Feiten
De heffingsambtenaar heeft aanvankelijk de aanslagen toeristenbelasting 2020, 2021 en 2022 gesteld op naam van de [naam stichting] (de Stichting). De aanslagnummers waren [aanslagnummer 2] voor 2020, [aanslagnummer 3] voor 2021 en [aanslagnummer 4] voor 2022.
Belanghebbende (de Vereniging) heeft aan de heffingsambtenaar laten weten dat de tenaamstelling van de aanslagen onjuist was, omdat deze aanslagen niet op naam van de Stichting, maar op naam van de Vereniging dienden te worden opgelegd.
3. Op 6 november 2023 hebben partijen (mevrouw [persoon A] namens belanghebbende en mevrouw [persoon C] namens de heffingsambtenaar) telefonisch contact gehad, waarna de heffingsambtenaar belanghebbende zoals afgesproken een e-mail ter bevestiging heeft verstuurd. In deze e-mail staat:
“(…)
De aanslagen [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 3] die opgelegd waren op naam van [naam stichting] zijn vernietigd.
De aanslag [aanslagnummer 4] is opgelegd op naam van uw Vereniging [belanghebbende] ( [belanghebbende] ). Deze ontvangt u met dagtekening 30 november 2023.
(…)”
4. De heffingsambtenaar heeft op 30 november 2023 een aanslag toeristenbelasting 2021 met nummer [aanslagnummer 1] opgelegd aan belanghebbende ten bedrage van € 3.568,50. Ook is op die datum de aanslag toeristenbelasting 2022 opgelegd aan belanghebbende. Die aanslag 2022 (die eerst nummer [aanslagnummer 4] had en inmiddels nummer [aanslagnummer 5] heeft gekregen) heeft belanghebbende betaald.
5. Belanghebbende heeft op 19 december 2023 per e-mail bezwaar gemaakt tegen de aanslag 2021. In de e-mail geeft belanghebbende aan het niet eens te zijn met het opleggen van de aanslag toeristenbelasting 2021, omdat de heffingsambtenaar heeft toegezegd dat de aanslag 2021 vernietigd is. Dit bezwaar heeft belanghebbende aangevuld in een brief van 26 april 2024.
6. Belanghebbende heeft met dagtekening 25 mei 2024 een aanmaning ontvangen voor de aanslag 2021. De kosten van de aanmaning zijn € 19.
7. Belanghebbende heeft op 30 mei 2024 een brief naar de heffingsambtenaar verzonden. Hierin maakt belanghebbende bezwaar tegen de aanmaningkosten. Tevens geeft belanghebbende aan dat zij nog geen uitspraak op het bezwaar van 19 december 2023 en de brief van 26 april 2024 heeft ontvangen.
8. Belanghebbende heeft met dagtekening 14 september 2024 een dwangbevel ontvangen voor de aanslag 2021. De kosten van het dwangbevel bedragen € 361. Het totale verschuldigde bedrag volgens het dwangbevel is € 3.948,50.
9. Bij brief van 17 september 2024 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar bericht dat zij onder protest de betaling voor de aanslag 2021 heeft voldaan. Belanghebbende heeft op 17 september 2024 een bedrag van € 3.948,50 voldaan.
10. Belanghebbende heeft met dagtekening 11 oktober 2024, ontvangen door de rechtbank op 15 oktober 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar.
10. De heffingsambtenaar heeft hangende het beroep op 10 september 2025 alsnog uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De heffingsambtenaar heeft de brief van belanghebbende met dagtekening 26 april 2024 als bezwaarschrift aangemerkt. Volgens de heffingsambtenaar heeft belanghebbende het bezwaarschrift niet tijdig ingediend.
12. Voor zover het beroep ziet op het niet tijdig nemen van een besluit overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij deze uitspraak geheel aan het beroep tegemoet komt. De uitspraak op bezwaar komt niet geheel aan het beroep tegemoet. De rechtbank zal daarom de alsnog gedane uitspraak op bezwaar beoordelen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk, omdat belanghebbende hierbij geen belang meer heeft doordat inmiddels wel een besluit is genomen.
13. De heffingsambtenaar heeft op de zitting uiteindelijk verklaard dat zij de e-mail van 19 december 2023 als bezwaarschrift aanmerkt en dat het bezwaar ten onrechte
niet-ontvankelijk is verklaard. In beginsel dient de rechtbank de heffingsambtenaar op te dragen om opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen. Belanghebbende heeft echter verzocht om de zaak inhoudelijk te behandelen en niet terug te wijzen naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar is daarmee ook akkoord gegaan. De rechtbank zal daarom de zaak inhoudelijk beoordelen en beslissen.