ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8982
Rechtbank Groningen
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Huur van een haven en de kwalificatie als bedrijfsruimte
In deze zaak, die voor de Rechtbank Groningen werd behandeld, ging het om een kort geding tussen de MAATSCHAP CLUB VAN TIEN en de gedaagden [A] en [B] over de huur van een haven en de vraag of deze huur als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW kwalificeert. De huurovereenkomst, die op 26 juni 2004 was gesloten, betrof een deel van de haven, een watergedeelte en een aansluitend terrein. Eiseres had de huurovereenkomst opgezegd per 1 januari 2011, maar gedaagden weigerden het gehuurde te verlaten. De voorzieningenrechter moest beoordelen of er sprake was van een gebouwde onroerende zaak, wat bepalend is voor de kwalificatie als bedrijfsruimte.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het gehuurde geen gebouwde onroerende zaak was, aangezien er geen voorzieningen waren die de exploitatie als bedrijfsruimte mogelijk maakten. De huurovereenkomst was rechtsgeldig opgezegd, en de vordering van eiseres tot ontruiming werd toegewezen. De voorzieningenrechter wees erop dat de feitelijke situatie bij het aangaan van de huurovereenkomst bepalend is voor het huurregime. De gedaagden konden zich niet beroepen op de bescherming van het huurrecht voor bedrijfsruimten, omdat het gehuurde niet voldeed aan de vereisten van artikel 7:290 BW.
De voorzieningenrechter oordeelde verder dat de gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren met behulp van de sterke arm van justitie werd afgewezen, omdat dit overbodig was. Gedaagde [A] werd veroordeeld in de proceskosten, die op EUR 1.463,93 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 10 december 2010.