ECLI:NL:RBGEL:2025:4530

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
11606000
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om transitievergoeding en beoordeling opvolgend werkgeverschap in arbeidsrechtelijke kwestie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 12 juni 2025 een tussenbeschikking gegeven in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een verzoeker en de besloten vennootschap SCHOONMAAKORGANISATIE SUCCES B.V. De verzoeker heeft een verzoekschrift ingediend met betrekking tot de berekening van de transitievergoeding, die hij meent te vorderen vanaf de aanvang van zijn dienstverband op 1 maart 2003. De verwerende partij, Succes, heeft een transitievergoeding van € 7.976,02 bruto voldaan, berekend van 7 december 2015 tot 27 januari 2025, en betwist de datum van indiensttreding. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 mei 2025 heeft de kantonrechter de partijen gehoord en is er gediscussieerd over de vraag of de verzoeker in de periode van 1 juni 2015 tot 7 december 2015 feitelijk werkzaam is geweest voor Succes of dat Yasmijn B.V. als opvolgend werkgever kan worden aangemerkt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de verzoeker, wat hem recht geeft op een transitievergoeding. De rechter heeft de verzoeker in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat hij in de betwiste periode werkzaam is geweest, en heeft de verdere beslissing aangehouden tot 10 juli 2025, waarbij de verzoeker zijn bewijsstukken moet indienen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11606000 \ HA VERZ 25-19
Beschikking van 12 juni 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. W.P. Ganzeboom,
procederend krachtens toevoeging met kenmerk 2GW6158,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHOONMAAKORGANISATIE SUCCES B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
verwerende partij,
hierna te noemen: Succes,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift met acht producties ingediend, dat op
19 maart 2025 door de griffie van de rechtbank is ontvangen.
1.2.
Succes heeft bij verweerschrift van 6 mei 2025 met twaalf producties op het verzoekschrift gereageerd.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 15 mei 2025 plaatsgevonden.
Hierbij was [verzoeker] aanwezig, bijgestaan door mr. W.P. Ganzeboom.
Namens Succes was de [naam 1] aanwezig.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] zijn verzoek toegelicht en hebben partijen vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.
1.5.
Ten slotte is de datum van beschikking op heden bepaald.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 27 januari 2025 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen beëindigd.
2.2.
Succes heeft een transitievergoeding ter hoogte van € 7.976,02 bruto aan [verzoeker] voldaan, berekend vanaf 7 december 2015 tot 27 januari 2025.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt voor recht te verklaren dat de transitievergoeding dient te worden berekend vanaf de aanvang van het dienstverband met Succes, derhalve vanaf 1 maart 2003 en Succes te veroordelen aan [verzoeker] te voldoen het restant van de transitievergoeding ad
€ 11.139,56 bruto, alsmede Succes te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Succes voert gemotiveerd verweer en concludeert primair tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker] . Subsidiair geldt dat, indien Succes niet is uitgegaan van de correcte datum van indiensttreding, de transitievergoeding berekend moet worden vanaf
1 december 2013 tot 27 januari 2025. In dat geval dient Succes nog een bedrag van
€ 1.759,47 bruto aan transitievergoeding na te betalen, althans een ander in goede justitie te bepalen bedrag. In alle gevallen dient [verzoeker] in de proceskosten veroordeeld te worden.
3.3.
Op hetgeen [verzoeker] aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd, alsmede het verweer dat Succes hiertegen gevoerd heeft, wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In artikel 7:673 lid 1 sub a BW is bepaald dat een werknemer recht heeft op een transitievergoeding, als de arbeidsovereenkomst is opgezegd door de werkgever.
Hier is sprake van, nu Succes de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] per 27 januari 2025 heeft opgezegd. Volgens het bepaalde in lid 7 sub c van voornoemd artikel is geen transitievergoeding verschuldigd als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De kantonrechter stelt vast dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verzoeker] , alsmede dat geen sprake is van andere redenen die in de weg zouden staan aan toekenning van een transitievergoeding. De kantonrechter constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verzoeker] geen sprake is en evenmin van andere redenen die in de weg zouden staan aan toekenning van een transitievergoeding. Dit betekent dat [verzoeker] recht heeft op een transitievergoeding en in deze procedure dient de vraag beantwoord te worden vanaf welke datum de transitievergoeding berekend moet worden.
4.2.
[verzoeker] voert aan dat de transitievergoeding berekend dient te worden vanaf 1 maart 2003. Op deze datum is [verzoeker] voor het eerst bij Succes in dienst getreden in de functie van schoonmaker/glazenwasser. Vanaf 1 juni 2015 tot 6 december 2015 heeft [verzoeker] betalingen ontvangen van Yasmijn B.V. (hierna: Yasmijn). [verzoeker] is zich er echter niet bewust van geweest dat hij elders in dienst was getreden en heeft ook niet gesolliciteerd op een functie bij een andere werkgever. In de periode van 1 juni 2015 tot 6 december 2015 bleef [verzoeker] immers werkzaam vanuit het bedrijfspand van Succes. Hierbij werd [verzoeker] , zowel voor als na 1 juni 2015, aangestuurd door [naam 2] en werkte hij met dezelfde collega’s.
Daarnaast bleef [verzoeker] werkzaam op dezelfde locaties en verrichtte hij dezelfde werkzaamheden als voor 1 juni 2015 en na 6 december 2015.
4.3.
Mocht [verzoeker] al per 1 juni 2015 in dienst zijn gekomen van Yasmijn, dan heeft zij volgens [verzoeker] te gelden als opvolgend werkgever in de zin van 7:667 lid 5 BW.
Enerzijds eist de eventuele nieuwe overeenkomst met Yasmijn dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden als de overeenkomst met Succes. Anderzijds bestaan tussen Yasmijn en Succes zodanige banden dat het door de laatste op grond van haar ervaringen met [verzoeker] verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan Yasmijn. Immers, Yasmijn liet [verzoeker] werken vanuit het pand van Succes aan de Groenestraat 129 te Nijmegen en liet [verzoeker] onder gezag van [naam 2] dezelfde werkzaamheden op dezelfde projecten verrichten.
4.4.
Succes voert als verweer aan dat een onderbreking van meer dan zes maanden heeft gezeten tussen het einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met [verzoeker] op
31 mei 2015 en de startdatum van de nieuwe arbeidsovereenkomst met hem op 7 december 2015. Aangezien [verzoeker] in de voornoemde periode niet bij of voor Succes of voor een opvolgend werkgever werkzaam is geweest, is de keten van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op grond van artikel 7:668a BW rechtsgeldig en langer dan zes maanden onderbroken geweest. De eerdere arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd tellen dus niet mee in de keten, zodat op grond van artikel 7:673 lid 2 en lid 4 onder b BW voor het berekenen van de hoogte van de transitievergoeding uitgegaan moet worden van de datum van indiensttreding van 7 december 2015.
4.5.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Om te kunnen beoordelen vanaf welke datum de transitievergoeding berekend moet worden, dient te worden vastgesteld of [verzoeker] in de periode van 1 juni 2015 tot 7 december 2015 feitelijk nog steeds werkzaam is geweest voor Succes, dan wel of Yasmijn geldt als opvolgend werkgever van Succes volgens de toenmalige maatstaf. Deze maatstaf houdt in of er zodanige banden bestaan tussen de werkgevers dat het door de vorige werkgever op grond van zijn ervaring met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever [1] . Dit ‘oude’ criterium geldt omdat de overgang voor 1 juli 2015 plaatsvond [2] .
4.6.
Gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door Succes, ligt het op de weg van [verzoeker] om hiervan bewijs te leveren. [verzoeker] heeft hiertoe voldoende gesteld, maar een en ander (nog) niet met voldoende bewijsmiddelen kunnen onderbouwen. Hij heeft een gemotiveerd bewijsaanbod gedaan. De kantonrechter zal [verzoeker] daarom in de gelegenheid stellen te bewijzen dat hij in de periode van 1 juni 2015 tot 7 december 2015 (feitelijk) werkzaam is geweest bij Succes, dan wel bij Yasmijn als opvolgend werkgever van Succes in vorenbedoelde zin.
4.7.
Slaagt hij hierin, dan geldt het volgende. Succes stelt subsidiair dat voor het bepalen van de transitievergoeding gerekend moet worden vanaf 1 december 2013, omdat tussen die datum en 1 augustus 2013 een periode van vier maanden zonder arbeidsovereenkomst is verstreken. Dit standpunt is gebaseerd op de oude ketenregeling en heeft inderdaad gevolgen voor de berekening van de transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 4 sub b BW.
4.8.
Het is naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet zo dat dit leidt tot berekening van de transitievergoeding vanaf 1 december 2013. Immers ligt de ‘knik’ van meer dan drie (namelijk vier maanden) in deze zaak na 1 juli 2012, aangezien op 1 augustus 2013 een dienstverband voor bepaalde tijd eindigde en op 1 december 2013 (vier maanden later) een nieuw dienstverband voor bepaalde tijd werd aangegaan. De arbeidsovereenkomsten vóór 1 juli 2012 hebben elkaar verder volgens partijen kennelijk met een tussenpoze van ten hoogste drie maanden opgevolgd, nu alleen op de ‘knik’ in 2013 een beroep wordt gedaan. De kantonrechter kan dit niet helemaal navolgen op grond van de weergave van het dienstverband maar gaat hier, met partijen, verder vanuit. Op grond van het overgangsrecht dat geldt ter zake de invoering van de WWZ in 2015 telt daarom deze periode mee voor de berekening van de transitievergoeding [3] .
4.9.
Echter is door Succes met [verzoeker] na 1 juli 2015 een dienstverband voor onbepaalde tijd overeengekomen. Dit zou betekenen, opnieuw het overgangsrecht toepassend, dat de periode van 1 juli 2012 tot 1 juli 2015 niet meetelt, omdat daarin de meergenoemde ‘knik’ van vier maanden zit [4] .
4.10.
Dit alles kan ertoe leiden dat de aanspraak van [verzoeker] hoe dan ook beperkt is tot de periode vanaf 1 juli 2015. Succes heeft over de periode vanaf 1 december 2015 de transitievergoeding voldaan. Omdat het eventuele dienstverband bij Yasmijn in deze periode valt, blijft de mogelijke bewijslevering relevant. De kantonrechter zal [verzoeker] in de gelegenheid stellen bij akte te reageren op voornoemde opmerkingen met betrekking tot het overgangsrecht. [verzoeker] kan daarbij aangeven of hij – mede gelet op het mogelijk beperkte resterende belang – bewijs wil leveren en, indien dit het geval is, op welke wijze.
4.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
stelt [verzoeker] in de gelegenheid om bij akte te reageren op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 4.7 tot en met 4.10 is overwogen;
5.2.
stelt [verzoeker] voorts in de gelegenheid te bewijzen dat hij in de periode van 1 juni 2015 tot 7 december 2015 (feitelijk) werkzaam is geweest bij Succes, dan wel bij Yasmijn als opvolgend werkgever van Succes in vorenbedoelde zin;
5.3.
bepaalt dat [verzoeker] zich op uiterlijk op
10 juli 2025schriftelijk kan uitlaten over de rechtsoverwegingen 4.7 tot en met 4.10 en over de vraag of en hoe hij het bewijs wil leveren;
5.4.
bepaalt dat [verzoeker] , indien hij bewijs wil leveren door middel van schriftelijke stukken, deze stukken direct in het geding moet brengen;
5.5.
bepaalt dat [verzoeker] , indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden augustus tot en met december 2025 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.6.
bepaalt dat, als een getuigenverhoor wordt gehouden, beide partijen daarbij aanwezig moeten zijn om eventueel aansluitend aan het verhoor de zaak te bespreken en om te bekijken of een schikking mogelijk is;
5.7.
bepaalt dat de partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2025.
48073 560

Voetnoten

1.HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9603 (
2.HR 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2905 (
3.Zie Arbeidsovereenkomst, art. 7:668a BW, aant. 6.4.3 (mr. dr. D.J.B. de Wolff)
4.idem