ECLI:NL:RBGEL:2025:625

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
426305
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omvang en reikwijdte van een voorlopig getuigenverhoor in civiele procedures

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, uitgesproken op 29 januari 2025, wordt de omvang van een voorlopig getuigenverhoor besproken. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M.M. Menu, heeft verzocht om drie getuigen te horen in verband met een mondelinge overeenkomst met Agrifirm NWE B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. N.E. Koelemaij. De rechtbank heeft eerder een voorlopig getuigenverhoor bevolen, maar Agrifirm was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. Agrifirm heeft bezwaar gemaakt tegen de beperking van het stellen van vragen aan getuigen, maar de rechter-commissaris heeft dit verzoek afgewezen. De rechter-commissaris oordeelt dat het voorlopig getuigenverhoor zich moet beperken tot de feiten en omstandigheden die in het verzoekschrift zijn omschreven, en dat vragen over de uitvoering van de overeenkomst buiten het bereik van het verhoor vallen. De beschikking benadrukt het belang van een doelmatige rechtspleging en de goede procesorde. De rechter-commissaris heeft bepaald dat partijen binnen twee weken de getuigen en verhinderdagen moeten opgeven voor het vervolg van het getuigenverhoor.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer / rekestnummer: C/05/426305 / HA RK 23-188 / 1547
Beschikking van de rechter-commissaris van 29 januari 2025
in de zaak van
[verzoeker],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.M.M. Menu,
tegen
AGRIFIRM NWE B.V.,
gevestigd te Apeldoorn ,
belanghebbende,
hierna te noemen: Agrifirm,
advocaat: mr. N.E. Koelemaij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor, gehouden op 27 februari 2024,
- de brief van mr. Koelemaij, ingekomen op 28 maart 2024, waarin onder verwijzing naar zijn brief van 16 februari 2024 wordt verzocht hem toe te staan vragen te stellen over de uitvoering van de afspraken,
- de e-mail van mr. Menu, ingekomen op 4 april 2024, waarin hij hiertegen bezwaar maakt,
- de brief van de rechtbank van 10 april 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 18 december 2024, waarbij mr. Menu en mr. Koelemaij aanwezig waren en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij verzoekschrift van 6 oktober 2023 heeft [verzoeker] verzocht om drie getuigen te mogen horen in verband met de in zijn verzoekschrift omschreven aangelegenheid. Voor de behandeling van dit verzoek heeft de rechtbank een mondelinge behandeling bepaald, die op 20 november 2023 heeft plaatsgevonden. Agrifirm is daarbij, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Bij beschikking van 23 november 2023 is vervolgens een voorlopig getuigenverhoor bevolen.
2.2.
Bij brief van 16 februari 2024 heeft Agrifirm toegelicht dat zij niet in staat is geweest een verweerschrift in te dienen tegen het verzoek en dat zij een uitbreiding wenst van het probandum. Zij licht toe welke feiten en omstandigheden wat haar betreft ook van belang zijn en dat zij [verzoeker] ook wil vragen naar de uitvoering van de afspraken en zijn eigen verantwoordelijkheden.
2.3.
Tijdens het voorlopig getuigenverhoor dat heeft plaatsgevonden is de advocaat van Agrifirm niet in de gelegenheid gesteld al zijn vragen te stellen. Na afloop van het voorlopig getuigenverhoor zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voortzetten van het voorlopig getuigenverhoor ten aanzien van de niet-gehoorde getuige en zich te beraden over het voorlopig getuigenverhoor voor tegenbewijs. Daarbij is bepaald dat het onderwerp van het verhoor beperkt zal zijn tot hetgeen in de beschikking van 23 november 2023 staat vermeld.
2.4.
Bij brief van 28 maart 2024 heeft mr. Koelemaij namens Agrifirm bezwaar gemaakt tegen de hem opgelegde beperking in het stellen van zijn vragen en wenst hij getuigen te horen over de feiten en omstandigheden zoals hij die in zijn brief naar voren brengt, met overlegging van zestien producties.
2.5.
Bij e-mail van 4 april 2024 heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt tegen deze uitbreiding van het probandum en tegen de overgelegde producties.
2.6.
Bij brief van 10 april 2024 heeft de rechter-commissaris naar aanleiding van deze briefwisseling op de voet van artikel 191 lid 1 Rv een mondelinge behandeling gelast, die op 18 december 2024 heeft plaatsgevonden en waarbij alleen de advocaten van [verzoeker] en Agrifirm zijn verschenen. Tijdens deze mondelinge behandeling zijn partijen niet tot procesafspraken gekomen, waarna beschikking is bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
In zijn brief verzoekt mr. Koelemaij namens Agrifirm concreet om in het voorlopig getuigenverhoor ‘vragen te mogen stellen over kwesties rond de uitvoering van de (gestelde) afspraken (en hetgeen overigens relevant is of kan zijn voor de vraag of aan [verzoeker] [een] vordering [toekomt])’. De rechter-commissaris zal dit verzoek afwijzen.
Reikwijdte voorlopig getuigenverhoor
3.2.
Een voorlopig getuigenverhoor strekt ertoe de verzoekende partij bewijs te verschaffen van feiten en omstandigheden die hij niet alleen in een eventueel te beginnen maar ook in een reeds aanhangige procedure zou hebben te bewijzen, dan wel hem de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde getuigenverklaringen meer zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en op die manier beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of deze voort te zetten. Dit geldt ook voor de wederpartij die in het voorlopig getuigenverhoor is verschenen en daarin op grond van artikel 189 in verbinding met artikel 168 Rv recht heeft op het leveren van tegenbewijs. Het te leveren tegenbewijs is in het kader van het voorlopig getuigenverhoor niet beperkt tot het bewijs van de onjuistheid van hetgeen verzoeker in het voorlopig getuigenverhoor blijkens het probandum in zijn verzoekschrift wenst te bewijzen, maar kan zich ook uitstrekken tot het ontzenuwen van de reeds door getuigen in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen, door de betrouwbaarheid daarvan aan te tasten. Met dit laatste blijft de wederpartij immers binnen de grenzen van het in het verzoekschrift geformuleerde probandum (vlg. Hoge Raad 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922).
3.3.
Het tegenbewijs waarvan in voorlopig getuigenverhoor op de voet van artikel 190 lid 2 Rv sprake is, heeft tot onderwerp de feiten die zijn omschreven in het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor (Parket bij de Hoge Raad 16 december 2011, ECLI:NL:PHR:2011:BU3922). Artikel 187 lid 3 onder b Rv schrijft voor dat het verzoekschrift de feiten of rechten vermeldt die de verzoeker van een voorlopig getuigenverhoor wil bewijzen. Dit dient ertoe om duidelijkheid omtrent het onderwerp van het getuigenverhoor te verschaffen ten behoeve van de rechter die op het verzoek moet beslissen, ten behoeve van de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden en ten behoeve van de wederpartij (Hoge Raad 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250). Dit betekent niet dat de verzoeker in het verzoekschrift nauwkeurig moet vermelden over welke feiten hij getuigen wil laten horen, maar de verzoeker moet wel voldoende duidelijk en concreet aangeven op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben (Hoge Raad 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433). Het staat de wederpartij bij een voorlopig getuigenverhoor vrij om, na afloop van het verhoor van de door verzoeker voorgebrachte getuigen, van zijn kant getuigen voor te brengen over het feitelijk gebeuren zoals omschreven in het verzoekschrift (Hoge Raad 4 oktober 1985, ECLI:NL:HR:1985:AJ5213).
3.4.
De rechter-commissaris in een voorlopig getuigenverhoor zal het stellen van vragen aan gehoorde of te horen getuigen slechts mogen weigeren indien onder de gegeven omstandigheden de goede procesorde in verband met de bij zijn beslissing betrokken belangen zulks eist (vgl. Hoge Raad 18 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0571). Tot deze belangen behoren onder meer het belang van waarheidsvinding door het leveren van getuigenbewijs, het belang van een doelmatige en voortvarende rechtspleging en belangen die meebrengen dat de voorgebrachte getuigen - onder meer in verband met de mogelijkheid van misbruik daarvan - niet verplicht kunnen worden tot het afleggen van een verklaring of het beantwoorden van bepaalde vragen (Hoge Raad 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922).
Toepassing van deze maatstaf
3.5.
Uit het verzoekschrift blijkt dat volgens [verzoeker] tussen hem en Agrifirm een mondelinge overeenkomst is gesloten op grond waarvan Agrifirm aan [verzoeker] financiële garanties heeft verstrekt, die maar ten dele zijn nagekomen. Per 30 juni 2023 zou Agrifirm € 2.109.530,30 (inclusief wettelijke handelsrente) aan [verzoeker] zijn verschuldigd. [verzoeker] is voornemens een bodemprocedure tegen Agrifirm te starten, strekkende tot nakoming van de overeenkomst. Volgens [verzoeker] heeft Agrifirm betwist dat garanties zijn overeengekomen, zodat te voorzien is dat [verzoeker] in de bodemprocedure de gestelde garanties moet bewijzen. Het door haar beoogde getuigenverhoor ziet voornamelijk op de totstandkoming, inhoud, strekking en uitvoering van de volgens hem gemaakte afspraken. Hij wenst in een voorlopig getuigenverhoor de personen te doen horen die uit eigen waarneming kunnen verklaren over de totstandkoming, inhoud en bedoeling van de tussen [verzoeker] en Agrifirm gemaakte afspraken. Dit betreft drie personen die de onderhandelingen en besprekingen tussen partijen hebben gevoerd en bijgewoond.
3.6.
Aldus heeft [verzoeker] aan zijn verzoek de door hem gestelde mondeling overeengekomen garantieafspraak ten grondslag gelegd. Dat is dus de door [verzoeker] gestelde reikwijdte van het voorlopig getuigenverhoor. Het tegenbewijs, van welk recht Agrifirm heeft aangegeven gebruik te willen maken, dient dan ook te gaan over het onderwerp en de feiten waarover [verzoeker] heeft verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Het is Agrifirm toegestaan vragen te stellen om de juistheid van die mondelinge garantieafspraak te betwisten of de afgelegde verklaringen daarover te ontzenuwen. In haar brief van 28 maart 2024 heeft Agrifirm gemeld dat de garantieafspraak is gemaakt onder een aantal randvoorwaarden, waaronder de afspraak dat [verzoeker] zijn krachtvoer exclusief bij Agrifirm zou afnemen, zich aan de protocollen voor ruwvoer zou houden en dat ruwvoer, hygiëne en dierenwelzijn op orde zouden zijn (p. 6-7). Het is Agrifirm toegestaan de getuigen te vragen of en in hoeverre deze afspraken onderdeel zijn van de garantieafspraak.
3.7.
Voor zover Agrifirm vragen wenst te stellen over de uitvoering van de garantieafspraak en de eigen verantwoordelijkheden van [verzoeker] past dit niet in het hiervoor omschreven doel van het tegenbewijs van artikel 190 lid 2 Rv. In haar brief van 28 maart 2024 heeft Agrifirm laten weten dat het horen van getuigen met name zal zien op de uitvoeringsfase (p. 2) en de eigen verantwoordelijkheden van [verzoeker] , die wat haar betreft los staan van de vraag welke (mogelijke) verbintenissen Agrifirm op zich heeft genomen (p. 4). Die eigen verantwoordelijkheden betreffen volgens haar het behoorlijk management van [verzoeker] als ondernemer, waaronder dierenwelzijn, hygiëne en ruwvoerkwaliteit vallen. Hiermee treedt Agrifirm buiten het probandum. Het is Agrifirm weliswaar toegestaan om bij wijze van tegenbewijs bijvoorbeeld te betwisten dat [verzoeker] is toegezegd dat hij een bepaalde melkproductie zou behalen, maar daaronder valt niet dat het tegenverhoor ook ertoe dient om bijvoorbeeld te achterhalen of [verzoeker] delen van zijn melkproductie niet heeft meegeteld en naar het buitenland heeft afgevoerd. Dit is ook zo indien Agrifirm bij die informatie belang heeft in het kader van een mogelijk door haar in te stellen vordering op [verzoeker] in verband met terugbetaling van de verzekeringsuitkering die zij aan [verzoeker] heeft gedaan uit hoofde van onverschuldigde betaling. Daarmee zou Agrifirm immers vooruitlopen op verweren en een (reconventionele) vordering die zij in het kader van een bodemprocedure zou kunnen voeren c.q. instellen en dat valt, anders dan Agrifirm op p. 5 van haar brief opmerkt, niet binnen het bereik van het voorlopig getuigenverhoor. Het door Agrifirm bij wijze van tegenverhoor te leveren tegenbewijs strekt niet zover dat daarmee in volle omvang, aan de hand van alle bekende verweren, kan worden beoordeeld of [verzoeker] een vordering toekomt en – in het verlengde daarvan – of hij zich aan de afspraken heeft gehouden. Een dergelijke gang van zaken is voorbehouden aan de bodemprocedure en de daarbij in het kader van artikel 150 Rv gestelde regels voor het leveren van bewijs.
3.8.
Het voorgaande wordt niet anders doordat het door [verzoeker] geformuleerde probandum ook ziet op de uitvoering van de volgens hem gemaakte afspraken. Uit het verzoekschrift volgt immers dat [verzoeker] voorziet dat hij in een eventuele bodemprocedure de garantieafspraak moet bewijzen, nu Agrifirm die betwist. Hij wil enkel de getuigen horen die aanwezig waren bij de onderhandelingen en hen bevragen over de totstandkoming, inhoud en bedoeling van de gemaakte afspraken. De te bewijzen feiten of rechten zijn hierdoor beperkt tot die afspraken en zien niet ook op de uitvoering daarvan. Voor zover Agrifirm ook daarover vragen wenst te stellen, treedt zij buiten het bepaalde in artikel 187 lid 3 onder b Rv.
3.9.
Tijdens het voorlopig getuigenverhoor op 27 februari 2024 heeft de advocaat van Agrifirm de wens uitgesproken de getuigen te horen over een lijst met vragen, zeer omvangrijk in aantal, die door hem was opgesteld en niet met de rechter-commissaris is gedeeld. Die vragen hadden in elk geval ten dele betrekking op feiten die niet al kenbaar waren uit het verzoekschrift, zoals een inval die de NVWA zou hebben gedaan bij [verzoeker] . De vragen vielen daarmee buiten het bepaalde in artikel 187 lid 3 onder b Rv. Voor zover Agrifirm nu in haar brieven en de daarbij overgelegde producties het bereik van het voorlopig getuigenverhoor wenst uit te breiden, geldt dat het belang van de goede procesorde zich daartegen verzet. Niet valt in te zien hoe deze gang van zaken bijdraagt aan het belang van een doelmatige en voortvarende rechtspleging, nu de procedure aanzienlijk zou worden vertraagd. Naast de omvangrijke lijst met vragen van Agrifirm heeft [verzoeker] immers aangekondigd naast de twee al gehoorde getuigen nog zestien andere getuigen te willen horen over de uitvoeringsfase. Zonder nadere kennis van de feiten of rechten waarop Agrifirm een beroep wenst te doen, is het voor de rechter-commissaris bovendien niet mogelijk te beoordelen in hoeverre de te stellen vragen vallen binnen (de uitbreiding van) het probandum. De brieven, voor zover Agrifirm daarbij inhoudelijk ingaat op de zaak, en de daarbij overgelegde producties worden daarom bij het vervolg van het voorlopig getuigenverhoor buiten beschouwing gelaten.
3.10.
De conclusie is dat het partijen is toegestaan de getuigen te horen over de feiten en rechten die volgen uit het verzoekschrift van [verzoeker] voor zover deze betrekking hebben op de mondelinge garantieafspraak. Vragen die betrekking hebben op de uitvoering daarvan vallen buiten het bereik van dit voorlopig getuigenverhoor.
Vervolg
3.11.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [verzoeker] laten weten enkel nog de heer Verver als getuige te willen horen, welke getuige ook al in zijn verzoekschrift was genoemd. De rechter-commissaris zal hem op na te melden wijze in de gelegenheid stellen deze getuige voor te brengen.
3.12.
Bij voormelde gelegenheid heeft de advocaat van Agrifirm laten weten dat hij tegen een afwijzende beschikking van de rechter-commissaris hoger beroep wil instellen en dat hij bij die stand van zaken nog geen getuigen zal voordragen in het kader van voorlopig getuigenverhoor voor tegenbewijs.

4.De beslissing

De rechter-commissaris
4.1.
wijst het verzochte af,
4.2.
bepaalt dat partijen
binnen twee wekenna de datum van deze beschikking schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de rekestenadministratie van de sector civiel - de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de
maanden juni, juli en augustus 2025opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.