ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ8227

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/801425-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van vermeende (verlengde) invoer van cocaïne

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem, stond de verdachte terecht op beschuldiging van (verlengde) invoer van cocaïne. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 5963,5 gram cocaïne in Nederland op 9 november 2010, tezamen met anderen. De rechtbank heeft op 1 juni 2011 uitspraak gedaan na een openbare terechtzitting op 17 en 18 mei 2011. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van 45 maanden.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting bleek niet dat de verdachte wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij naar een hotel moest komen om iemand met een koffer cocaïne op te halen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte slechts een dienst verleende aan een bekende, zonder te weten dat deze persoon betrokken was bij de invoer van drugs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was, dat zij bevoegd was tot kennisneming van de zaak en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801425-10
Uitspraakdatum: 1 juni 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 en 18 mei 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats (geboorteland)],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na ter terechtzitting van 17 mei 2011 toegestane wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 09 november 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 5963,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
hij op of omstreeks 09 november 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam Zuid-Oost en/of Rotterdam en/of Purmerend en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 5.963,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (daartoe) tezamen en in vereniging:
- (meermalen) met elkaar en/of (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of een persoon genaamd [koerier H] (telefonisch) contact gehad en/of gelegd en/of onderhouden (telkens) (onder meer) om informatie door te geven en/of te ontvangen en/of instructies en/of aanwijzingen te geven en/of te ontvangen en/of
- (meermalen) een sms verstuurd aan een of meer mededader(s) en/of aan voornoemde [H.] en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar en/of voornoemde [H.] te ontmoeten en/of
- (meermalen) opdracht gegeven en/of gekregen om een persoon op te halen van een hotel nabij Schiphol en/of
- hiertoe één of meer transportmiddel(len) te beschikking gehad en/of geregeld en/of
- zich (meermalen) begeven naar het Ibis hotel en/of het Etap Hotel op Schiphol en/of
- (meermalen) bij de balie van het Ibis hotel navraag gedaan naar de prijs en beschikbaarheid van een kamer en/of
- (meermalen) rondgereden in de buurt van het Ibis hotel en/of het Etap hotel te Schiphol.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijfenveertig (45) maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op 9 november 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, werd door een persoon genaamd [koerier H] (hierna: [H.]) na een vlucht vanuit de Domincaanse Republiek een hoeveelheid van ongeveer 5.963,5 gram van een stof bevattende cocaïne Nederland ingevoerd. [H.] gaf bij zijn aanhouding aan mee te willen werken aan het onderkennen van mogelijke afhalers. De pakketten met cocaïne werden vervangen door neppakketten en verbalisanten zijn met [H.] naar het Ibis Hotel Amsterdam Airport gegaan, waar [H.] een kamer heeft geboekt. In die hotelkamer werd aan [H.] een diensttelefoon beschikbaar gesteld waarmee hij contact opnam met een Dominicaans telefoonnummer dat hij bij aankomst in Nederland moest bellen en dat in gebruik zou zijn bij zijn directe opdrachtgever. In de hierop volgende uren is [H.] meermalen gebeld door zowel Dominicaanse nummers als Nederlandse (privé)nummers. Eén van de nummers was het mobiele telefoonnummer toebehorend aan medeverdachte [medeverdachte PL] (hierna: [PL]).
[PL] is een bekende van zowel verdachte als - in mindere mate - van medeverdachten [medeverdachte Ph] (hierna: [Ph.]) en [medeverdachte A] (hierna: [A.]). [PL] was de persoon die, aldus verdachte in zijn verhoor bij de Koninklijke Marechaussee op 11 november 2010, hem had opgebeld op 9 november 2010 en hem had verzocht om een - niet nader gespecificeerde - persoon op te halen in het Ibis Hotel nabij de luchthaven Schiphol. Verdachte nam vervolgens contact op met [Ph.], omdat die Nederlands spreekt, en [A.], omdat die de beschikking heeft over een auto. Hij vroeg hen om met hem mee te gaan om bij het Ibis Hotel te gaan informeren naar een reservering. [PL] had hem ook verzocht dit na te vragen. Verdachte en [PL] zouden nog telefonisch contact hebben, nu verdachte nog niet wist wie hij moest ophalen.
Gedrieën reden verdachte, [A.], en [Ph.] die middag naar het Ibis Hotel, alwaar zij de auto parkeerden. Verdachte en [Ph.] gingen naar de lobby van het hotel, terwijl [A.] bij de auto bleef wachten. Zij werden allen geobserveerd door de Koninklijke Marechaussee. [Ph.] heeft bij de lobby gevraagd naar de prijs van een hotelkamer. Ondertussen bleef [H.] in de hotelkamer telefoontjes ontvangen, waarbij hem onder andere een keer werd verteld dat hij naar de lobby van het hotel moest komen. Een verbalisant ging op een gegeven moment met de aan [H.] ter beschikking gestelde diensttelefoon naar beneden terwijl daarop een gesprek binnenkwam. Er werd gezien dat verdachte en [Ph.] op dat moment geen gebruik maakten van een mobiele telefoon, terwijl [A.] buiten wel aan het bellen was. Vervolgens werden verdachte, [A.], en [Ph.] aangehouden.
Verdachte heeft ter terechtzitting zijn eerdere bij de Koninklijke Marechaussee afgelegde verklaring herhaald en aangegeven - kort gezegd - door medeverdachte [PL] voor zijn karretje te zijn gespannen. Hij heeft niet geweten wie hij ging ophalen en dacht [PL] enkel een dienst te verlenen. Hij onderhield telefonisch contact met hem teneinde de persoon te kunnen ophalen, maar toen hij in het hotel was aangekomen, kwam hij er achter dat hij zijn telefoon in de auto had laten liggen. Hij heeft slechts gevraagd naar de prijs van een hotelkamer en is vervolgens aangehouden. Hij wist niet en kon ook op geen enkele wijze hebben geweten dat de persoon die hij moest ophalen een hoeveelheid cocaïne bij zich had.
De rechtbank concludeert dat uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) invoer van een hoeveelheid cocaïne dan wel de bevordering hiervan. Het ontbreekt aan bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte wist dan wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij naar een hotel moest komen om (iemand met) een koffer met cocaïne op te halen. De rechtbank weegt in dit verband mee dat, anders dan de officier van justitie aanvoert, niet is komen vast te staan dat verdachte tegen medeverdachten [A.] en [Ph.] heeft gezegd dat ze moesten doen alsof ze een reservering gingen maken; verdachte verklaarde immers (op 11 november 2010, bij de Koninklijke Marechaussee) dat ze moesten vragen over een (nog niet daadwerkelijk te maken) reservering. Het telecommunicatieonderzoek heeft dat bewijs ook niet geleverd, nu daaruit weliswaar kan worden afgeleid dat de verdachten in meer of mindere mate telefonisch contact met elkaar hadden of zochten, maar de achterliggende bedoelingen en de inhoud van die contacten niet duidelijk zijn geworden.
Voorts zijn de door de officier van justitie aangewezen tegenstrijdigheden in de door verdachte en medeverdachten [Ph.] en [A.] afgelegde verklaringen niet dusdanig dat die verklaringen als ongeloofwaardig moeten worden aangemerkt. Tot slot wijst het feit dat verdachte in zijn verhoor van 11 november 2010 heeft gezegd dat de Koninklijke Marechaussee bij [PL] op iets groots gaat uitkomen er, anders dan de officier van justitie veronderstelt, ook niet op dat verdachte al op 9 november 2010 verdenkingen koesterde jegens [PL]. Deze verdenkingen kunnen bij verdachte immers ook zijn ontstaan naar aanleiding van zijn aanhouding op 9 november 2010.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is en verdachte dient hier dan ook van te worden vrijgesproken.
5. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart hetgeen aan verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte en beveelt zijn onmiddellijke invrijheidstelling.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mr. P.M. Wamsteker en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M. Zoethout en mr. L. Dolfing,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juni 2011.