5.1.Subsidiair, als de rechtbank van mening is dat zwangerschapsklachten voorafgaand aan zwangerschapsverlof wel als ziekte of arbeidsongeschiktheid kunnen worden beschouwd en derhalve artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW van toepassing zou zijn, voert eiseres het volgende aan. De toepassing van de voorverlenging in haar situatie is uitsluitend het gevolg van het onvermogen van eiseres om arbeid te verrichten wegens zwangerschapsklachten voorafgaand aan het zwangerschapsverlof. Door de weken waarin geen arbeid is verricht vanwege zwangerschapsklachten buiten beschouwing te laten en vervolgens de referteperiode te verlengen, wordt een situatie gecreëerd waarin nog steeds sprake is van een verboden onderscheid op grond van geslacht. Conform vaste rechtspraak, zoals het Boyle-arrest, is er dan sprake van indirecte discriminatie wanneer de toepassing van een nationale maatregel, in dit geval voorverlenging, hoewel neutraal geformuleerd, feitelijk een groter aantal vrouwen dan mannen benadeelt. De toepassing van de voorverlenging leidt daarom nog steeds tot een verboden indirecte discriminatie op grond van geslacht, aangezien in deze situatie eerder en meer vrouwen dan mannen niet voldoen aan de wekeneis zoals neergelegd in artikel 17 van de WW. De uitleg van het UWV dat de voorverlenging geen verboden onderscheid zou maken omdat zij formeel op zowel mannen als vrouwen van toepassing is, miskent dat in de praktijk alleen vrouwen wegens zwangerschap of bevalling aanspraak maken op deze regeling van voorverlenging. Hierdoor heeft deze regeling een discriminerende uitwerking, aangezien zij uitsluitend vrouwen benadeelt op grond van een biologisch kenmerk dat mannen niet treft. Dit leidt tot indirecte discriminatie en is in strijd met relevante Europese richtlijnen en rechtspraak. Het gelijkschakelen van de situatie van zwangere vrouwen met die van zieke mannen miskent ook de specifieke bescherming die het Unierecht juist aan zwangere vrouwen biedt.
6. Het UWV stelt zich in het verweerschrift van 8 mei 2025, aanvullend op het bestreden besluit, op het volgende standpunt.
In het geval van eiseres is geen sprake van een WAZO-uitkeringsperiode, zoals bedoeld in artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW maar van een situatie van ongeschiktheid tot het verrichten van werk buiten haar schuld om. Zij was in deze periode ten gevolge van ziekte arbeidsongeschikt zoals bedoeld in artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW. Daarom worden deze weken buiten beschouwing gelaten.
Eiseres lijkt van mening te zijn dat de ongeschiktheid tot werken over de periode van 27 december 2023 tot en met 24 juni 2024 gelijkgesteld moet worden met gewerkte weken, omdat sprake is van een verboden (indirecte) discriminatie naar geslacht. Het UWV kan eiseres hierin niet volgen. Eiseres heeft geen ziekengeld gekregen op grond van artikel 19, tweede lid, van de ZW, maar op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW.
Noch in de door eiseres genoemde Richtlijnen, noch in de arresten Boyle en Gómez heeft het UWV aanknopingspunten kunnen vinden voor het standpunt dat artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW niet richtlijnconform is uitgelegd of dat de weken waarin niet is gewerkt vanwege ziekte moeten worden aangemerkt als weken waarin arbeid is verricht.
Ook indien een mannelijke verzekerde geen arbeid heeft kunnen verrichten door een buiten zijn schuld liggende oorzaak (ziekte) worden deze weken niet als weken waarin is gewerkt aangemerkt. Indien voor een vrouwelijke verzekerde een gelijkstellingsregeling zou gelden, zou dit juist tot ongelijke behandeling kunnen leiden.
Voor zover eiseres van mening is dat er sprake is van discriminatie van vrouwelijke werknemers van wie ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid haar oorzaak vindt in zwangerschap of bevalling, verwijst het UWV naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 april 2003en van 12 augustus 2021. Uit deze uitspraken blijkt dat de CRvB van oordeel is dat door de weken waarover een WAZO-uitkering (dit is niet het geval bij eiseres) is genoten buiten beschouwing te laten voor de vaststelling van het recht op uitkering ingevolge de WW en vervolgens de referteperiode voor te verlengen een situatie is gecreëerd waarbij niet (meer) kan worden gesproken van een verboden onderscheid tussen mannen en vrouwen. Aangezien er op deze wijze voldoende rekening mee gehouden is dat zich bij vrouwen de situatie kan voordoen dat zij in de 36 weken voorafgaand aan het intreden van de werkloosheid geen werkzaamheden kunnen verrichten in verband met zwangerschap en bevalling, en dat vrouwen aldus eerder dan mannen niet voldoen aan de in artikel 17, eerste lid, van de WW neergelegde wekeneis.
Wat vindt de rechtbank?
De omvang van het geding
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eiseres alleen is gericht tegen het bestreden besluit waarbij de weigering van de WW-uitkering wordt gehandhaafd, en niet tegen besluiten van het UWV over haar recht op ziekengeld op grond van de ZW. Daarom kan de rechtbank niet oordelen over de vraag of het UWV aan eiseres ziekengeld op grond van artikel 19, tweede lid, van de ZW in plaats van op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW had moeten toekennen. Ook kan zij niet oordelen over het verzoek van eiseres om schadevergoeding voor zover dat betrekking heeft op het recht op ziekengeld op grond van de ZW.
Heeft het UWV de WW-aanvraag terecht afgewezen?
8. Uit artikel 17, eerste lid, van de WW volgt dat iemand, om in aanmerking te kunnen komen voor een WW-uitkering, in de 36 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan haar of zijn werkloosheid in ten minste 26 kalenderweken één arbeidsuur per week heeft. Op grond van artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW worden voor de vaststelling van de periode van 36 weken niet in aanmerking genomen kalenderweken gedurende welke de werknemer wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten. De periode van 36 kalenderweken (de referteperiode) wordt dan met deze weken voorverlengd.
9. Niet in geschil is dat eiseres vanaf 27 december 2023 tot het einde van haar dienstverband met de werkgever (18 maart 2024) geen werkzaamheden heeft verricht. Het UWV stelt dat eiseres in de periode van 27 december 2023 tot 18 maart 2024 geen arbeid kon verrichten (voor de werkgever) vanwege een buiten haar schuld gelegen oorzaak en daarom, zo begrijpt de rechtbank de onderbouwing van het standpunt van het UWV, verschilt de situatie van eiseres niet van die van een man die wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet kon werken. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat het wel van belang is om na te gaan wat de oorzaak was van de ongeschiktheid tot werken van eiseres in de betreffende periode. Gelet op de medische informatie die in het dossier aanwezig is en met name de gegevens neergelegd in het, door het UWV tijdens de zitting overgelegde Medisch onderzoeksverslag van 28 juni 2024, acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres in deze gehele periode verhinderd was tot het verrichten van haar werkzaamheden in verband met zwangerschaps- of bevallingsgerelateerde aandoeningen. In tegenstelling tot eiseres is de rechtbank echter van oordeel dat deze verhindering tot het verrichten van werkzaamheden wel moet worden beschouwd als arbeidsongeschiktheid. Daarbij sluit de rechtbank aan bij het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de ZW. Daarin wordt namelijk de ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid door de vrouwelijke werknemer die haar oorzaak vindt in zwangerschap of bevalling wel aangemerkt als arbeidsongeschiktheid.
10. Dit heeft tot gevolg dat het UWV toepassing moest geven aan het bepaalde in artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW en de weken waarin eiseres arbeidsongeschikt is geweest tijdens de referteperiode moeten worden voorverlengd. Door deze voorverlenging loopt de referteperiode van 10 juli 2023 tot en met 23 juni 2024. In deze periode heeft eiseres slechts in vijftien weken gewerkt. Dat leidt tot de conclusie dat eiseres niet voldoet aan de wekeneis. De voorverlenging biedt voor haar daarom geen uitkomst.
11. De rechtbank ziet zich vervolgens, gelet op de beroepsgronden van eiseres, gesteld voor de vraag of het bepaalde in artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW in haar situatie buiten toepassing moet worden gelaten. De rechtbank antwoordt deze vraag bevestigend. Hieronder licht zij dat toe.