RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, Meervoudige kamer
Zaaknummer: AWB 05/151 WAZ V05
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. L.J. van der Veen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
kantoor Groningen, verweerder.
1. Onderwerp van geschil
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 december 2004.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen twee besluiten van
5 maart 2004, om hem ingaande 27 oktober 2003 geen uitkeringen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, ongegrond verklaard en de besluiten van 5 maart 2004 gehandhaafd.
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2006.
Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten heeft de rechtbank op 28 februari 2006 het onderzoek heropend.
Het geschil is vervolgens opnieuw behandeld op de zitting van de meervoudige kamer van 19 april 2006.
Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. L.J. van der Veen, advocaat te Groningen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. W.M.M. Hoogendorp-Wiersema, juridisch medewerker, L. Stiekema, senior bezwaararbeidsdeskundige, H. Coerts, bezwaararbeidsdeskundige, G. van Dam, bezwaararbeidsdeskundige en C Touw, stafarbeidsdeskundige en docent CBBS.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Feiten, procesverloop, standpunten van partijen
Eiser, geboren [...] 1943, was werkzaam als zelfstandig reparateur/handelaar in kantoormachines en kantoorartikelen. In verband met schouderklachten heeft hij zijn werkzaamheden op 28 oktober 2002 gestaakt. Op basis van een vrijwillige verzekering voor de WAO, heeft eiser verweerder op 30 september 2003 verzocht om een WAO-uitkering per 27 oktober 2003. Eiser heeft tevens een aanvraag voor een WAZ-uitkering ingediend.
Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder eiser bij besluit van 5 maart 2004 medegedeeld dat hem met ingang van 27 oktober 2003 geen uitkering ingevolge de WAZ wordt toegekend, omdat hij voor minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van die wet wordt geacht.
Bij besluit van eveneens 5 maart 2004 heeft verweerder eiser bericht dat hem ingaande 27 oktober 2003 evenmin een WAO-uitkering wordt toegekend, op de grond dat hij geschikt geacht wordt voor gangbaar werk.
Tegen beide besluiten heeft eiser op 15 april 2004 -aangevuld op 3 augustus 2004- bezwaar gemaakt. Hij heeft aangevoerd dat hij wegens rug-, schouder-, oog- en vermoeidheids-klachten geen volledige werkweek meer kan werken, zodat een urenbeperkingen aangenomen had moeten worden. Eiser is het verder niet eens met de beperkingen voorzover is vastgesteld dat hij langer dan een uur kan zitten.
Voorts heeft hij per geduide functie gemotiveerd waarom hij deze niet kan verrichten.
Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren mondeling toe te lichten op een hoorzitting.
Van deze gelegenheid heeft hij (telefonisch) gebruik gemaakt op 27 oktober 2004.
Op basis van dossierstudie en het verhandelde op de hoorzitting heeft de bezwaarverzekeringsarts op 12 november 2004 een rapport uitgebracht en -nadat hij tevergeefs had geprobeerd nadere informatie van eisers huisarts te krijgen- op
20 december 2004 een aanvullend rapport.
Er heeft geen onderzoek door een bezwaararbeidsdeskundige plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren tegen de beide besluiten van 5 maart 2004 ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op grond van de herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts op het standpunt gesteld dat eisers mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld.
Onder overlegging van een brief van zijn huisarts, heeft eiser in beroep aangegeven dat verweerder alleen de medische beoordeling heeft heroverwogen. Uit de beslissing op bezwaar en de daarbij behorende bijlagen blijkt volgens eiser niet van enige heroverweging door een bezwaararbeidsdeskundige, terwijl bij gelegenheid van de hoorzitting toch gedetailleerd is ingegaan op de geschiktheid voor de verschillende geduide functies. Aan de hand van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is betoogd dat van de geduide functies hoogstens twee functies resteren. Eiser meent dat om deze reden de schatting geen stand kan houden.
Op 23 juni 2005 (tijdens de beroepsprocedure) zijn door de bezwaararbeidsdeskundige nieuwe functies geduid omdat de oorspronkelijk geduide functies door hem alsnog te zwaar zijn bevonden.
Het standpunt dat eiser met ingang van 27 oktober 2003 niet in aanmerking wordt gebracht voor uitkeringen ingevolge de WAZ en de WAO wordt gehandhaafd.
Hierop heeft eiser gereageerd bij brief van 26 september 2005. Hij heeft aangegeven dat hij zich niet kan verenigen met geschiktheid voor de thans geduide functies, met name niet omdat in die functies teveel zitten voorkomt. Voorts heeft hij -onder meer op grond van zijn leeftijd- bezwaren tegen de aard van sommige werkzaamheden.
Op de zitting van 2 februari 2006 zijn namens eiser bezwaren aangevoerd tegen de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde schatting op basis van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Daarbij is onder andere aangegeven dat niet inzichtelijk is waarom de functies ondanks overschrijdingen op het aspect zitten toch geschikt zijn voor eiser.
Verweerder heeft op 7 april 2006 een kopie ingestuurd van een nadere rapportage van H.G. Coerts, bezwaararbeidsdeskundige, waarin alsnog voor de drie functies die aan de bepaling van de resterende verdiencapaciteit ten grondslag zijn gelegd per signalering wordt gemotiveerd waarom deze functie passend wordt geacht voor eiser.
Het begrip arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAZ en de WAO heeft een beperkte betekenis. Een verzekerde wordt - samengevat - slechts dan arbeidsongeschikt geacht indien zijn verdienvermogen als een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte met tenminste 25% respectievelijk 15% is afgenomen.
Het verdienvermogen wordt vastgesteld door de mogelijke inkomsten die de (zieke) betrokkene nog met algemeen geaccepteerde arbeid zou kunnen verwerven te vergelijken met hetgeen een soortgelijke gezonde persoon gewoonlijk verdient.
Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid dienen verder de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in acht te worden genomen.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient op grondslag van het bezwaar door verweerder een heroverweging van het bestreden besluit plaats te vinden. Gezien de gronden van het bezwaar en het hierboven weergegeven arbeidsongeschiktheidscriterium betekent dat in de onderhavige zaak een toetsing van zowel medische als arbeidskundige aspecten.
Het thans bestreden besluit was ten tijde van het instellen van het beroep alleen gebaseerd op een medische heroverweging. Gezien de voorgeschreven wijze waarop de heroverweging in bezwaar moet plaatsvinden, had verweerder in bezwaar naar het oordeel van de rechtbank dienen te (laten) onderzoeken of de aan eiser geduide functies aan het onderhavige besluit ten grondslag konden worden gelegd. Nu verweerder dit heeft nagelaten komt het bestreden besluit wegens strijd met voornoemd artikel 7:11 Awb voor vernietiging in aanmerking. Het beroep van eiser dient gegrond te worden verklaard.
Teneinde te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van de medische aspecten.
Blijkens zijn rapport van 16 februari 2004 heeft de verzekeringsarts, na onderzoek van eiser en na bestudering van het dossier, geconcludeerd dat er beperkingen bestaan voor schouderbelasting, langdurig en veel bovenhands werken (voornamelijk in combinatie met tillen en dragen van zwaardere gewichten), frequent en zwaar tillen/dragen/duwen en trekken frequent of langdurig aaneengesloten draaibewegingen met veel kracht maken met de arm(en) en rugbelasting (langdurig zitten, staan, voorovergebogen en/of getordeerd werken, frequent buigen en torderen, vibratiebelasting). De verzekeringsarts acht eiser aangewezen op enigszins rug- en schoudersparend werk. Eisers belastbaarheid heeft hij tot uitdrukking gebracht in een FML.
Op basis van met name het rapport van de verzekeringsarts, de inhoud van informatie van de behandelende sector en het bezwaarschrift heeft de bezwaarverzekeringsarts zich in zijn rapport van 20 december 2004 geconformeerd aan de bevindingen van de verzekeringsarts en de door de verzekeringsarts opgestelde FML.
In de overgelegde stukken heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts aangaande de beperkingen van eiser.
Met name in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 20 december 2004 is duidelijk inzichtelijk gemaakt waarom eiser op de datum in geding gedurende een volledige werkweek belastbaar voor arbeid is te achten.
De rechtbank heeft voorts in het bijzonder de door de huisarts van eiser verstrekte gegevens in aanmerking genomen. De huisarts heeft in zijn brief van 30 december 2004 aangegeven dat eiser een slechte schouderfunctie en CVS heeft. Van oogklachten en een allergie voor stof, of een huidcontactallergie is bij de huisarts niets bekend. Over de mate waarin eiser belastbaar is, met name ten aanzien van het aspect zitten, heeft de huisarts geen mening gegeven. De rechtbank leest in de brief van de huisarts niet dat eiser niet gedurende een volledige werkweek loonvormende arbeid kan verrichten. De rechtbank is van oordeel dat daar thans onvoldoende aanwijzingen voor aanwezig zijn. Eiser heeft in beroep ook geen nadere (medische) informatie overgelegd die aanleiding geeft tot een ander oordeel.
De subjectieve beleving van eiser dat hij meer beperkt is dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is aangegeven is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden.
Geoordeeld moet dan ook worden dat eiser op de in geding zijnde datum in staat moest worden geacht gedurende een volledige werkweek arbeid te verrichten die qua belasting in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische beperkingen.
Ten aanzien van de arbeidskundige aspecten
In het kader van het arbeidskundig onderzoek, voorafgaand aan de besluiten van 5 maart 2004, zijn eiser de in de arbeidsmogelijkhedenlijst van 23 februari 2004 genoemde functies geduid. Op basis van het loon dat eiser in deze functies kan verdienen moet de mate van eisers arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAZ en de WAO volgens de arbeidsdeskundige worden vastgesteld op minder dan 25 respectievelijk 15%.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft (eerst naar aanleiding van het beroepschrift) na overleg met de bezwaarverzekeringsarts vastgesteld dat de functies genoemd in de arbeidsmogelijkhedenlijst van 23 februari 2004 in verband met eisers beperkingen ten aanzien van buigen, reiken en langdurig zitten, niet geschikt voor hem geacht kunnen worden. In verband hiermee heeft de bezwaararbeidsdeskundige nieuwe functies geduid en daaraan de conclusie verbonden dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
Het bestreden besluit is thans gebaseerd op de (drie hoogst betaalde) functies met de sbc-codes 521050 (vertegenwoordiger technische producten), 317012 (verkoper groothandel), 516080 (schadecorrespondent), 315120 (archiefmedewerker, medewerker bibliotheek), 315120 (telefonist, receptionist) en 372091 (assistent consultatiebureau).
De rechtbank stelt vast dat door verweerder alsnog een geheel nieuwe arbeidskundige motivering aan de schatting per 27 oktober 2003 ten grondslag is gelegd. Nu het zowel in het kader van de WAO, als in het kader van de WAZ een schatting per einde wachttijd betreft, acht de rechtbank het “bijduiden” van functies in beginsel toegestaan. Deze nadere arbeidskundige motivering is gebaseerd op een uitdraai van het CBBS, waarbij van belang is dat dit de versie betreft die verweerder reeds heeft aangepast aan de in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 november 2004 verwoorde kritiekpunten. Het gaat hierbij om de zogenoemde “tweede release”.
Door de gemachtigde van eiser zijn arbeidskundige beroepsgronden aangevoerd die in te delen zijn in gronden die zich richten tegen het nu gehanteerde CBBS systeem en tegen de aan de schatting alsnog ten grondslag gelegde functies, inclusief de daarvoor door verweerder op 7 april 2006 gegeven nadere motivering.
-I- Met betrekking tot het CBBS systeem, tweede release
De rechtbank stelt in navolging van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 14 november 2004, USZ 2004/353) voorop dat niet gebleken is van redenen om een systeem als het CBBS niet in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of en zo ja, in welke mate iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. De enkele omstandigheid dat het toetsen van (het resultaat van) de toepassing van het CBBS arbeidsintensief is, zoals namens eiser betoogd, maakt dat niet anders.
Namens eiser is aangevoerd dat in de gehanteerde FML niet op alle beoordelingspunten een volledige omschrijving wordt gegeven van de belastbaarheid van eiser. Als voorbeeld zijn gegeven de onderdelen 4.12, 4.13, 4.14 en 5.7, waarbij geen frequentie van de handeling of beweging wordt gegeven terwijl daarvoor, blijkens de Gebruikershandleiding, wel een norm is gesteld. Dit brengt met zich dat het lezen van de FML niet voldoende is om de belastbaarheid van eiser vast te stellen en het resultaat van de functiebeoordeling te wegen.
Door verweerder is ter zitting erkend dat voor enkele beoordelingspunten op de FML geldt dat de feitelijke belastbaarheid van eiser alleen is af te leiden uit een combinatie van de FML en de toelichting in de Gebruikershandleiding.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de motivering van een besluit te blijken uit dat besluit zelf, of uit de daaraan ten grondslag liggende stukken waarnaar in dat besluit wordt verwezen. Noch in de verzekeringsgeneeskundige rapportages, noch in de arbeidskundige rapportages, noch in het besluit zelf wordt verwezen naar voornoemde Gebruikershandleiding. Deze kan dan ook niet worden geacht aan het bestreden besluit ten grondslag te liggen. Met partijen stelt de rechtbank vervolgens vast dat deze handleiding onontbeerlijk is om de belastbaarheid van eiser op de door hem genoemde punten vast te stellen, teneinde te kunnen bekijken of de belasting in de geduide functies daarmee overeenkomt. Nu het voor een betrokkene zonder kennisname van de Gebruikershandleiding niet mogelijk is zijn belastbaarheid vast te stellen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zodanig niveau van verifieerbaarheid, inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, dat dit voldoende onderbouwing geeft van de mate van arbeidsongeschiktheid. De namens eiser aangevoerde grief treft doel.
Namens eiser is voorts aangevoerd dat niet duidelijk is wat de verzekeringsarts heeft bedoeld met de toelichting die op sommige beoordelingspunten gegeven is en die is geformuleerd in termen als “niet langdurig”, “niet frequent” of “in enige mate” en wat dit voor gevolgen heeft gehad voor de geduide functies. Ook door het hanteren van dergelijke vage normen wordt een vergelijking met de corresponderende belastingpunten bemoeilijkt.
De rechtbank stelt voorop dat bij een theoretische schatting op basis van het CBBS voldoende inzichtelijk moet zijn hoe de belasting op een bepaald beoordelingspunt in een functie zich verhoudt tot de belastbaarheid van de betrokkene op datzelfde punt. Die vergelijking moet hebben plaatsgevonden op een ook voor anderen dan verweerder inzichtelijke wijze. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het op de weg van de arbeidsdeskundige ligt de door de verzekeringsarts bij wijze van vage term gegeven toelichting bij een bepaald item in te vullen, te vertalen naar en te vergelijken met de feitelijk belasting die optreedt in een bepaalde functie. Als hij dat niet kan dient hij contact te zoeken met de verzekeringsarts.
De rechtbank kan zich met deze werkwijze in algemene zin verenigen, met dien verstande dat indien in het FML een zodanig vage term is gebruikt dat een vergelijking niet meer mogelijk of niet meer inzichtelijk is, de arbeidsdeskundige naar het oordeel van de rechtbank dient te overleggen met de verzekeringsarts. Daarbij dient als uitgangspunt te gelden dat het de verzekeringsarts is die de belastbaarheid bepaalt en dat die bepaling voor de arbeidsdeskundige als een vaststaand gegeven dient te gelden.
Een grond van eiser richt zich tegen het feit dat door de arbeidsdeskundige zonder nadere motivering een M, welke verschijnt bij een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid, omgezet wordt in een G, met als gevolg dat niet beoordeeld kan worden of dit terecht is gebeurd. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat het gaat om evidente gevallen, aldus eiser, maar er moet beoordeeld kunnen worden of dat wel zo is.
Volgens een memo van het UWV aan arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen kan een ‘M’ alleen door een arbeidsdeskundige worden omgezet in een ‘G’ als één van de volgende situaties zich voordoet:
a. De verzekeringsarts heeft aangegeven dat de cliënt op het desbetreffende punt niet beperkt is.
b. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de belasting ligt binnen de mogelijkheden die in een nadere toelichting door de verzekeringsarts zijn beschreven. Dit kan voorkomen bij een normaalwaarde en bij een beperking.
c. De arbeidsdeskundige heeft geconstateerd dat de signalering een ander aspect betreft dan het aspect waarop de cliënt beperkt is.
d. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de signalering een incidentele piekbelasting betreft ten opzichte van het door de verzekeringsarts aangegeven niveau (conform de tekst boven de FML).
e. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de signalering een marginaal hogere belasting betreft ten opzichte van het door de verzekeringsarts aangegeven niveau (conform de reactie van de beoordelingspunten op de FML, die daar waar nodig voorzien zijn van het woord ‘ongeveer’).
f. De combinatie van de mate en het tijdsaspect (frequentie of duur) op de FML en in de functie zijn zodanig dat de functie op het desbetreffende beoordelingspunt naar het oordeel van de arbeidsdeskundige evident geschikt is. Bijvoorbeeld - aldus de memo - voor een cliënt geldt de normaalwaarde bij ‘Trappenlopen’ (in één keer 2 trappen op en af inclusief frequentie van ongeveer 5 keer per uur). In de functie wordt 6 keer per uur een korte trap (5 treden) op en af gelopen. Het zal - wederom volgens de memo - voor een ieder duidelijk zijn dat de functie qua trappenlopen geschikt is.
Vanuit het perspectief van een inzichtelijke, toetsbare en verifieerbare schatting dient de arbeidsdeskundige naar het oordeel van de rechtbank bij het omzetten van een ‘M’ in een ‘G’ aan te geven welke van de hierboven vermelde zes situaties wordt toegepast. Hij moet aangeven waarom hij van mening is dat er sprake is van een evident geval waarin een nadere motivering achterwege kan blijven.
Daarbij overweegt de rechtbank dat in de situaties genoemd onder d., e., en f. de noodzaak tot nadere advisering door de verzekeringsarts niet op voorhand valt uit te sluiten. Hierbij kan met name gedacht worden aan de nadere invulling van “vage termen” in de FML of een nadere invulling van de bandbreedte in de belastbaarheid.
Ook deze grief van eiser treft derhalve doel.
De rechtbank voegt daar aan toe dat - anders dan door eiser betoogd - in algemene zin gezegd kan worden dat verweerder bij het geven van een nadere toelichting kan volstaan met het geven van een algemene toelichting per sbc-code, ook indien daaronder verschillende functies vallen. Alleen indien er tussen die functies op de de betreffende beoordelingspunten verschillen in de belasting bestaan, zal er aanleiding zijn om per functie een afzonderlijke motivering te geven.
-II- Met betrekking tot de alsnog aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt met zich dat de drie geduide functies (archiefmedewerker/medewerker bibliotheek, telefonist/receptionist en assistent consultatiebureau) die op 7 april 2006 niet zijn voorzien van een nadere motivering op de overschrijdingen, niet aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd omdat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt waarom deze functies ondanks de getoonde signaleringen toch geschikt worden geacht voor eiser.
Nu verweerder op 7 april 2006 alsnog (in beroep) in drie functies op alle beoordelingspunten waarin mogelijke overschrijdingen optreden een nadere toelichting heeft gegeven, ziet de rechtbank aanleiding bij de beoordeling of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven zich daartoe te beperken. De rechtbank overweegt als volgt.
sbc-code 521050 Vertegenwoordiger
Eiser wijst erop dat bij de beoordelingspunten “reiken” en “torderen” niet de volledige omschrijving op de FML vermeld staat. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat de omstandigheid dat de FML enkel kan worden begrepen en beoordeeld indien tevens kennis wordt genomen van de Gebruikershandleiding, maakt dat niet wordt voldaan aan de eis dat de schatting onvoldoende inzichtelijk, verifieerbaar en toetsbaar is. In het kader van de beantwoording van de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven, is thans van belang of alsnog voldoende duidelijk is geworden dat de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
Gesteld noch gebleken is dat er, na kennisname van de Gebruikershandleiding, sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van eiser. De rechtbank ziet daarin dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de functies binnen de sbc-code 521050 niet aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat de functies binnen deze sbc-code niet geschikt zijn, gelet op de belasting op het punt “zitten”. In deze functies moet veel in de auto worden gezeten, waarbij langer dan 60 minuten in de auto zitten onvermijdelijk is. In één van de functies is het rayon de noordelijke vier provincies. Het komt eiser voor dat het dan onvermijdelijk is dat bij tijd en wijle langer dan 60 minuten achtereen wordt gezeten. Ook in de andere twee functies zijn grote rayons aangegeven.
De rechtbank stelt voorop dat zij, gelet op hetgeen onder de medische beoordeling is overwogen, bij de beoordeling van de geschiktheid van de functies uitgaat van de FML en niet van de subjectieve beleving van eiser omtrent zijn belastbaarheid. Voor de beantwoording van de vraag of de functies binnen de sbs-code 521050 voor eiser geschikt zijn, gelet op het vele zitten in de functies, is derhalve van belang of de belasting op het beoordelingspunt “zitten” in de functies de belastbaarheid conform de FML overschrijdt.
Blijkens de FML is eiser op het punt “zitten” licht beperkt en kan hij ongeveer een uur achtereen zitten (film). Als toelichting van de verzekeringsarts is daarbij opgenomen dat eiser na een uur moet kunnen vertreden. Op het belastingpunt “zitten tijdens het werk” is eiser licht beperkt. Hij kan zo nodig gedurende het grootste deel van de werkdag zitten (ongeveer 6-8 uur).
De belasting op het punt “zitten” is in de functie rayonmanager als volgt weergegeven.
Dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 6 uren: tijdens 4 werkuren 1 maal ongeveer 60 minuten achtereen en tijdens 4 werkuren 2 maal ongeveer 15 minuten.
In de functie vertegenwoordiger is de belasting op dit punt:
Dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 7 uren: tijdens 5 werkuren 1 maal ongeveer 45 minuten achtereen (Zitten tijdens overleg met de klanten) en tijdens 6 werkuren 1 maal ongeveer 30 minuten achtereen (Zitten in de auto).
In de functie technisch vertegenwoordiger is de belasting op het punt zitten:
Dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 5 uren: tijdens 5 werkuren 1 maal ongeveer 60 minuten achtereen (In de auto, bij de klanten en tijdens overleg met de klant).
Niet gesteld kan worden dat de belasting de belastbaarheid van eiser op het punt “zitten” overschrijdt, nu eiser in geen van de geduide functies langer dan een uur achtereen hoeft te zitten. De rechtbank deelt voorts niet het standpunt van eiser, inhoudende dat de in de functie optredende belasting, gelet op de functieomschrijving, niet juist kan zijn vastgesteld. De enkele omstandigheid dat een rayon meerdere provincies bestrijkt, hoeft niet automatisch in te houden dat er in de functie op sommige momenten meer dan een uur auto moet worden gereden. Bovendien bestaat er, indien dat wel het geval zou zijn, de mogelijkheid om de auto langs de kant te zetten en te vertreden. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat de functies binnen de sbc-code 521050 niet geschikt zouden zijn, gelet op de beperkte belastbaarheid van eiser op het punt zitten.
Voorzover eiser heeft gesteld dat er in de functie rayonmanager een ervaringseis wordt gesteld waaraan hij niet voldoet, is de rechtbank van oordeel dat eiser jarenlange ervaring heeft in contact met klanten.
Ook kan niet gezegd worden dat de functie vertegenwoordiger niet geschikt zou zijn (voldoende realiteitswaarde zou bezitten) omdat een interne bedrijfsopleiding moet worden gevolgd. Niet is gebleken dat het vereiste volgen van een interne opleiding een zodanig tijdsbeslag op eiser zou leggen dat van een werkgever niet meer verwacht zou kunnen worden eiser als 61-jarige in dienst te nemen.
sbc-code 317012 Verkoper groothandel
Eiser wijst er ook ten aanzien van de binnen deze sbc-code geduide functies op dat bij de beoordelingspunten “reiken” en “torderen” niet de volledige omschrijving op de FML vermeld staat.
Gesteld noch gebleken is evenwel dat er, na kennisname van de Gebruikershandleiding, sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van eiser. De rechtbank ziet daarin dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de functies binnen de sbc-code 317012 niet aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd.
Met betrekking tot de sbc-code 317012 overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser plaatst vraagtekens bij de geschiktheid van deze functie, gelet op de noodzaak om zitten, staan en lopen af te kunnen wisselen. Blijkens de Gebruikershandleiding (blz. 94) wordt de aaneengesloten duur van het zitten pas als onderbroken beschouwd, als er substantieel andere activiteiten worden ondernomen. Het even opstaan om een ordner te pakken uit een kast, onderbreekt het zitten niet. Als bijvoorbeeld de werkruimte wordt verlaten, onderbreekt dat het zitten wel. Met name bij de functie ‘verkoop telefonist’ is het volgens eiser de vraag of het zitten wel voldoende wordt onderbroken.
Uit de omschrijving blijkt dat het zitten per uur 2 x 30 minuten duurt. Op het belastingpunt “staan” staat dat dit 1 keer per dag voorkomt gedurende ongeveer 1 minuut. Lopen komt per uur maximaal 1 keer ongeveer 1 minuut voor. Gelet ook op het feit dat in de functie een telefooninstallatie moet worden bediend, is eiser duidelijk dat het afwisselen van zitten, staan en lopen te weinig plaatsvindt. In de functie wordt de hele dag gezeten met hoogstens om het half uur zeer kort lopen. Eiser wijst er daarbij op dat in functies uit andere sbc-codes nadrukkelijk vermeld wordt dat vertreden mogelijk is, terwijl dat bij de verkoop telefonist niet het geval is.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de door eiser gemaakte vergelijking op de belastingpunten “zitten”, “staan” en “lopen” niet kan worden afgeleid dat het niet mogelijk zou zijn staan, zitten en lopen in enigerlei mate af te wisselen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit de omvang van de belastbaarheid op de punten “zitten”, “staan” en “lopen” reeds blijkt dat deze punten kunnen worden afgewisseld. Daar komt bij dat verweerder ter zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het in de functie mogelijk is om de eventueel langere duur van het zitten te ondervangen door tijdens de telefoongesprekken met een headset te vertreden en lopend gesprekken te voeren.
Anders dan eiser is de rechtbank dan ook van oordeel dat de functie verkoop telefonist niet om de door eiser genoemde redenen dient te vervallen.
sbc-code 516080 Schadecorrespondent
Met betrekking tot de sbc-code 516080 overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser wijst er ook ten aanzien van de binnen deze sbc-code geduide functies op dat bij het beoordelingspunt reiken niet de volledige omschrijving op de FML vermeld staat.
Gesteld noch gebleken is evenwel dat er, na kennisname van de Gebruikershandleiding, sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van eiser. De rechtbank ziet daarin dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de functies binnen de sbc-code 516080 niet aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd.
Voorzover eiser heeft gesteld dat hij niet aan de in deze functie gestelde opleidingseisen voldoet, is de rechtbank van oordeel dat eiser beschikt over een MTS opleiding (en daarmee MBO-niveau).
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan hetgeen eiser terzake van de arbeidskundige beoordeling heeft aangevoerd niet leiden tot het oordeel dat de drie hiervoor genoemde functies niet aan de schatting ten grondslag zouden kunnen worden gelegd. De rechtbank ziet om die reden aanleiding onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
3.3 Proceskostenveroordeling.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb, tevens te worden bepaald, dat het door eiser betaalde griffierecht ad € 37,- door het UWV aan eiser wordt vergoed.
De rechtbank acht verder termen aanwezig verweerder op de voet van artikel 8:75, eerste lid, Awb, te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst het UWV aan als de rechtspersoon die de kosten moet betalen. De rechtbank kwalificeert daarbij de onderhavige zaak als zwaar.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten op € 1449,-, zoals nader aangegeven op een bij de uitspraak gevoegde bijlage.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van verweerder van 28 december 2004;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het UWV eiser het betaalde griffierecht ad € 37,- dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, welke zijn vastgesteld op € 1449,-- en bepaalt dat het UWV eiser deze kosten dient te betalen.
Aldus gegeven door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, mr. D.J. Klijn en dr.mr. P.W. van Straalen en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2006
in tegenwoordigheid van mr. G.G. Doornbos als griffier.
De griffier, De voorzitter,
De rechtbank wijst er op, dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschrift verzonden op:
typ: ls Bijlage: Staat van kosten.