ECLI:NL:RBGEL:2025:9450

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
ARN 24/7394
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging aanslag toeristenbelasting wegens schending van het vertrouwensbeginsel

Op 5 november 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem over een aanslag toeristenbelasting voor het jaar 2021. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op basis van uitlatingen van de heffingsambtenaar het vertrouwen mocht ontlenen dat de aanslag niet meer aan haar zou worden opgelegd. De heffingsambtenaar had eerder een aanslag opgelegd aan de verkeerde partij en had in een telefonisch gesprek en een bevestigende e-mail gesuggereerd dat de aanslag voor 2021 niet meer zou worden opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar het vertrouwensbeginsel had geschonden, waardoor de aanslag vernietigd moest worden. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en vernietigde de aanslag en de uitspraak op bezwaar. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende en de terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is gedaan door rechter F.M. Smit en is gepubliceerd op 5 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/7394

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 5 november 2025

in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem, de heffingsambtenaar.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende van oktober 2024 tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar en ook de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 10 september 2025.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag toeristenbelasting opgelegd met nummer [aanslagnummer 1] .
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. De heffingsambtenaar heeft ambtshalve beoordeeld dat de aanslag toeristenbelasting terecht en correct is opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbende heeft vervolgens gereageerd op het verweerschrift van de heffingsambtenaar.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] en gemachtigde namens belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar zijn [persoon B] en [persoon C] verschenen.

Feiten

De heffingsambtenaar heeft aanvankelijk de aanslagen toeristenbelasting 2020, 2021 en 2022 gesteld op naam van de [naam stichting] (de Stichting). De aanslagnummers waren [aanslagnummer 2] voor 2020, [aanslagnummer 3] voor 2021 en [aanslagnummer 4] voor 2022.
Belanghebbende (de Vereniging) heeft aan de heffingsambtenaar laten weten dat de tenaamstelling van de aanslagen onjuist was, omdat deze aanslagen niet op naam van de Stichting, maar op naam van de Vereniging dienden te worden opgelegd.
3. Op 6 november 2023 hebben partijen (mevrouw [persoon A] namens belanghebbende en mevrouw [persoon C] namens de heffingsambtenaar) telefonisch contact gehad, waarna de heffingsambtenaar belanghebbende zoals afgesproken een e-mail ter bevestiging heeft verstuurd. In deze e-mail staat:
“(…)
De aanslagen [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 3] die opgelegd waren op naam van [naam stichting] zijn vernietigd.
De aanslag [aanslagnummer 4] is opgelegd op naam van uw Vereniging [belanghebbende] ( [belanghebbende] ). Deze ontvangt u met dagtekening 30 november 2023.
(…)”
4. De heffingsambtenaar heeft op 30 november 2023 een aanslag toeristenbelasting 2021 met nummer [aanslagnummer 1] opgelegd aan belanghebbende ten bedrage van € 3.568,50. Ook is op die datum de aanslag toeristenbelasting 2022 opgelegd aan belanghebbende. Die aanslag 2022 (die eerst nummer [aanslagnummer 4] had en inmiddels nummer [aanslagnummer 5] heeft gekregen) heeft belanghebbende betaald.
5. Belanghebbende heeft op 19 december 2023 per e-mail bezwaar gemaakt tegen de aanslag 2021. In de e-mail geeft belanghebbende aan het niet eens te zijn met het opleggen van de aanslag toeristenbelasting 2021, omdat de heffingsambtenaar heeft toegezegd dat de aanslag 2021 vernietigd is. Dit bezwaar heeft belanghebbende aangevuld in een brief van 26 april 2024.
6. Belanghebbende heeft met dagtekening 25 mei 2024 een aanmaning ontvangen voor de aanslag 2021. De kosten van de aanmaning zijn € 19.
7. Belanghebbende heeft op 30 mei 2024 een brief naar de heffingsambtenaar verzonden. Hierin maakt belanghebbende bezwaar tegen de aanmaningkosten. Tevens geeft belanghebbende aan dat zij nog geen uitspraak op het bezwaar van 19 december 2023 en de brief van 26 april 2024 heeft ontvangen.
8. Belanghebbende heeft met dagtekening 14 september 2024 een dwangbevel ontvangen voor de aanslag 2021. De kosten van het dwangbevel bedragen € 361. Het totale verschuldigde bedrag volgens het dwangbevel is € 3.948,50.
9. Bij brief van 17 september 2024 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar bericht dat zij onder protest de betaling voor de aanslag 2021 heeft voldaan. Belanghebbende heeft op 17 september 2024 een bedrag van € 3.948,50 voldaan.
10. Belanghebbende heeft met dagtekening 11 oktober 2024, ontvangen door de rechtbank op 15 oktober 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar.
10. De heffingsambtenaar heeft hangende het beroep op 10 september 2025 alsnog uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De heffingsambtenaar heeft de brief van belanghebbende met dagtekening 26 april 2024 als bezwaarschrift aangemerkt. Volgens de heffingsambtenaar heeft belanghebbende het bezwaarschrift niet tijdig ingediend.
Vooraf
12. Voor zover het beroep ziet op het niet tijdig nemen van een besluit overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij deze uitspraak geheel aan het beroep tegemoet komt. De uitspraak op bezwaar komt niet geheel aan het beroep tegemoet. De rechtbank zal daarom de alsnog gedane uitspraak op bezwaar beoordelen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk, omdat belanghebbende hierbij geen belang meer heeft doordat inmiddels wel een besluit is genomen.
13. De heffingsambtenaar heeft op de zitting uiteindelijk verklaard dat zij de e-mail van 19 december 2023 als bezwaarschrift aanmerkt en dat het bezwaar ten onrechte
niet-ontvankelijk is verklaard. In beginsel dient de rechtbank de heffingsambtenaar op te dragen om opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen. Belanghebbende heeft echter verzocht om de zaak inhoudelijk te behandelen en niet terug te wijzen naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar is daarmee ook akkoord gegaan. De rechtbank zal daarom de zaak inhoudelijk beoordelen en beslissen.

Beoordeling door de rechtbank

14. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar het vertrouwensbeginsel heeft geschonden waardoor de aanslag 2021 moet worden vernietigd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
15. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
16. Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar het vertrouwen heeft gewekt dat de aanslag toeristenbelasting is vernietigd en daarmee de betalingsplicht is komen te vervallen.
17. De heffingsambtenaar geeft aan dat een onjuiste tenaamstelling van een aanslag geen rechtsgevolgen heeft voor de belastingplichtige. De heffingsambtenaar moet dan een nieuwe beschikking opleggen aan de juiste belastingplichtige met inachtneming van de wettelijke termijnen. De heffingsambtenaar is van mening dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden, omdat niet is toegezegd dat er geen nieuwe beschikking zou volgen dan wel dat die nieuwe beschikking niet betaald hoefde te worden.
18. Bij de toepassing van het vertrouwensbeginsel dient beoordeeld te worden of van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe een bestuursorgaan in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. [1] Het gaat er niet om wat de overheid heeft bedoeld, maar hoe de burger het gedrag van het bestuursorgaan of de bevoegde ambtenaar redelijkerwijs kon begrijpen. Het is aan belanghebbende om bij betwisting door de heffingsambtenaar feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waaruit de indruk van een bewuste standpuntbepaling volgt. [2]
19. Hoewel de rechtbank in de tekst van de e-mail van mevrouw [persoon C] van 6 november 2023 niet expliciet leest dat de heffingsambtenaar geen nieuwe aanslag toeristenbelasting 2021 meer zal opleggen, is de rechtbank van oordeel dat gelet op alle feiten en omstandigheden bij belanghebbende het vertrouwen is gewekt dat die aanslag achterwege zou blijven. Op de zitting heeft mevrouw [persoon A] verklaard dat tijdens het telefoongesprek wel degelijk is gezegd dat de aanslagen 2020 en 2021 niet meer opgelegd zouden worden aan de Vereniging. Ook heeft mevrouw [persoon A] verklaard dat het telefoongesprek met mevrouw [persoon C] en de daaropvolgende ontvangen e-mail in haar beleving volledig op elkaar aansloten. Het genoemde aanslagnummer dat aan de Vereniging zou worden opgelegd, was immers het aanslagnummer van 2022. De aanslagnummers van 2020 en 2021 waren vernietigd. Mevrouw [persoon C] heeft in de loop van de zitting haar verklaring over de inhoud van het telefoongesprek gewijzigd. Eerst verklaarde zij dat ze in het telefoongesprek heeft gezegd dat de aanslagen vanaf 2021 zouden worden opgelegd op naam van de Vereniging. Daarna heeft zij verklaard dat zij heeft gezegd dat een collega nog moest uitzoeken wat er met de aanslagen 2020 en 2021 moest gebeuren en dat zij hierop zou terugkomen. Door deze wisselende verklaringen acht de rechtbank de verklaring van mevrouw [persoon C] niet geloofwaardig. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat mevrouw [persoon C] bij mevrouw [persoon A] de indruk heeft gewekt dat de aanslag 2021 niet meer opgelegd zou worden aan de Vereniging. In elk geval heeft mevrouw [persoon A] de uitlatingen van mevrouw [persoon C] en de daarop volgende e-mail redelijkerwijs zo mogen opvatten. Daarbij is van belang dat in de e-mail van 6 november 2023 bij de vermelding van de aanslag die op naam van de Vereniging zou worden opgelegd alleen het aanslagnummer van 2022 is genoemd ( [aanslagnummer 4] ). Verder is geen sprake van een voorbehoud voor het jaar 2021. Daardoor is het begrijpelijk dat belanghebbende de e-mail zo heeft begrepen dat alleen de aanslag voor 2022 op naam van belanghebbende zou worden opgelegd en dat de aanslagen 2020 en 2021 niet meer aan haar zouden worden opgelegd.
20. De conclusie is dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat de aanslag toeristenbelasting 2021 niet opgelegd zou worden. De aanslag dient daarom vernietigd te worden.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is gegrond. De uitspraak op bezwaar en de aanslag toeristenbelasting 2021 worden vernietigd.
22. De rechtbank vindt aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). Daarnaast komen op basis van het Besluit de door belanghebbende gemaakte reiskosten van € 48,20 voor vergoeding in aanmerking en ook de kosten die volgens de opgave van de gemachtigde zijn gemaakt om het KvK-uittreksel aan te vragen ter hoogte van € 29,60 [3] . In bezwaar was geen sprake van beroepsmatige rechtsbijstand, zodat geen kosten voor bezwaar worden vergoed. Het totaal van de kostenvergoeding komt dus uit op € 1.891,80.
23. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht van € 371 vergoedt.
24. Voor de duidelijkheid vermeldt de rechtbank nog dat de heffingsambtenaar tijdens de zitting heeft toegezegd dat zij bij vernietiging van de aanslag door de rechtbank ambtshalve de kosten voor de aanmaning en het dwangbevel zal verminderen tot nul en dat de hiervoor betaalde bedragen ook zullen worden terugbetaald.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag toeristenbelasting 2021;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.891,80 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 371 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Metin, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken op 5 november 2025, vervolgens geplaatst in het digitale dossier en verzonden aan partijen op de datum vermeld in de brief waarmee deze aan partijen is verzonden.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 14 juni 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1957.
3.Zie artikel 1, aanhef en onder e, van het Besluit en zie Hof Amsterdam 22 januari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:465.