ECLI:NL:RBHAA:2011:BT1644

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/740906-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van handel in cocaïne en gedeeltelijke vrijspraak van medeplegen van aanwezig hebben van cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Haarlem op 22 april 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en de handel daarin. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de handel in cocaïne, zoals primair ten laste gelegd. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor dit feit, en de rechtbank heeft dit oordeel gevolgd.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij op 16 juli 2010 te Heemskerk vijfentwintig wikkels cocaïne had overgedragen aan een medeverdachte. De observaties en videobeelden toonden aan dat de verdachte een pakketje in zijn hand had, maar er was geen bewijs dat dit pakketje cocaïne bevatte. De rechtbank heeft daarom de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het medeplegen van het aanwezig hebben van de cocaïne die onder de medeverdachte was aangetroffen.

De rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte opzettelijk ongeveer 6,39 gram cocaïne aanwezig heeft gehad, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank heeft rekening gehouden met de hoeveelheid cocaïne en het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen cocaïne onttrokken wordt aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/740906-10
Uitspraakdatum: 22 april 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 april 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Kozlu (Turkije),
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 16 maart 2010 tot en met 15 juli 2010 te Heemskerk en/of te Beverwijk, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
hij op of omstreeks 16 juli 2010 te Heemskerk en/of te Alkmaar, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 6,39 gram, althans 7 wikkel(s) en/of 2 bol(letjes) en/of 9,10 gram, althans 25 wikkels cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde feit, kort gezegd de handel in cocaïne, en tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair tenlastegelegde feit, kort gezegd het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne, en gevorderd dat:
- verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van honderd achtentwintig (128) dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan vijfenvijftig (55) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren;
- het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, zoals vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder nummer 2, wordt verbeurd verklaard;
- de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven cocaïne, zoals vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 1, 4 en 17, wordt ontrokken aan het verkeer en
- de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven mobiele telefoon en elektronica, zoals vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 3 en 5 tot en met 16, worden teruggegeven aan verdachte.
4. Bewijs
4.1 Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat op grond van de stukken in het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich - kort gezegd - heeft schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne, zoals impliciet primair ten laste is gelegd. Verdachte moet derhalve daarvan worden vrijgesproken.
Voort is de rechtbank van oordeel dat op grond van de stukken in het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 16 juli 2010 te Heemskerk vijfentwintig wikkels met in totaal 9,10 gram cocaïne heeft overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte] en zich daarmee heeft schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) het aanwezig hebben van die cocaïne. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Bedoelde vijfentwintig wikkels met cocaïne zijn op 16 juli 2010 onder medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. Op frames van videobeelden, opgenomen in het kader van een observatie, is te zien dat verdachte kort voor zijn eigen aanhouding en de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte] een pakketje in zijn hand heeft en op een later moment niets meer in zijn hand heeft. Uit de observatie volgt dat verdachte een pakketje aan deze [medeverdachte] overhandigt. Daarmee staat echter niet vast dat de onder [medeverdachte] aangetroffen cocaïne zich in dit pakketje bevond. Concrete aanwijzingen die in die richting wijzen, ontbreken. Het vorenstaande laat de mogelijkheid onverlet dat het pakketje, zoals verdachte ook stelt, geen cocaïne bevatte en [medeverdachte] de onder hem aangetroffen cocaïne elders heeft verkregen. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van (het medeplegen van) het aanwezig hebben van die vijfentwintig wikkels met cocaïne die onder medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen.
4.2 Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt voor het overige tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 april 2011 afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juli 2010, dossierpagina 330 boven;
* het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2010, dossierpagina's 317-319;
* het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 14 september 2010, zaaknummer 2010.09.06.017.
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 16 juli 2010 te Heemskerk opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,39 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf en de maatregel
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege Palier Reclassering uitgebrachte rapport van 28 september 2010 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte ruim 6 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof die zeer verslavend kan werken. Cocaïneverslaafden zorgen voor vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door hen gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Er is aldus een groot maatschappelijk belang gediend bij het inbedden van het gebruik van cocaïne.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zal de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie geen rekening houden met een zogenoemde 'dealerindicatie'. De onder verdachte aangetroffen hoeveelheid cocaïne was niet dusdanig groot dat zonder meer vaststaat dat deze voor verdere verspreiding en handel bestemd moet zijn geweest.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank er voorts rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen cocaïne dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot die cocaïne is begaan. Het ongecontroleerde bezit van cocaïne is in strijd met de wet.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen het verdachte impliciet primair ten laste gelegde feit en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEE (2) WEKEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
(1) 2 STK Cocaïne;
(4) 7 STK Cocaïne en
(17) 1 STK Verdovende middelen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
(2) Geld, 770 euro;
(3) 1 STK Gsm, Nokia;
(5) 1 STK Computer, HP;
(6) 1 STK Computer, HP;
(7) 1 STK Computer, Compaq;
(8) 1 STK Computer, HP;
(9) 1 STK Computer, Fujitsu;
(10) 1 STK Computer, HP;
(11) 1 STK Computer, HP;
(12) 1 STK Computer, HP;
(13) 1 STK Computer, IBM;
(14) 1 STK Elektronica, Kpn experia box;
(15) 1 STK Elektronica, Liksys router en
(16) 1 STK Elektronica, Linksys.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Stalenhoef, voorzitter,
mr. drs. J.W.H.G. Loyson en mr. J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Kikkert,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2011.