZBB te Overloon.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 september 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 7 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit:
hij op of omstreeks 23 mei 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Nadere overweging met betrekking tot de bewezenverklaarde ‘hoeveelheid’.

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte 1500 gram cocaïne heeft ingevoerd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat slechts 1 slikkersbol van de 125 aangetroffen slikkersbollen is onderzocht en dat daarmee geen representatieve test is uitgevoerd. De raadsman heeft geconcludeerd dat slechts wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte 12 gram van een materiaal bevattende cocaïne heeft ingevoerd, nu de enige geteste slikkelsbol 12 gram van een materiaal bevattende cocaïne bevatte.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierpagina 1.1.5 e.v.) kan worden opgemaakt dat door verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee 1 slikkersbol van de 125 bij de verdachte aangetroffen slikkersbollen is getest, uit welke test is gebleken dat deze slikkersbol 12 gram van een materiaal bevattende cocaïne bevatte. Om met voldoende mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat de gehele aantroffen partij bollen cocaïne bevat, dient een representatieve hoeveelheid van die partij te worden onderzocht. Het hof is van oordeel dat het onderzoeken van 1 bol van de aangetroffen 125 bollen daarvoor in ieder geval onvoldoende is. Hieraan doet niet af dat de slikkersbollen in kwestie qua vorm, kleur en grootte nagenoeg identiek waren. Voor zover de opsporingsambtenaren in die laatstgenoemde omstandigheden een rechtvaardiging vonden om in dit geval te kunnen volstaan met het testen van slechts 1 bol, is die opvatting onjuist. Het hof is derhalve met de raadsman en anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat niet op grond van een als representatief te beschouwen monsterneming vaststaat dat de verdachte 1500 gram van een materiaal bevattende cocaïne heeft ingevoerd. Het hof zal voor wat betreft de bewezenverklaarde hoeveelheid dan ook uitgaan van de hoeveelheid zoals deze is aangetroffen in de onderzochte slikkersbol, zijnde 12 gram van een materiaal bevattende cocaïne en met die hoeveelheid (van 12 gram) bij de strafoplegging rekening houden.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gehandeld vanuit een overmachtssituatie. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte onder druk is gezet om het transport te verrichten ter aflossing van een schuld. De verdachte is bedreigd met een wapen en indirect zijn ook zijn familieleden bedreigd. Nu verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht, dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet er sprake zijn van een van buiten de verdachte komende drang, van zodanige aard, dat de wilsvrijheid van de verdachte daardoor is aangetast en dat de verdachte die drang redelijkerwijs niet kon weerstaan en ook niet behoefde te weerstaan.
Naar het oordeel van het hof is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van externe omstandigheden zoals door de raadsman ter terechtzitting betoogd die een zodanige psychische drang hebben veroorzaakt dat van de verdachte redelijkerwijs niet gevergd kon worden weerstand te bieden aan die drang.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 12 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Mede gelet op de verklaring van de verdachte dat hij EUR 6.000,- zou ontvangen voor het transport, gaat het hof ervan uit dat de cocaïne kennelijk bestemd was voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (hierna: LOVS) heeft oriëntatiepunten opgesteld die als leidraad kunnen worden gehanteerd bij het bepalen van een passende en geboden straf voor feiten als de onderhavige. Het hof vindt in hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd geen grond de verdachte bij de strafoplegging in te delen in een lichtere dan de standaardcategorie als bedoeld in de LOVS-oriëntatiepunten straftoemeting inzake drugskoeriers. Ook overigens kunnen hiervoor, gelet op de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, geen aanknopingspunten worden gevonden. Het hof zal mitsdien bij de strafoplegging acht slaan op voormelde standaardcategorie.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 februari 2012 is de verdachte eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • Geld Euro 13 stuks van 50;
  • Geld Euro 7 stuks van 20;
  • Geld Euro 3 stuks van 10;
  • Geld Euro 1 stuk van 5.
Dit arrest is gewezen door de tiende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.M. Brilman, mr. A.S. Arnold en mr. L.C. Winkel, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 maart 2012.
mr. Winkel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.