ECLI:NL:RBGEL:2025:5881

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
AWB-24_2662 e.a.
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot beperking van de verwerking van financiële gegevens door de Belastingdienst op basis van de AVG

In deze zaak hebben eisers, die de Amerikaanse nationaliteit hebben verkregen door hun geboorte in de Verenigde Staten, verzoeken ingediend bij de minister van Financiën om beperking van de verwerking van hun financiële gegevens die aan de Amerikaanse belastingautoriteit (IRS) worden verstrekt op basis van de 'Foreign Account Tax Compliance Act' (FATCA). De rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat de intergouvernementele overeenkomst (NL IGA) tussen Nederland en de VS, die door het parlement is goedgekeurd, een wettelijke verplichting vormt voor de Belastingdienst om deze gegevens te verstrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken van eisers terecht zijn afgewezen, omdat er geen grondslag is voor de verzoeken op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank concludeert dat de verwerking van de persoonsgegevens van eisers niet in strijd is met de AVG en dat de beroepsgronden van eisers ongegrond zijn. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en eisers krijgen geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 24/2662, 24/4338 en 24/4853

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiser 1] , uit [plaats 1] , eiser

[eiseres], uit [plaats 2] , eiseres
[eiser 2], uit [plaats 3] , eiser
(gemachtigde: mr. E.C. Timmer),
samen: eisers
en

de Minister van Financiën

(gemachtigden: mr. T. Gilhaus en mr. Q.J.D. van der Bent).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de verzoeken van eisers op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Eisers hebben de Amerikaanse nationaliteit verkregen doordat zij in de Verenigde Staten van Amerika (VS) geboren zijn. Zij hebben bij de minister verzoeken ingediend tot beperking van de verwerking van hun financiële gegevens die de minister verstrekt aan de Amerikaanse Belastingdienst. Eisers zijn het er niet mee eens dat de minister hun verzoeken heeft afgewezen. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Volgens eisers is er geen wettelijke grondslag om persoonsgegevens te verwerken, is de verwerking in strijd met de AVG en het Europese Handvest en is het besluit van de minister onvoldoende gemotiveerd, omdat niet wordt ingegaan op alle argumenten in de bezwaarschriften. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de verzoeken door de minister.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Er is wel degelijk sprake van een wettelijke grondslag en de verwerking van eisers financiële gegevens is niet in strijd met de AVG. Ook is geen sprake van een motiveringsgebrek. Eisers krijgen dus geen gelijk en de beroepen zijn ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 tot en met 6 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de bestreden besluiten. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 8. Daarbij gaat de rechtbank in op de volgende vragen:
- wat is de omvang van het geschil?
- hoe luidt het toetsingskader?
- is er een wettelijke grondslag voor de verwerking van de persoonsgegevens van eisers?
- komt eisers het recht van beperking (artikel 18 AVG) of het recht van bezwaar (artikel 21 AVG) toe?
- welke betekenis komt een recente uitspraak van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit over het zelfde onderwerp toe?
Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Op 31 december 2021, 3 januari 2022 en 14 januari 2022 hebben eisers afzonderlijke verzoeken ingediend bij de minister en verzocht om de verwerking van hun financiële gegevens te beperken op grond van de AVG. De minister heeft deze verzoeken met de besluiten van 21 januari 2022 en 15 maart 2022 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 26 maart 2024 op de bezwaren van eisers is de minister bij zijn afwijzing gebleven.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
2.2.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers [eiser 1] en [eiser 2] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van de minister.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

Inleiding
3. Eisers, die allen in Nederland wonen, zijn zogenoemde ‘toeval-Amerikanen’. Zij zijn geboren in de VS, maar hebben dat land vrij snel daarna weer verlaten. Zij hebben echter door hun geboorte in de VS (ook) de Amerikaanse nationaliteit gekregen.
3.1.
De VS kennen een belastingsysteem dat wordt gekenmerkt door een ‘Citizenship Based Taxation’ (CBT). Op grond van de ‘Foreign Account Tax Compliance Act’ (FATCA) zijn financiële instellingen wereldwijd verplicht jaarlijks te rapporteren aan de Amerikaanse belastingautoriteit - de Internal Revenue Service (IRS) - over bankrekeningen die worden aangehouden door personen met de Amerikaanse nationaliteit buiten de VS. De Amerikaanse wetgeving verplicht Amerikanen, waar ter wereld zij ook wonen, belastingaangifte te doen in de VS. Naar aanleiding van de FATCA hebben verschillende landen een intergouvernementele overeenkomst (IGA) gesloten met de VS om de uitwisseling van informatie op overheidsniveau te realiseren. Nederland heeft in 2013 een dergelijk verdrag gesloten met de VS (NL IGA). [1]
De verzoeken
4. Eisers hebben op 31 december 2021, 3 januari 2022 en 14 januari 2022 identieke verzoeken ingediend bij de Belastingdienst. Daarbij is het volgende verzoek gedaan:
“Op basis van de actueel geldende AVG regelgeving, dien ik hierbij een verzoek in bij de
belastingdienst tot beperking van de verwerking van mijn financiële gegevens.
Ik ben van mening dat de belastingdienst op basis van de actueel geldende AVG regels mijn
data niet aan de VS-IRS mag doorsturen en eis hierbij dat de belastingdienst daarmee stopt
en de reeds verzonden gegevens laat vernietigen.”.
De bestreden besluiten
5. De minister heeft de verzoeken van eisers opgevat als een verzoek om beperking van de verwerking in de zin van artikel 18 van de AVG en als bezwaar in de zin van artikel 21 van de AVG en heeft de verzoeken bij afzonderlijke besluiten van 21 januari 2022 afgewezen. De door eisers hiertegen gemaakte bezwaren zijn bij de bestreden besluiten van 26 maart 2024 ongegrond verklaard. De minister stelt zich op het standpunt dat de gegevensverstrekking berust op een wettelijke verplichting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG. Deze wettelijke verplichting volgt uit artikel 2 van de NL IGA, op basis waarvan de Belastingdienst verplicht is om gegevens van belastingplichtigen in het kader van de NL IGA aan de IRS te verstrekken, conform artikel 8, vierde lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) juncto artikel 2a en 3 van het Uitvoeringsbesluit WIB.
Volgens de minister slaagt het beroep op artikel 18, eerste lid, van de AVG niet, omdat de situaties beschreven onder a tot en met c, van dat artikellid zich niet voordoen. Het verzoek op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en sub d, van de AVG kan evenmin worden toegekend, omdat geen recht van bezwaar als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de AVG bestaat nu de verwerking van de persoonsgegevens is gebaseerd op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG. Het uitoefenen van het recht van bezwaar is niet mogelijk voor de verwerking van persoonsgegevens op die grond.
Klacht bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)
6. Op 23 juni 2023 heeft eiser [eiser 1] bij de AP een klacht ingediend. Hij heeft de AP verzocht om op te treden tegen de Belastingdienst en corrigerende maatregelen te nemen. Met name heeft hij de AP verzocht te gelasten dat de doorgifte van zijn persoonsgegevens aan de IRS in het kader van de FATCA wordt verboden of opgeschort. Bij besluit van 11 april 2024 heeft de AP de klacht afgewezen. Eiser [eiser 1] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op de zitting heeft hij desgevraagd meegedeeld dat de AP nog geen beslissing op zijn bezwaar heeft genomen.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank stelt voorop dat zij begrip heeft voor de op zitting door eisers geuite gevoelens van frustratie en onvrede. Eisers hebben duidelijk gemaakt dat zij door het hebben van een dubbele nationaliteit nadelige gevolgen ondervinden als gevolg van Amerikaanse wetgeving. De rechtbank kan begrijpen dat de uitwisseling van financiële gegevens van eisers met de VS door de Belastingdienst een zekere impact kan hebben op eisers. Dat laat onverlet dat de rechtbank de beroepen moet beoordelen aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en de toepasselijke wet- en regelgeving (het toetsingskader).
Omvang van het geschil
8. Eisers hebben op zitting aangevoerd dat de minister hun verzoek te beperkt heeft opgevat. Het is namelijk niet alleen een verzoek tot beperking van de verwerking als bedoeld in artikel 18 AVG, maar ook een verzoek om persoonsgegevens te wissen (‘recht op vergetelheid’). Dat laatste verzoek valt onder het bepaalde in artikel 17 van de AVG. De minister heeft dit miskend, aldus eisers.
9. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de verzoeken van eisers zo ruim moeten worden opgevat dat daarin ook een beroep op artikel 17 van de AVG moet worden gelezen. De rechtbank stelt vast dat eisers voor het eerst op zitting expliciet hebben aangegeven dat zij recht menen te hebben op gegevenswissing als bedoeld in dat artikel. De minister heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat dit niet blijkt uit de verzoeken, niet uit de bezwaarschriften en ook niet uit de beroepschriften. Het arrest van de Hoge Raad [2] waarnaar eisers ter zitting hebben verwezen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit arrest heeft betrekking op de bevoegdheidsverdeling tussen bestuursrechter en civiele rechter en op de vraag of in die casus sprake was van een wettelijke verplichting tot verstrekking van informatie op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Voor de beoordeling van de reikwijdte van het verzoek van eisers heeft dat arrest geen betekenis.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Dat betekent dat de rechtbank uitsluitend zal beoordelen of de minister de verzoeken om toepassing van de artikelen 18 en 21 van de AVG terecht heeft afgewezen.
Het toetsingskader
11. De AVG is een Europese verordening voor gegevensbescherming die personen in de EU/EER rechten geeft over hoe hun persoonsgegevens worden verwerkt, ongeacht of de verwerking online of offline plaatsvindt.
11.1.
In artikel 6, eerste lid, van de AVG is bepaald dat de verwerking alleen rechtmatig is indien en voor zover aan ten minste een van de in dat lid gestelde voorwaarden is voldaan. De voor deze zaken relevante voorwaarden luiden als volgt:
“c. de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
De eerste alinea, punt f), geldt niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken.”.
In artikel 18, eerste lid, van de AVG is het volgende bepaald:
“De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke de beperking van de verwerking te verkrijgen indien een van de volgende elementen van toepassing is:
a) de juistheid van de persoonsgegevens wordt betwist door de betrokkene, gedurende een periode die de verwerkingsverantwoordelijke in staat stelt de juistheid van de persoonsgegevens te controleren;
b) de verwerking is onrechtmatig en de betrokkene verzet zich tegen het wissen van de persoonsgegevens en verzoekt in de plaats daarvan om beperking van het gebruik ervan;
c) de verwerkingsverantwoordelijke heeft de persoonsgegevens niet meer nodig voor de verwerkingsdoeleinden, maar de betrokkene heeft deze nodig voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering;
d) de betrokkene heeft overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar gemaakt tegen de verwerking, in afwachting van het antwoord op de vraag of de gerechtvaardigde gronden van de verwerkingsverantwoordelijke zwaarder wegen dan die van de betrokkene.”.
Artikel 21, eerste lid, van de AVG luidt als volgt:
“De betrokkene heeft te allen tijde het recht om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6, lid 1, onder e) of f), van artikel 6, lid 1, met inbegrip van profilering op basis van die bepalingen. De verwerkingsverantwoordelijke staakt de verwerking van de persoonsgegevens tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.”.
12. De rechtbank stelt vast dat partijen van mening verschillen over de vraag of er een wettelijke grondslag is voor de verwerking van eisers persoonsgegevens als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG, dan wel of er een andere verwerkingsgrondslag is als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de AVG. Het antwoord hierop is van belang voor de vraag of eisers een geslaagd beroep kunnen doen op artikel 18, eerste lid, en artikel 21, eerste lid, van de AVG. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of er een wettelijke grondslag is voor de verwerking, daarna de afwijzing van de verzoeken van eisers op grond van de zojuist genoemde artikelleden beoordelen en tot slot op de overige beroepsgronden ingaan.
Is er een wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG voor de verwerking van de persoonsgegevens van eisers?
13. Eisers voeren aan dat voor de verstrekking van hun persoonsgegevens aan de IRS een rechtsgeldige grondslag ontbreekt. De minister gaat er volgens hen ten onrechte vanuit dat de verwerking noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG. Volgens eisers moet er op grond van de AVG en het Europese Handvest bij het verwerken van persoonsgegevens op grond van een wettelijke plicht sprake zijn van een rechtsgrond vastgesteld bij Unierecht of lidstatelijk recht. De NL IGA voldoet daar in ieder geval niet aan. De wettelijke grondslag moet immers een Nederlandse wet zijn of een Europese verordening en de NL IGA is dat niet. Ook kan er geen wettelijke grondslag worden gevonden in de WIB of een andere Nederlandse wet, aldus eisers.
14. Uit het toetsingskader volgt dat op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG persoonsgegevens rechtmatig kunnen worden verwerkt als dit noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke plicht die op de verwerkingsverantwoordelijke rust. In artikel 6, derde lid, van de AVG is bepaald dat de rechtsgrond voor een dergelijke verwerking moet worden vastgesteld bij Unierecht of lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is. Het doel van de verwerking wordt in die rechtsgrond vastgesteld. Het Unierecht of het lidstatelijke recht moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en moet evenredig zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel.
14.1.
De rechtbank stelt vast dat de NL IGA een bij wet [3] door het parlement goedgekeurd verdrag is tussen Nederland en de VS dat (de belastinginstanties van) beide landen ertoe verplicht over en weer de in het verdrag genoemde gegevens uit te wisselen. Door de goedkeuring door het parlement is naar het oordeel van de rechtbank sprake van lidstatelijk recht als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de AVG. Daarmee vormt de NL IGA de wettelijke verplichting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG op basis waarvan de Belastingdienst aan de IRS gegevens verstrekt.
14.1.1.
Deze wettelijke plicht is gelegen in artikel 2, eerste en tweede lid, van de NL IGA. Uit artikel 2 van de NL IGA volgt namelijk dat Nederland en de VS zich ertoe hebben verplicht om automatisch (persoons)gegevens van belastingplichtigen uit te wisselen. Deze verplichte geautomatiseerde gegevensuitwisseling is in de NL IGA vastgelegd. Het is uit de context, het doel, de strekking en de letterlijke bewoordingen van artikel 2 van de NL IGA voor Europese ingezetenen met een Amerikaanse nationaliteit duidelijk welke persoonsgegevens door de Belastingdienst aan de IRS moeten worden verstrekt. [4] In artikel 3 van de NL IGA is het tijdstip en de wijze van informatie uitwisseling expliciet geregeld. Tot slot legt artikel 4, eerste lid, van de NL IGA Nederlandse financiële instellingen de verplichting op om de in de NL IGA omschreven informatie op de voorgeschreven wijze aan de Belastingdienst te verstrekken.
14.1.2.
Uit dit stelsel blijkt voldoende duidelijk en nauwkeurig welke verplichtingen er tussen Nederland en de VS gelden. De toepassing van de NL IGA is voorspelbaar voor degene op wie deze normen van toepassing zijn. Uit de NL IGA blijkt immers duidelijk welke persoonsgegevens uitgewisseld moeten worden, wat de voorwaarden zijn en binnen welk termijn de gegevensuitwisseling dient plaats te vinden. Daarmee is voldaan aan de randvoorwaarden die de Hoge Raad [5] aan een wettelijke verplichting in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG stelt.
14.1.3.
Dat de wetgever met het sluiten van de NL IGA heeft beoogd om een wettelijke verplichting in het leven te roepen, blijkt ook uit de parlementaire geschiedenis. De wetgever heeft bij de implementatie van de NL IGA tot uitdrukking gebracht dat door goedkeuring van de NL IGA tussen de VS en Nederland wederkerige verplichtingen ontstaan voor automatische gegevensuitwisseling. [6]
14.1.4.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat met de wettelijke plicht om persoonsgegevens te verstrekken aan de IRS een doelstelling van algemeen belang wordt nagestreefd, namelijk het heffen en innen van belasting en het bestrijden van belastingfraude en -ontduiking.
14.2.
De beroepsgronden slagen niet.
Kunnen eisers een geslaagd beroep doen op het recht van beperking (artikel 18 AVG) of het recht van bezwaar (artikel 21 AVG)?
15. De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers niet betwisten dat de gevallen genoemd in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, van de AVG zich niet voordoen. Ingevolge onderdeel d van dat artikellid bestaat het recht van beperking als de betrokkene overeenkomstig artikel 21, eerste 1id, bezwaar heeft gemaakt tegen de verwerking. Ingevolge het eerste lid van artikel 21 kan echter uitsluitend bezwaar worden gemaakt tegen de verwerking van persoonsgegevens op basis van artikel 6, eerste lid, onder e (uitoefening van een taak van algemeen belang) of f (behartiging van een gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke). Omdat de verwerking van de persoonsgegevens van eisers niet plaatsvindt op basis van deze onderdelen, maar vanwege een wettelijke verplichting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG, komt eisers niet het recht van bezwaar toe en kan het recht van beperking zich evenmin voordoen. Dit volgt ook expliciet uit het arrest van de Hoge Raad van 3 december 2021. [7]
15.1.
De beroepsgronden slagen niet.
Tussenconclusie
16. Het voorgaande betekent ook dat de rechtbank niet toekomt aan de beroepsgronden van eisers over de gestelde onrechtmatigheid van de verstrekking van hun gegevens aan de IRS. Evenmin komt de rechtbank toe aan beoordeling van de vraag of er sprake is van passende waarborgen als bedoeld in artikel 76, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (oud) en artikel 46, tweede lid, aanhef en onder a, van de AVG. Eisers willen hierover graag een oordeel van de rechtbank, maar dat kan niet in deze procedures. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar het arrest van de Hoge Raad van 16 december 2022, waaruit volgt dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de feitelijke verstrekking is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. [8]
Welke betekenis komt een recente uitspraak van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit toe?
17. Eisers hebben een onofficiële vertaling overgelegd van de beslissing van de kamer voor geschillen van de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit (de Belgische AP) 79/2025 van 24 april 2025. Eisers stellen dat de Belgische AP daarin bevestigt dat de Belgische Belastingdienst de AVG privacy regelgeving wel degelijk overtreedt, door FATCA gerelateerde financiële data van Belgische staatsburgers aan de IRS te sturen.
17.1.
De rechtbank stelt vast dat de Belgische AP de doorgifte van persoonsgegevens aan de IRS niet verbiedt, maar ‘slechts’ opdracht geeft om de doorgifte in overeenstemming te brengen met de AVG. Daar komt bij dat de Nederlandse AP hierover een ander standpunt heeft ingenomen.
17.2
Nu tegen deze beslissing van de Belgische AP nog beroep kan worden ingesteld bij het Hof van Brussel is de rechtbank van oordeel dat aan deze beslissing niet die betekenis toekomt die eisers daaraan gehecht willen zien.
17.3
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

18. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de minister de verzoeken van eisers terecht heeft afgewezen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, en mr. G.H.W. Bodt en mr. M. Ichoh, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en tenuitvoerlegging van de FATCA; 's-Gravenhage, 18 december 2013, Trb. 2014, 22.
2.Arrest van 16 december 2022. ECLI:NL:HR:2022:1866.
3.Wet van 20 maart 2015, houdende goedkeuring van het op 18 december 2013 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en de tenuitvoerlegging van de FATCA (Trb. 2014, 22 en 128.), Stb. 2015, 135.
4.Zie artikel 2, tweede lid, van de NL IGA.
5.Arrest van 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1814.
6.Zie Kamerstukken II 2013/14, 33 985, nr. 3 pagina 6 en 16.