In deze onteigeningszaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland, is op 14 mei 2025 een tussenvonnis gewezen. De zaak betreft een vordering tot onteigening door de Staat der Nederlanden, waarbij de rechtbank eerder op 29 januari 2025 een vermindering van eis heeft toegestaan. De Staat is veroordeeld in de proceskosten van de tussenkomende partij, Oliehandel Nederland B.V. (OHN). De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen om de Staat in de gelegenheid te stellen te reageren op de kostenopgave die OHN heeft ingediend. OHN heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van juridische kosten die zijn gemaakt in het kader van de onteigeningsprocedure. De rechtbank heeft de kosten van enkele advocaten goedgekeurd, maar ook kosten afgewezen omdat deze niet voldoende gespecificeerd waren of niet in redelijkheid waren gemaakt. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot vergoeding van bepaalde declaraties, maar heeft ook kosten in mindering gebracht die niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling van de nog niet gereageerde declaraties door de Staat.