ECLI:NL:RBGEL:2025:5414

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
ARN 24/1494
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag eenmalige energietoeslag 2023 door college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 9 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor de eenmalige energietoeslag 2023 op grond van artikel 35 van de Participatiewet ongegrond verklaard. Eiser, een student die in Arnhem woont, had op 23 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor de energietoeslag, maar het college van burgemeester en wethouders heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het uitsluiten van studenten van de energietoeslag niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiser kan geen geslaagd beroep doen op de hardheidsclausule die in het beleid van het college is opgenomen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door het college gerechtvaardigd is, omdat studenten zich in een andere positie bevinden dan huishoudens die onder het minimabeleid vallen. De rechtbank wijst erop dat studenten vaak minder energiekosten hebben en dat de uitsluiting van studenten van de energietoeslag is bedoeld om overcompensatie te voorkomen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft gesloten zonder een nadere zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/1494

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.T.H. Janssen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, het college

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor de eenmalige energietoeslag 2023 op grond van artikel 35 van de Participatiewet (Pw). Eiser is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de aanvraag van eiser mocht afwijzen. De reden hiervoor is dat het uitsluiten van studenten van de eenmalige energietoeslag 2023 niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiser kan geen geslaagd beroep doen op de hardheidsclausule die is opgenomen in het beleid van het college. Eiser krijgt daarom geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 23 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor de eenmalige energietoeslag 2023. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 30 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
2.3.
De rechtbank heeft het onderzoek op 11 april 2025 heropend en verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
2.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een nadere zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is student en heeft recht op studiefinanciering. Hij komt niet in aanmerking voor een aanvullende beurs. Eiser woont in [plaats] in een zelfstandige woonruimte. Hij kan naast zijn studie niet werken vanwege zijn beperkingen (ASS). Het inkomen van zijn ouders is vanwege medische omstandigheden gedaald. Vanwege de gestegen energiekosten heeft eiser op 23 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor de eenmalige energietoeslag 2023 (hierna: de energietoeslag).
Is het gelijkheidsbeginsel geschonden?
4. Eiser voert aan dat het uitsluiten van studenten ten aanzien van de energietoeslag in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. [2] Studenten en niet-studenten (minima) zijn vergelijkbare gevallen, aangezien zij in dezelfde financiële situatie en woonsituatie verkeren. Zij worden verschillend behandeld, omdat minima wel in aanmerking komen voor de eenmalige energietoeslag, en studenten niet. [3] Er is geen objectieve rechtvaardiging om studenten anders te behandelen dan minima.
4.1.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser geen recht heeft op de energietoeslag, omdat hij ten tijde van de aanvraag studeert en in aanmerking komt voor studiefinanciering. Het college onderkent dat ook studenten te maken kunnen hebben met hogere energieprijzen en divers kunnen wonen. Het college stelt zich echter op het standpunt dat het uitsluiten van studenten gerechtvaardigd is, omdat studenten zich over het algemeen in een andere positie bevinden dan huishoudens die onder het minimabeleid vallen. Studenten wonen vaak kleiner en hebben daarom minder energiekosten. Qua financiële situatie verschillen zij dusdanig van de doelgroep van het gemeentelijke minimabeleid dat het toekennen van de toeslag zou kunnen leiden tot een ondoelmatige verstrekking van overheidsmiddelen (overcompensatie). Het college stelt zich daarbij op het standpunt dat uitwonende studenten die recht hebben op studiefinanciering tegemoet worden gekomen in de stijgende energiekosten door middel van een eenmalige tegemoetkoming van € 400 via DUO [4] .
4.2.
In artikel 35, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Pw is – kort samengevat – bepaald dat studerenden die in aanmerking komen voor studiefinanciering zijn uitgesloten van bijzondere bijstand voor energiekosten zoals bepaald in artikel 35, vierde lid, van de Pw.
4.3.
Het verbod op discriminatie en het daaraan verbonden gelijkheidsbeginsel volgt uit artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Om te kunnen vaststellen of sprake is van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel zal de rechtbank eerst moeten vaststellen of er sprake is van feitelijk en juridisch vergelijkbare gevallen en of de vergelijkbare gevallen verschillend worden behandeld. Als dat het geval is, moet worden beoordeeld of het onderscheid gerechtvaardigd is.
4.3.1.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een verschil in behandeling discriminerend als dit niet objectief gerechtvaardigd is. Een verschil is niet objectief gerechtvaardigd als het verschil in behandeling geen legitiem doel dient of indien de daartoe gebezigde middelen niet in een redelijke en proportionele verhouding tot dat doel staan. [5] Aan een verdragsstaat komt een ruime “margin of appreciation” toe bij het maken van een onderscheid. Dit geldt vooral voor regelingen, zoals hier het geval is, op het terrein van de sociale zekerheid. Bij een dergelijke regeling is er pas sprake van discriminatie in de zin van artikel 14 van het EVRM als het gemaakte onderscheid van elke redelijke grond is ontbloot. Dit laatste kan niet snel worden aanvaard. [6]
Is er sprake van vergelijkbare gevallen die verschillend behandeld worden?
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank zien studenten en andere minima zich voor wat de energiekosten betreft voor dezelfde financiële problemen geplaatst. Zij verkeren in veel gevallen in dezelfde moeilijke financiële positie en hebben (vaak) een vergelijkbare woonsituatie. Aldus is er sprake van vergelijkbare gevallen. Studenten worden verschillend behandeld, nu zij worden uitgesloten van de eenmalige energietoeslag.
Is er sprake van een objectieve rechtvaardiging voor dit onderscheid?
4.5.
Voor de vraag of sprake is van een objectieve rechtvaardiging voor deze ongelijke behandeling overweegt de rechtbank als volgt. Uit de memorie van toelichting bij artikel 35, vijfde lid van de Pw, volgt dat het gemaakte onderscheid gerechtvaardigd is geacht om overcompensatie van studenten te voorkomen (legitimiteit). [7] Daarnaast is overwogen dat de keuze om studenten uit te sluiten, is gemaakt vanuit het belang om snel een zeer groot aantal belanghebbenden duidelijkheid te geven over de aanspraak op energietoeslag, in samenhang met het belang dat publieke middelen zoveel mogelijk op de juiste plaats terechtkomen (proportionaliteit). Verder volgt uit de memorie van toelichting dat van studenten wordt verwacht dat zij of hun ouders een deel van de extra kosten dragen. Studenten van wie de ouders deze bijdrage naar verwachting niet kunnen leveren, kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op een eenmalige tegemoetkoming in de energiekosten (doelmatigheid). [8] De rechtbank merkt daarbij op dat uit de memorie van toelichting ook volgt dat de ophoging van de basisbeurs een redelijk alternatief biedt voor de energietoeslag die wordt geboden aan minima. [9] Deze ophoging is specifiek bedoeld om tegemoet te komen aan de inflatie, waar de gestegen energielasten een flink aandeel in hebben. De rechtbank ziet, gelet hierop en op wat eiser heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat de uitsluiting van studenten in zijn algemeenheid in strijd is met artikel 14 van het EVRM. Daarbij is van belang dat artikel 14 van het EVRM, gelet op de ruime beoordelingsruimte die lidstaten hebben op het gebied van de sociale zekerheid en in het belang van de uitvoerbaarheid van sociale zekerheidstelsels, niet vereist dat zodanig uitgewerkte regelingen worden getroffen dat voor de toepassing van elke afzonderlijke regeling elke onevenwichtigheid in elke denkbare situatie wordt voorkomen. [10]
De beroepsgrond slaagt niet. De omstandigheid dat eiser voor wat betreft zijn woonsituatie in een andere omstandigheid verkeert dan de meeste studenten en dat zijn ouders hem financieel niet kunnen helpen, maakt dit oordeel niet anders. Uit het voorgaande volgt dat de regeling in zijn algemeenheid niet discriminatoir is. De vraag of de afwijzing van de energietoeslag in het geval van eiser onredelijk is, komt hierna aan de orde in het kader van zijn beroep op de hardheidsclausule.
Slaagt een beroep op de hardheidsclausule?
5. Eiser voert aan dat hij zich door zijn persoonlijke situatie in een krappe financiële situatie bevindt. Vanwege zijn ASS kan hij niet in een studentenhuis wonen en moet hij een dure zelfstandige woning huren. Zijn ouders kunnen hem ook niet financieel ondersteunen. Hij houdt per september 2023 om en nabij € 300 over voor boodschappen, zorgkosten, kleding, studiespullen, abonnementen en overige kostenposten. Vanwege zijn beperking kan hij ook niet werken en hij valt net buiten de boot voor een aanvullende beurs. Eiser stelt dat er sprake is van zeer dringende redenen zodat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd en noodzakelijk is in zijn situatie.
5.1.
In artikel 8 van de Beleidsregels Eenmalige Energietoeslag gemeente Arnhem 2023 (de Beleidsregels) is de hardheidsclausule opgenomen. Op grond van deze bepaling kan het college iemand de energietoeslag toekennen die hiervoor niet in aanmerking komt op grond van de Beleidsregels, indien zeer dringende redenen hiertoe noodzaken.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van tegenwettelijk beleid. Dit is beleid dat in strijd is met een wettelijk voorschrift. [11] Iemand kan immers, ondanks dat hij volgens artikel 35, vijfde lid aanhef en onder b, van de Pw is uitgesloten voor het recht op energietoeslag, die toeslag onder omstandigheden toch krijgen op grond van artikel 8 van de Beleidsregels. Tegenwettelijk beleid wordt niet getoetst op rechtmatigheid, maar wordt als een gegeven aanvaard. [12] Tegenwettelijk beleid wordt dus niet exceptief getoetst aan hoger geschreven recht, algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht, waaronder het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank toetst wel of het college het tegenwettelijk beleid juist heeft toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat bij de uitleg van het begrip “zeer dringende redenen” in artikel 8 van de Beleidsregels moet worden aangesloten bij de uitleg die wordt gegeven aan artikel 16, eerste lid, van de Pw. Hiervan is – kort samengevat – sprake als er een acute noodsituatie bestaat die uitsluitend kan worden verholpen door het verlenen van bijstand. In de afweging of sprake is van zeer dringende redenen zal ook een rol moeten spelen of het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. [13] Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van omstandigheden aan de zijde van eiser, die maken dat een beroep op de hardheidsclausule slaagt. De reden hiervoor is het volgende. De energietoeslag is bedoeld als een eenmalige tegemoetkoming in de gestegen energiekosten (ten gevolge van de inflatie). De benarde financiële situatie van eiser is niet zozeer daardoor ontstaan. Die situatie houdt grotendeels verband met de keuzes die hij heeft gemaakt vanwege zijn persoonlijke situatie. De energietoeslag is daar dus niet voor bedoeld. Daarbij komt dat eiser, net als andere studenten, door de ophoging van zijn basisbeurs al (gedeeltelijk) is gecompenseerd voor de stijging van zijn energielasten.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en
mr. A.S.W. Kroon en mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, leden, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Kouwen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Op grond van artikel 14 van het EVRM.
3.Uit artikel 35, vierde en vijfde lid, van de Pw, volgt dat studenten zijn uitgesloten van de eenmalige energietoeslag.
4.Dienst Uitvoering Onderwijs.
5.Zie bijvoorbeeld EHRM 12 april 2006,
6.Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep (CRvB) 6 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1776.
8.Dit is de eenmalige tegemoetkoming van DUO van € 400.
9.In het studiejaar 2023-2024 is de basisbeurs voor uitwonende studenten opgehoogd met € 164 per maand.
10.CRvB 29 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:304.
11.CRvB 15 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:700.
12.Zie r.o. 4.9.3. van CRvB 15 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:700.
13.CRVB 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.