In deze onteigeningszaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 januari 2025 een tussenvonnis gewezen. De Staat der Nederlanden, eisende partij, heeft haar vorderingen tot vervroegde onteigening ingetrokken. Dit besluit volgde op de intrekking van de vergunning voor de exploitatie van een motorbrandstofverkooppunt door de Staat, die onherroepelijk was geworden door een uitspraak van de Raad van State op 15 februari 2023. De Staat heeft aangegeven dat de onteigeningsprocedure niet langer noodzakelijk is, omdat de betrokken partij, Oliehandel Nederland B.V. (OHN), het perceel inmiddels heeft ontruimd. OHN verzet zich echter tegen de intrekking van de vordering en stelt dat zij recht heeft op schadeloosstelling, die door de rechtbank vastgesteld moet worden. OHN betoogt dat de intrekking van de vordering onrechtmatig is en dat zij als gevolg van de aanwijzing van de gronden ter onteigening aanzienlijke schade lijdt. De rechtbank heeft de intrekking van de vordering door de Staat toegestaan, maar OHN heeft de mogelijkheid om een procedure op grond van onrechtmatige overheidsdaad te starten. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld in de proceskosten van OHN, maar de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen zijn niet meer aan de orde, aangezien deze al betaald zijn. De zaak is naar de rol verwezen voor een akte uitlating door de Staat over de kostenopgave van OHN.