ECLI:NL:RBGEL:2025:7767

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
AWB-24_5774 T
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen met bezonnings- en geluidsoverlastkwesties

In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning die is verleend aan de derde-partij voor de bouw van 11 appartementen in [plaats 1]. Eiser is van mening dat de vergunning niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd, met name op het gebied van geluidsoverlast en schaduwwerking. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de cumulatieve geluidsbelasting van de buitenunits van warmtepompen en dat er motiveringsgebreken zijn in de omgevingsvergunning. De rechtbank stelt het college in de gelegenheid om deze gebreken te herstellen binnen een termijn van twaalf weken. Eiser heeft beroep ingesteld omdat hij vreest voor geluidsoverlast en schaduwwerking door het bouwplan, en heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank benadrukt dat het college bij de afweging van belangen beleidsruimte toekomt, maar dat het besluit moet voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid en motivering. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/5774 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland

(gemachtigden: [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] ).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel [derde-partij] B.V. uit [plaats 2] .

Samenvatting

1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan de derde-partij verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 11 appartementen aan de [locatie] [huisnr. 1] tot en met [huisnr. 2] in [plaats 1] . Eiser is het niet eens met de omgevingsvergunning. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de aan de derde-partij verleende omgevingsvergunning.
1.1.
In deze tussenuitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft op 11 juli 2024 aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 11 appartementen aan de [locatie] [huisnr. 1] tot en met [huisnr. 2] in [plaats 1] .
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van het college en [persoon A] en [persoon B] namens de derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. De derde-partij heeft op 15 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van 11 appartementen aan de [locatie] [huisnr. 1] tot en met [huisnr. 2] in [plaats 1] . De aanvraag ziet op de activiteiten “bouwen” [1] en “gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan”. [2]
3.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Kernen” en de gronden hebben de bestemmingen “Wonen” en “Gemengd - 1”. Het bouwplan voldoet niet aan de regels van het bestemmingsplan. Binnen de woonbestemming zijn alleen aaneengebouwde woningen toegestaan en met het bouwplan is er sprake van gestapelde woningen. Binnen de gemengde bestemming is er maximaal één woning toegestaan. Het college heeft daarom onderzocht of er in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning kan worden verleend. [3] Er is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld door de derde-partij en het college is tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
3.2.
Het college heeft de omgevingsvergunning voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals opgenomen in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 14 mei 2024 heeft het college het ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit. Het college heeft de omgevingsvergunning op 11 juli 2024 aan de derde-partij verleend.
3.3.
Eiser woont aan de [locatie] [huisnr. 3] . Het appartementengebouw wordt tegen de perceelsgrens van eiser aangebouwd. Eiser vreest voor geluidsoverlast en schaduwwerking door het bouwplan en heeft daarom beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning.
Wijze van beoordelen
4. Voordat de rechtbank ingaat op de beroepsgronden die zien op de activiteit “gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan”, benadrukt de rechtbank dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [4]
Geluidsonderzoek buitenunits
5. Eiser betoogt dat het college ten onrechte geen geluidsonderzoek heeft verricht naar de cumulatieve geluidsbelasting van de buitenunits voor warmtepompen die op het dak van het gebouw worden geplaatst. Volgens eiser kon het college daarom niet tot de conclusie komen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ter ondersteuning van dit betoog heeft eiser het geluidsonderzoek, behorende bij de omgevingsvergunning, laten beoordelen door [naam adviesbureau] B.V. uit [plaats 3] . De conclusie uit deze notitie luidt:
“De beoordeling van de geluidsituatie voor de [locatie] [huisnr. 3] in [plaats 1] laat zien dat het uitgevoerde akoestisch onderzoek met een ingevulde rekentool onvoldoende nauwkeurig is op basis van een enkele installatie. Bovendien zijn niet de juiste getallen gehanteerd.
Jurisprudentie van de Raad van State geeft aan dat de gecumuleerde geluidbelasting van alle warmtepompen voor een appartementengebouw inzichtelijk moet worden gemaakt, en niet mag leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Meerdere eigen installaties die afzonderlijk (per woning) aan de grenswaarde van het Bouwbesluit voldoen, mogen gezamenlijk niet leiden tot een ongewenste verhoging van het geluid.
Samengevat is het uitgevoerde onderzoek en de daarop gebaseerde conclusie ontoereikend voor goede ruimtelijke ordening. Voor de woning aan de [locatie] [huisnr. 3] zijn op basis van het uitgevoerde onderzoek geen garanties voor een goed woon- en leefklimaat te geven.”
5.1.
De derde-partij heeft bij de aanvraag om een omgevingsvergunning het geluidsonderzoek “Warmteverlies- en WPAC” van 7 april 2023, uitgevoerd door [naam bedrijf 1] B.V. (het geluidsonderzoek), ingediend. Het college stelt zich op het standpunt dat uit het geluidsonderzoek volgt dat er voldaan wordt aan het Bouwbesluit 2012. Volgens het college is daarom ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor eiser. Daar komt bij dat de dichtstbijzijnde unit op een afstand van ongeveer 8,7 meter van de perceelsgrens van eiser staat.
5.2.
Het college wijst ter onderbouwing dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening naar het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit).Volgens artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit mag een installatie voor warmte- of koude opwekking op de perceelsgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB veroorzaken. Dit wordt bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (de handleiding).
5.3.
Uit het geluidsonderzoek volgt dat er gemeten is met de rekentool “WPAC-geluid V2020_0” en de rekensheet “Bron tegen appartementengebouw of op dak”. In het geluidsonderzoek wordt verder opgemerkt dat door de formule van gecombineerd geluidsniveau toe te passen, berekend is dat de buitenunits met het gelijktijdig gebruik een maximaal toelaatbaar geluidsniveau van 60 dB produceren in de dag en de nacht. Er zijn vijf verschillende posities gehanteerd op het appartementengebouw. Daarbij wordt uitgegaan van een afstand tot de gevels van het gebouw van minimaal 4,2 meter. Volgens het geluidsonderzoek wordt, als deze afstand gehanteerd wordt, voldaan aan het Bouwbesluit.
5.4.
In de handleiding die behoort bij de gehanteerde rekentool van het geluidsonderzoek bij de omgevingsvergunning, is de volgende passage opgenomen:
“verder kan de rekentool alleen worden gebruikt bij de bepaling van het geluid van één buitenunit. Dit is in overeenstemming met het Bouwbesluit 2012 dat alleen eisen stelt aan een afzonderlijke buitenunit en geen rekening houdt met meerdere units en cumulatie. Voor situaties met meerdere buitenunits op één perceel moet advies gevraagd worden van een geluiddeskundige.” [5]
5.5.
De rechtbank oordeelt dat het college bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning niet de nodige kennis heeft vergaard over de relevante feiten. Met de omgevingsvergunning voor elf appartementen zijn ook elf buitenunits voor warmtepompen vergund. Niet duidelijk is of bij de cumulatie van het geluid van elf warmtepompen nog sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het besluit bevat op dit punt een motiveringsgebrek. De rechtbank gaat in de conclusie van deze tussenuitspraak in op de gevolgen van dit gebrek.
Is er sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel?
6. Eiser betoogt dat het college de omgevingsvergunning niet zorgvuldig heeft voorbereid, omdat niet alle punten benoemd worden die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Volgens eiser is er ook sprake van een overschrijding van de maximale bouwdiepte van de woningen, het maximale bebouwingspercentage en de maximale goot- en bouwhoogte. Omdat dit niet in de omgevingsvergunning staat, is er volgens eiser sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
6.1.
Uit artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo volgt niet dat het college in de omgevingsvergunning precies moet vermelden op welke onderdelen er sprake is van strijd met de regels van het bestemmingsplan. Het niet vermelden van alle strijdigheden met het bestemmingsplan, hoeft geen aanleiding te zijn voor het oordeel dat de verleende afwijking ontoereikend is om de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen. Uit het besluit moet wel blijken dat het college heeft onderkend op welke punten het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. [6]
6.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de omgevingsvergunning niet blijkt dat het college heeft onderkend op welke punten het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Zo blijkt uit de omgevingsvergunning niet dat het college uitgaat van een met de woonbestemming strijdige bouwdiepte. Op grond van artikel 17.2.2 onder e van de planregels geldt dat de diepte van aaneengebouwde woningen namelijk maximaal 12 meter mag bedragen. Volgens de bouwtekeningen wordt de diepte van het appartementengebouw 14,85 meter. Dit is een overschrijding van 2,85 meter. Ook heeft het college niet onderkend of er sprake is van strijd met artikel 8.2.1 onder c van de bestemming “Gemengd - 1”, waaruit volgt dat de bestaande maten als maximale goot- en bouwhoogte gelden. Het college heeft daarom de omgevingsvergunning niet zorgvuldig voorbereid. De rechtbank gaat in de conclusie van deze tussenuitspraak in op de gevolgen van dit gebrek.
Bezonningsstudie
7. Eiser vreest voor schaduwwerking op zijn perceel door het bouwplan. Het college heeft volgens eiser ten onrechte geen onderzoek verricht naar de gevolgen van het bouwplan voor bezonning. In reactie op de in beroep overgelegde bezonningsstudie door de derde-partij, heeft eiser ook een bezonningsstudie overgelegd, uitgevoerd door [naam bedrijf 2] ( [naam bedrijf 2] ). De conclusie over de zonafname bij eiser uit dit onderzoek luidt als volgt:
“Uit het onderzoek naar de zonafname in de tuin komt naar voren dat de gemiddelde zonuren per dag van 01:55 uur terugloopt naar 00:36 uur. Dit is een zeer forse afname van 68,4%.
Uit het onderzoek naar de zonafname op het dakterras komt naar voren dat de gemiddelde zonuren per dag van 07:58 uur terugloopt naar 05:24 uur. Dit is eveneens een forse afname van 32,3%.”
De bezonningsstudie die de derde-partij heeft uitgevoerd bevat volgens [naam bedrijf 2] op hoofdonderdelen onjuistheden waardoor de bruikbaarheid ervan nihil is. Volgens [naam bedrijf 2] gaat de bezonningsstudie van de derde-partij uit van een onjuiste terreinhoogte:
“Het ontwerp van de architect laat op tekening duidelijk zien dat het terrein een sterk hoogteverschil kent. Dit hoogteverschil dient onderdeel te zijn van het 3D model wil er een betrouwbaar schaduwbeeld gegenereerd kunnen worden.
Op pagina 6 tijdstip 10:00 uur, van het onderzoek van [naam bedrijf 1] , is nadrukkelijk te zien dat de woning [locatie] [huisnr. 3] zweeft boven de ondergrond. De schaduw gaat letterlijk onder het model door. Dit schaduwbeeld is derhalve geen correcte weergave. Ook op de overige schaduwbeelden is dit in meer of mindere mate zichtbaar, het 3D model staat niet goed op de ondergrond, vermoedelijk houdt het geen rekening met het aanwezige hoogteverschil.”
Ook is volgens [naam bedrijf 2] de al bestaande schaduwwerking van een in de tuin van eiser aanwezige boom ten onrechte meegenomen in de bezonningsstudie van de derde-partij. Omdat bomen en struiken van vergankelijke aard zijn, worden deze volgens [naam bedrijf 2] bij een bezonningsstudie buiten beschouwing gelaten. Verder is er een onjuiste vaststelling over de zonafname. Volgens eiser kon het college daarom niet tot de conclusie komen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat een bezonningsstudie niet nodig is. De woning van eiser grenst aan het perceel met de bestemming ‘Wonen’. Binnen deze bestemming is het volgens het college toegestaan om binnen het hele bouwvlak te bouwen. Daarbij geldt een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter. Met het bouwplan wordt de goothoogte 6,25 meter en de bouwhoogte 9,8 meter. Dit is volgens het college een geringe overschrijding. Het leidt er niet toe dat er sprake is van een verdere afname van zonlicht en een toename van schaduw. Daar komt bij dat in de huidige situatie de achtertuin van eiser nagenoeg volledig bebouwd is en komt volgens het college wel betekenis toe aan de al aanwezige grote boom. Verder merkt het college op dat de derde-partij een bezonningsstudie heeft laten uitvoeren door [naam bedrijf 1] B.V. naar aanleiding van het beroepsschrift. Naar aanleiding van dit onderzoek blijft het college bij de conclusie dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor eiser.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Zoals hiervoor onder 6.2. is overwogen heeft het college niet onderkend dat de maximale bouwdiepte en de maximale goot- en bouwhoogte worden overschreden. Het besluit is daarmee niet alleen onzorgvuldig voorbereid, het bevat op dit punt ook een motiveringsgebrek. De motivering van het college is namelijk gebaseerd op de gedachte dat de verslechtering gering is ten opzichte van dat wat het bestemmingsplan al toelaat. Doordat het college toestaat dat meer naar achteren wordt gebouwd, heeft dit wel degelijk een groter effect op de schaduwwerking. De bezonningsstudie van de derde-partij ligt niet aan de omgevingsvergunning ten grondslag, maar het college heeft daar in het verweerschrift en op de zitting wel een beroep op gedaan. Het college heeft echter op de zitting onvoldoende gemotiveerd wat de door eiser aangevoerde onjuistheden betekenen voor de door de derde-partij overgelegde bezonningsstudie. De rechtbank gaat in de conclusie van deze tussenuitspraak in op de gevolgen van dit gebrek.

Conclusie en gevolgen

8. Uit de overwegingen 5.5., 6.2. en 7.2. volgt dat de omgevingsvergunning motiveringsgebreken bevat. De rechtbank kan het college in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. [7] Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een herstelbesluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
8.1.
Om het gebrek te herstellen, moet het college alsnog motiveren dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet het college bij een geluidsdeskundige nagaan of de cumulatie van het geluid van de buitenunits voor warmtepompen aanvaardbaar is en voldoet aan een goed woon- en leefklimaat. Ook moet het college betrekken wat de schaduweffecten van het bouwplan voor het perceel van eiser zijn. Dat kan bijvoorbeeld door het laten uitvoeren van een bezonningsstudie. Daarbij moet dan worden uitgegaan van de juiste referentiesituatie. Uit de nadere motivering, of het eventuele herstelbesluit, van het college moet blijken dat alle strijdigheden met het bestemmingsplan zijn meegenomen in de belangenafweging.
8.2.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op twaalf weken van deze tussenuitspraak.
8.3.
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
8.4.
Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser en de derde-partij in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8.5.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [8]
8.6.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van D. van Til, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
3.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚ Wabo.
4.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2023:1136.
5.Handleiding rekentool “WPAC-geluid V2020_0”, p. 13.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2463, r.o. 5.1.
7.Artikel 8:51a van de Awb.
8.Uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.