Ook indien naar de belangen van eiseres zelf wordt gekeken acht verweerder het niet mogelijk in te gaan op het verzoek van eiseres, omdat er geen sprake is van zeer bijzondere incidentele specifieke omstandigheden die tot individuele reparatie – zo dit al mogelijk is – zouden nopen, zonder dat dit gevolgen heeft voor alle andere overheidswerknemers.
2.5 Omdat verweerder bovensectoraal noch sectoraal aangelegenheden die betrekking hebben op pensioen, eenzijdig via het bestuursrecht kan aanpassen, heeft hij zich niet bevoegd geacht de aanvraag van (onder meer) eiseres te behandelen. Vervolgens is verweerder tot niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar overgegaan. In reactie op het beroepschrift betoogt verweerder bovendien dat, anders dan eiseres stelt, verweerder niet de werkgever van eiseres is en reeds om die reden niet bevoegd is rechtspositionele maatregelen ten aanzien van eiseres te nemen.
2.6 Eiseres is het met deze niet-ontvankelijkverklaring niet eens. Zij stelt dat verweerder voorbij gaat aan de verplichting die hij heeft als werkgever van eiseres. Het verzoek van eiseres zou door verweerder onjuist zijn geïnterpreteerd: eiseres heeft verweerder niet gevraagd een wet te wijzigen, maar om een oplossing te bieden voor de zogenaamde pensioenval waarmee eiseres wordt geconfronteerd wanneer zij besluit door te werken na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. De afwijzing van dit verzoek grijpt volgens eiseres rechtstreeks en duidelijk aantoonbaar in op haar rechtspositie. Eiseres stelt dan ook dat het besluit van verweerder om geen reparatie te verrichten, dan wel enige andere voorziening te treffen een besluit in de zin van de Awb is, zeker gezien de ruime uitleg van het besluitbegrip als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, Awb.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder eiseres terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar.
2.9 De beslissing van verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren is een besluit waartegen op grond van artikel 8:1, eerste lid, Awb beroep openstaat.
2.10 Eiseres is staatsraad in buitengewone dienst bij de Raad van State. De rechtspositie van eiseres wordt (onder meer) geregeld in de Wet op de Raad van State en de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman. De Wet op de Raad van State noch de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman kent bepalingen die verweerder, al dan niet als werkgever, de bevoegdheid geeft rechtspositionele beslissingen te nemen ten aanzien van leden van de Raad van State. Het door eiseres genoemde artikel 46, vierde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is niet van toepassing op leden van de Raad van State. Evenmin geven deze wetten verweerder de bevoegdheid een nadere voorziening te treffen ten aanzien van uitkeringen bij vervroegd uittreden en pensioenen van leden van de Raad van State. Verweerder heeft derhalve ten aanzien van individuele staatsraden noch ten aanzien van staatsraden als groep rechtspositionele bevoegdheden. De afwijzing van de aanvraag van eiseres is om die reden niet te beschouwen als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.11 Voor zover eiseres bedoeld heeft verweerder te verzoeken een regeling te treffen voor de “getroffen groep” merkt de rechtbank het volgende op. Een dergelijk verzoek moet worden aangemerkt als een verzoek tot het vaststellen van een algemeen verbindend voorschrift. Tegen de weigering een algemeen verbindend voorschrift vast te stellen staat op grond van artikel 8:2 aanhef en onder a, Awb geen beroep open.
2.12 Ook als coördinerend minister van overheidspensioenen of als sectorwerkgever heeft verweerder niet de bevoegdheid door het verrichten van een publiekrechtelijke rechtshandeling in te gaan op het verzoek van eiseres. Op grond van artikel 1, eerste lid aanhef en onder e, en artikel 2, eerste lid, van de VUT-wet worden regelingen omtrent vervroegd uittreden bij overeenkomst tussen sociale partners vastgesteld. Op grond van artikel 4 van de WPA worden aanspraken op pensioen van overheidswerknemers eveneens neergelegd in een overeenkomst naar burgerlijk recht. Gelet op deze bepalingen is verweerder niet bevoegd eenzijdig aanspraken bij vervroegd uittreden en met betrekking tot pensioen vast te stellen.
2.13 Voor zover de brief van 16 juni 2008 van verweerder een weigering bevat te trachten nadere pensioenafspraken in de vut- of pensioenovereenkomst te bewerkstelligen ten aanzien van het door de “getroffen” groep geschetste nadeel, geldt dat een dergelijke weigering op grond van artikel 8:3 Awb niet vatbaar is voor bezwaar en beroep.
2.14 De conclusie is dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres door verweerder bij brief van 16 juni 2008 geen besluit is waartegen bezwaar openstaat op grond van de Awb. Verweerder heeft dan ook terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
2.15 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.