ECLI:NL:RBGEL:2025:5835

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
AWB-24_1869 e.a.
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning wijziging toegestane bouwhoogte en dwangsom wegens niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de wijziging van de toegestane bouwhoogte van een woning. De derde-partij had op 9 maart 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verhogen van de woning met 1,57 meter, wat in strijd was met het bestemmingsplan. Eisers, die zich benadeeld voelden, hebben bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, dat het bezwaar van eisers 1 gedeeltelijk gegrond verklaarde, maar het bezwaar van eiser 2 niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank oordeelde dat eiser 2 ten onrechte niet als belanghebbende was aangemerkt en vernietigde de beslissing op bezwaar van 15 februari 2024. De rechtbank kende eiser 2 een dwangsom toe van € 1.442,- wegens niet tijdig beslissen. De rechtbank oordeelde dat de omgevingsvergunning in stand blijft, maar dat het college het griffierecht aan eiser 2 moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de rol van belanghebbenden in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 24/1869, 24/1965 en 24/1966

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

ARN 24/1869H. [eiser 1a] en [eiseres 1a]

[eiser 1b] en [eiseres 1b],
allen uit [plaats] , eisers 1
(gemachtigde: mr. P.J.G. Poels),
ARN 24/1965 en 24/1966
[eiser 2], uit [plaats] , eiser 2
gezamenlijk: eisers
en
in alle zaken

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen

(gemachtigde: mr. A. Ok).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats]

(gemachtigde: mr. B.W.M. van Hoof).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aan de derde-partij verleende omgevingsvergunning voor het wijzigen van de toegestane bouwhoogte van de woning, het plaatsen van keerwanden en overige aanlegactiviteiten op het perceel [locatie 1] in [plaats] . Met de beslissing op bezwaar van 15 februari 2024 heeft het college het bezwaarschrift van eisers 1 gedeeltelijk gegrond verklaard. Het college heeft de omgevingsvergunning, onder aanvulling van de motivering en het stellen van een voorschrift, in stand gelaten. Met de beslissing op bezwaar van 15 februari 2024 heeft het college het bezwaarschrift van eiser 2 niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft ook besloten dat er na de ingebrekestelling geen dwangsommen verschuldigd zijn omdat eiser 2 volgens het college geen belanghebbende is bij het besluit. Eisers zijn het niet eens met de beslissing op bezwaar. Zij voeren hiertoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de beslissing op bezwaar.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van eisers 1 ongegrond is. Het beroep van eiser 2 is gegrond omdat het college hem ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar van eiser 2 en voorziet zelf in de zaak. Ook kent de rechtbank een dwangsombedrag wegens niet tijdig beslissen aan eiser 2 toe. Het beroep met zaaknummer ARN 24/1966 wordt als ten onrechte ingeschreven doorgehaald. Het door eiser 2 betaalde griffierecht in die procedure wordt door de griffier aan hem terugbetaald. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft op 9 maart 2023 aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend.
2.1.
Met de beslissing op bezwaar van 15 februari 2024 heeft het college het bezwaar van eisers 1 gedeeltelijk gegrond verklaard en de omgevingsvergunning, onder aanvulling van de motivering en het stellen van een nader voorschrift, in stand gelaten. Het college heeft eiser 2 niet-ontvankelijk verklaard. Ook heeft het college de ingebrekestelling van eiser 2 afgewezen.
2.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
2.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft in de procedure 24/1965 schriftelijk gereageerd. Eiser 2 heeft een nader stuk ingediend. Eisers 1 hebben ook een nader stuk ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiseres 1a] en [eiser 1b] namens eisers 1, de gemachtigde van eisers 1, eiser 2, de gemachtigde van het college samen met [persoon A] en de derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. De derde-partij heeft op 27 januari 2022 een omgevingsvergunning gekregen voor het bouwen van een woning op de [locatie 1] in [plaats] . Tijdens de bouw van de woning is gebleken dat er in afwijking van de verleende omgevingsvergunning is gebouwd. Op 4 mei 2022 heeft het college een bouwstop opgelegd. Vervolgens is er door het college een meting verricht waaruit bleek dat de woning wel op de juiste hoogte ligt. Het college heeft daarop besloten de bouwstop op te heffen. Bij een nieuwe meting door het college bleek er toch sprake te zijn van een overschrijding van de bouwhoogte met 1,57 meter.
3.1.
De derde-partij heeft op 28 november 2022 een aanvraag om een omgevingsvergunning gedaan om in afwijking van de eerder verleende omgevingsvergunning de woning hoger te bouwen. Ook ziet de aanvraag op het plaatsen van keerwanden en grondwerkzaamheden. De aanvraag ziet op de activiteiten “bouwen van een bouwwerk” [1] en “uitvoeren van een werk en/of werkzaamheden”. [2]
3.2.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” en de grond heeft de enkelbestemming “Wonen” en de dubbelbestemming “Waarde – Natuur en landschap”.
3.3.
De gevraagde bouwhoogte van de woning is in strijd met het bestemmingsplan omdat de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen. De gevraagde bouwhoogte is 11,57 meter. Daarnaast geldt er volgens de dubbelbestemming “Waarde – Natuur en landschap” een bouwverbod. Volgens de Wabo moet het college een aanvraag voor een bouwactiviteit die niet voldoet aan de regels van het bestemmingsplan ook zien als een aanvraag voor de activiteit “gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan”. [3] Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het college heeft beleidsregels opgesteld waarin is bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Bor. Het bouwplan voldoet niet aan de beleidsregels voor grondgebonden woningen (beleidsregels) omdat uit artikel 5, criterium 8 volgt dat een overschrijding van de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen tot maximaal 0,3 meter zijn toegestaan. Van die beleidsregels is het college met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgeweken. Volgens het college zijn er bijzondere omstandigheden om van de beleidsregels af te wijken. Daarnaast vindt het college dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
3.4.
In de beslissing op bezwaar van 15 februari 2024 heeft het college de omgevingsvergunning, onder aanvulling van de motivering en het stellen van een voorschrift, in stand gelaten. Het college heeft het bezwaar van eiser 2 niet-ontvankelijk verklaard.

Belanghebbendheid eiser 2

Is eiser 2 belanghebbende?
4. Eiser 2 betoogt dat hij belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning omdat hij zicht heeft op de woning van de derde-partij. Ook geeft eiser 2 aan het verschil te zien tussen het oorspronkelijk vergunde bouwplan en de nu voorliggende omgevingsvergunning waarbij sprake is van een verhoging van 1,57 meter. Eiser 2 merkt wel op dat tenminste de helft van het jaar het zicht minder is als er blad aan de bomen zit, maar een deel van de woning blijft wel zichtbaar. De afstand tussen het perceel van eiser 2 en van de derde-partij bedraagt ongeveer 20 meter. De afstand tussen de woningen bedraagt ongeveer 60 meter. Tot slot merkt eiser 2 op dat hij in twee eerdere procedures wel als belanghebbende is aangemerkt door het college.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser 2 geen belanghebbende is omdat er geen sprake is van hinder van enige betekenis door de verhoging van de woning met 1,57 meter. De gevolgen voor eiser 2 zijn volgens het college dermate gering dat een persoonlijk belang ontbreekt. Bovendien heeft eiser 2 volgens het college maar een deel van het jaar zicht op de woning. Het college stelt zich ook op het standpunt dat gekeken moet worden naar de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan. De hogere bouwhoogte en de ruimtelijke uitstraling daarvan zijn volgens het college beperkt.
4.2.
Alleen een belanghebbende kan bezwaar maken tegen een besluit en vervolgens beroep instellen bij de bestuursrechter. [4] Volgens vaste rechtspraak [5] geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser 2 belanghebbende is bij de omgevingsvergunning. Eiser 2 woont schuin tegenover het perceel van derde-partij op 20 meter afstand van dit perceel en de woningen bevinden zich op 60 meter afstand van elkaar. Verder heeft eiser 2 zicht op de woning van de derde-partij. Gelet op deze afstand en het zicht op de woning en de verhoging daarvan ondervindt eiser 2 rechtstreeks de gevolgen van de toegestane activiteit en is hij dan ook belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De beroepsgrond slaagt. Voor zover het college heeft bedoeld te verwijzen naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [6] berust dit op een onjuiste uitleg hiervan.
4.4.
Eiser 2 heeft ook inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de beslissing op bezwaar. Deze beroepsgronden komen grotendeels overeen met de beroepsgronden in zaaknummer ARN 24/1869. In het kader van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank het beroep van eiser 2 ook inhoudelijk beoordelen.
Dwangsom wegens niet tijdig beslissen
5. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser 2 met zaaknummer ARN 24/1966 is gericht tegen het besluit van 15 februari 2024 waarin het college heeft besloten dat eiser 2 geen aanspraak maakt om dwangsommen wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar omdat hij geen belanghebbende is. [7]
5.1.
De rechtbank heeft onder 4.3. overwogen dat eiser 2 belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank zal daarom ook beoordelen of eiser 2 recht heeft op verbeurde dwangsommen wegens niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.
5.2.
Eiser 2 heeft het college op 7 december 2023 in gebreke gesteld. Het college heeft op 15 februari 2024 de beslissing op bezwaar genomen. Op de zitting is vastgesteld dat het niet ter discussie staat dat de termijn van 42 dagen volledig is volgelopen. [8] Eiser 2 maakt daarom aanspraak op de maximale dwangsom van € 1.442,-. [9] De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen op € 1.442,-.
Zaaknummer ten onrechte aangemaakt
6. Op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep tegen de beslissing op bezwaar ook betrekking op de beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Eiser 2 heeft de dwangsombeschikking betwist. Het beroep tegen de dwangsombeschikking maakt daarom van rechtswege onderdeel uit van het beroep tegen de beslissing op bezwaar over de omgevingsvergunning. De procedure met zaaknummer 24/1966 is om die reden ten onrechte aangemaakt en zal worden doorgehaald. De rechtbank zal het door eiser 2 in die procedure betaalde griffierecht aan hem retourneren.

De omgevingsvergunning

Wijze van beoordelen
7. Voordat de rechtbank ingaat op de beroepsgronden die zien op het onderdeel strijdig gebruik, benadrukt de rechtbank dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [10]
Mocht het college afwijken van de beleidsregels?
Bijzondere omstandigheden
8. Eisers betogen dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. De derde-partij heeft volgens eisers willens en wetens in afwijking van de verleende omgevingsvergunning de woning gebouwd. Het feit dat het bouwplan door de stedenbouwkundige van het college als aanvaardbaar wordt geacht, is geen reden om te spreken van bijzondere omstandigheden waardoor van de beleidsregels moet worden afgeweken. Dat er sprake is van een geaccidenteerd terrein maakt volgens eisers ook niet dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Als dat van belang zou zijn voor het college dan moet het college, gelet op de rechtszekerheid, het beleid aanpassen. Tot slot betogen eisers niet in te zien waarom het handelen overeenkomstig de beleidsregel zorgt voor onevenredige gevolgen voor een of meer belanghebbenden.
8.1.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht te zijn verdisconteerd, kunnen niet alleen daarom al buiten beschouwing worden gelaten. Het bestuursorgaan moet aan de hand van alle omstandigheden van het geval nagaan of zich bijzondere omstandigheden voordoen in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn tot de met de beleidsregel te dienen doelen. [11]
8.2.
In de beleidsregels staat dat deze betrekking hebben op planologische afwijkingsmogelijkheden bij grondgebonden woningen. Op grond van artikel 5, criterium 8, van de beleidsregel is een overschrijding van de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw tot maximaal 0,3 meter toegestaan. Het staat niet ter discussie dat het bouwplan niet aan deze voorwaarde voldoet en dat het bouwplan dus in strijd is met de beleidsregels.
8.3.
In de beslissing op bezwaar heeft het college gesteld dat er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die reden geven om af te wijken van de beleidsregels. De uitzonderlijke situatie op het perceel, meer specifiek, het geaccidenteerde terrein heeft ertoe geleid dat het college tot de conclusie is gekomen dat handelen overeenkomstig de beleidsregel zou leiden tot nadelige gevolgen in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Volgens het college is een verklaring voor de restrictieve beleidsregel om een overschrijding van de bouwhoogte van maximaal 0,3 meter toe te staan gelegen in de standaardisering van de beoordeling van de meest voorkomende situaties binnen de gemeente. Dit voorkomt dat er steeds een ad hoc beoordeling gemaakt moet worden. Het college geeft aan dat het in dit concrete geval heeft beoordeeld wat deze belangen inhouden en hoe zwaarwegend deze belangen zijn. Uit het stedenbouwkundig advies van het college blijkt het volgende:
“De stedenbouwkundige structuur bestaat uit grote kavels met vrijstaande woningen. De woningen zijn georiënteerd op de [locatie 2] en hebben elk een eigen verschijningsvorm. Dit deel van de [locatie 2] kenmerkt zich door een groot hoogte verloop van het maaiveld op korte afstand. Het geaccidenteerde terrein heeft tot gevolg dat de woningen elk een eigen hoogtepeil (NAP) hebben, en qua hoogtepeil sterk ten opzichte van elkaar verschillen. Door het geaccidenteerde terrein, de diverse peilhoogten van de woningen en de ligging in een bosrijke omgeving met de hoog opgaande bomen is de ruimtelijke beleving anders dan in een situatie waar woningen zijn gebouwd op een relatief vlakke ondergrond. Door deze plaatselijke omstandigheden is de ruimtelijke schaalbeleving ‘relatief’. Het effect van het 1,57 meter hoger uitkomen van de nok en goot gaat in de ‘grootsheid’ van de ruimte als het ware ‘verloren’.”
Verder stelt het college zich op het standpunt dat het college mogelijk niet kon voorzien dat de beleidsregels in deze specifieke situatie tot onevenredige gevolgen kon leiden. Het gaat hier om een omgeving die niet is gesloten door bouwblokken. Dat brengt met zich dat het woon- en leefklimaat minder onder druk staat en juist meer ruimte bestaat voor een individuele afweging. In de beleidsregels is volgens het college onvoldoende rekening gehouden met de topografische kenmerken rondom dit gebied.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat sprake is van bijzondere omstandigheden waarmee in de beleidsregels geen rekening is gehouden. Het college heeft daarbij voldoende duidelijk gemaakt welke belangen gemoeid zijn met de vergunningverlening en welke gevolgen zijn verbonden aan de weigering van de vergunning. Ook heeft het college voldoende rekening gehouden met het belang van het woon- en leefklimaat van eisers, omwonenden en de derde-partij. Op de zitting heeft het college verder toegelicht dat het perceel van de [locatie 1] heel stijl oploopt. Over een afstand van 15 meter gaat het om een hoogteverschil van 5 meter. Verder in het gebied de [naam gebied] zijn de hoogteverschillen niet zo fors. Het perceel van de derde-partij is zo afwijkend ten opzichte van de rest van de omgeving, dat een beoordeling op maat nodig is. Bovendien is er geen sprake van onevenredige gevolgen voor omwonenden door af te wijken van de beleidsregel. Het bestemmingsplan maakt, door het toestaan van de woning, al enige inbreuk op de belangen van omwonenden mogelijk. De beleidsregels staan een overschrijding van 0,30 meter van het bestemmingsplan toe. De extra bouwhoogte van 1,57 meter maakt in dit geval niet dat er sprake is van een onevenredige inbreuk op wat het bestemmingsplan en de beleidsregels al mogelijk maken. Daarbij speelt ook de grootte van de percelen en de onderlinge afstand tussen de woningen een rol. De rechtbank is van oordeel dat het college na afweging van alle belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning mocht verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de aanlegactiviteiten in strijd met het bestemmingsplan?
9. Eisers 1 betogen dat de aanlegactiviteiten in strijd zijn met de regels van de dubbelbestemming “Waarde – Natuur en Landschap”. In de omgevingsvergunning wordt opgemerkt dat de opzet van het plan is dat de woning door het talud steekt en als het ware oprijst uit het talud. Daarbij is het de bedoeling dat het bestaande talud om het gebouw heen loopt het zoveel mogelijk behouden blijft. Eisers 1 begrijpen niet hoe dit overeind blijft met een kunstmatig verhoogd peil rondom de woning. Deze kunstmatige ophoging maakt volgens eisers 1 niet dat voldaan wordt aan het behoud en de bescherming van de natuurlijke en landschappelijke waarden van de gronden zoals bedoeld in artikel 7.1. van het bestemmingsplan.
9.1.
Uit de omgevingsvergunning blijkt dat bij de te plaatsen keerwanden grond wordt opgehoogd. Hiervoor is op grond artikel 7.4.1 onder a van de dubbelbestemming “Waarde - Natuur en Landschap” een omgevingsvergunning vereist voor de activiteit “uitvoeren van een werk en/of werkzaamheden”. [12] Uit artikel 7.4.3 van het bestemmingsplan volgt dat eerst advies bij de landschapsarchitect moet worden opgevraagd over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning natuur en landschapswaarden (kunnen) worden aangetast en welke voorschriften, ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden, aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat in de omgevingsvergunning is gemotiveerd waarom voor deze activiteit een vergunning kan worden verleend. Uit bijlage 3 van de omgevingsvergunning blijkt dat de landschapsarchitect van het college het plan heeft beoordeeld. De wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke omgevingsvergunning zijn volgens de landschapsarchitect gering. Het gaat om aansluiting op de nieuwe situatie rondom de woning op basis van de eerder akkoord bevonden uitgangspunten. Het overige deel van het perceel is volgens de landschapsarchitect onveranderd en eerder akkoord bevonden. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het advies van de landschapsarchitect onjuist zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Warmtepompinstallatie en aangelegde paden
10. Eiser 2 heeft beroepsgronden aangevoerd die zien op de geplaatste warmtepompinstallatie en aangelegde paden. Volgens eiser 2 is dit zonder omgevingsvergunning uitgevoerd. In deze procedure staat de aan de derde-partij verleende omgevingsvergunning voor het verhogen van de woning, het plaatsen van keerwanden en de daarbij benodigde grondwerkzaamheden ter discussie. De warmtepompinstallatie en aangelegde paden maken geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Deze activiteiten zijn ook niet onlosmakelijk verbonden [13] met de omgevingsvergunning waardoor het buiten de omvang van het geding valt. De rechtbank komt niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep van eisers 1 is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers 1 krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
11.1.
Het beroep van eiser 2 is gegrond. Hij is ten onrechte niet als belanghebbende aangemerkt door het college. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar van 15 februari 2024. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het bezwaar ongegrond te verklaren. De omgevingsvergunning blijft in stand. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser 2 vergoeden. De rechtbank bepaalt verder dat het college een dwangsom van € 1.442,- wegens niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift aan eiser 2 moet betalen.
11.2.
Het beroep met zaaknummer 24/1966 is ten onrechte aangemaakt. De rechtbank zal dit beroep als ten onrechte ingeschreven doorhalen en het griffierecht aan eiser 2 retourneren.

Beslissing

De rechtbank:
24/1869
- verklaart het beroep ongegrond.
24/1965 en 24/1966
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 15 februari 2024;
  • verklaart het bezwaar ongegrond;
  • vernietigt de afwijzing van de ingebrekestelling van 15 februari 2024;
  • bepaalt dat het college € 1.442,- aan verbeurde dwangsommen aan eiser moet betalen;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- in het beroep met zaaknummer 24/1965 aan eiser moet vergoeden.
  • bepaalt dat de griffier het betaalde griffierecht van € 187,- in het beroep met zaaknummer 24/1966 aan eiser terugbetaalt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan eiser de griffier aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van D. van Til, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo.
3.Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
4.Op grond van de artikelen 8:1 en 7:1 van de Awb.
5.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2017:2271.
7.Het college verwijst hiervoor naar artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder b en c, van de Awb.
8.Artikel 4:17, eerste lid, van de Awb.
9.Artikel 4:17, tweede lid, van de Awb.
10.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2023:1136.
12.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo.
13.Zoals bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo.