ECLI:NL:RBGEL:2025:4430

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
ARN 23/2617
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening exploitatievergunning voor een coffeeshop en de gevolgen voor de woon- en leefsituatie

Deze uitspraak betreft de verleende exploitatievergunning voor een coffeeshop in Wageningen. De burgemeester heeft de vergunning verleend, omdat deze niet in strijd is met het bestemmingsplan en de woon- en leefsituatie in de omgeving niet op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed. Eiser, die het niet eens is met de vergunning, heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank heeft op 12 juni 2025 geoordeeld dat de burgemeester de vergunning terecht heeft verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de exploitatievergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan, aangezien de afhaalcoffeeshop onder de definitie van detailhandel valt. Eiser's argumenten over de overlast en de afstand tot woningen zijn niet voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 1.000 aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2617

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats],

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1]), eiser
en

de burgemeester van de gemeente Wageningen

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2]).

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats] (gemachtigde: mr. G.A.C. Beckers), vergunninghouder;

De Staat der Nederlanden(minister van Justitie en Veiligheid).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aan de vergunninghouder verleende openbare inrichting exploitatievergunning voor de inrichting aan de [locatie 1] in [plaats]. Eiser is het niet eens met de verleende exploitatievergunning. Hij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de burgemeester de exploitatievergunning mocht verlenen aan de vergunninghouder. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Vergunninghouder exploiteert een coffeeshop, genaamd [derde-partij], aan de [locatie 2] in [plaats] (de inrichting). Vergunninghouder wil de inrichting verhuizen naar de [locatie 1] in [plaats]. Op 6 september 2022 heeft de burgemeester een gedoogbeschikking en een openbare inrichting exploitatievergunning verleend voor de inrichting aan de [locatie 1].
2.1.
Eiser heeft tegen het besluit van 6 september 2022 bezwaar gemaakt. De burgemeester heeft op 23 maart 2023 de bezwaren van eiser tegen de gedoogbeschikking niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren van eiser tegen de exploitatievergunning ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft eiser verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is afgewezen op 30 augustus 2023. [1]
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld, gezamenlijk met de andere procedures [2] tegen de exploitatievergunning en de procedures [3] tegen de verleende omgevingsvergunning. Aan de zitting hebben deelgenomen: [eiser], [persoon A] met hun gemachtigde, [persoon B] en [persoon C] met hun gemachtigde, en [persoon D] en [persoon E]. Verder zijn verschenen [naam gemachtigde 2] namens de burgemeester en [persoon F] namens het college. Ten slotte is namens vergunninghouder verschenen [persoon G] en de gemachtigde van de vergunninghouder.
2.3.
De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) aangemerkt als derde-partij bij het beroep in verband met een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000 is, hoeft de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop verweer te voeren. [4]

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3. Het bestreden besluit is genomen op 23 maart 2023. Op dat moment gold de Algemene plaatselijke verordening [plaats] 2023 (APV) die op 6 maart 2023 in werking is getreden. Op de verlening van de exploitatievergunning is deze APV dus van toepassing. Omdat in de inrichting rookwaren worden verstrekt is sprake van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, van de APV.
3.1.
Op grond van artikel 2:28, tweede lid, aanhef en onder a, van de APV weigert de burgemeester de exploitatievergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan. Verder kan de burgemeester op grond van artikel 2:28, derde lid, aanhef en onder a, van de APV de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
3.2.
Gezien de bewoordingen van artikel 1:8 en artikel 2:28, derde lid, van de APV heeft de burgemeester beoordelings- en beleidsruimte bij zijn besluit om een vergunning al dan niet te weigeren op grond van die bepalingen. Het is aan de burgemeester om de situatie te beoordelen en om de betrokken belangen af te wegen. De bestuursrechter toetst of de burgemeester geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn beoordelings- en beleidsruimte en of het besluit geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor één of meer belanghebbenden.
Is de exploitatievergunning in strijd met het bestemmingsplan?
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de exploitatievergunning in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens het bestemmingsplan is horeca namelijk niet toegestaan op de [locatie 1]. Op grond van artikel 2:28, tweede lid, aanhef en onder a, van de APV had de burgemeester de exploitatievergunning dan ook moeten weigeren.
4.1.
Van toepassing is het bestemmingsplan [plaats], tweede herziening. In dit bestemmingsplan heeft het perceel waar de inrichting gevestigd zal worden de bestemming ‘centrum’ met de nadere aanduiding ‘horeca uitgesloten’. De voor ‘centrum’ aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor detailhandel. [5] In de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de volgende definities opgenomen [6] :
- detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; verkoop door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen;
- horeca: een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, met dien verstande dat zware horeca is uitgesloten;
- zware horeca: horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel vanuit functionele als uit milieu-overwegingen in min of meer ernstige mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven, waaronder in ieder geval worden gerekend een coffeeshop, dancing, discotheek/discobar, nachtclub en partycentrum.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals volgt uit de uitspraak van vandaag over de verleende omgevingsvergunning (zaaknummers 23/2364 en 23/2618) is de vestiging van de afhaalcoffeeshop aan de [locatie 1] niet in strijd met het bestemmingsplan. Een afhaalcoffeeshop valt onder de definitie van detailhandel zoals die in het bestemmingsplan is opgenomen. Detailhandel is toegestaan op deze locatie.
Is de exploitatievergunning in strijd met het coffeeshopbeleid?
5. Eiser stelt dat de exploitatievergunning in strijd is met het coffeeshopbeleid. Eiser stelt dat de inrichting voldoet aan de definitie van een coffeeshop zoals omschreven in het beleid, ondanks dat de inrichting alleen een afhaalmogelijkheid heeft. Op basis van het beleid mogen er slechts twee coffeeshops zijn gevestigd in het centrum. Met de verplaatsing van de inrichting zijn drie coffeeshops in het centrum gevestigd. Daarnaast heeft het pand achter [locatie 1] de bestemming maatschappelijk. Hierdoor kan de situatie ontstaan dat de coffeeshop in de buurt van bijvoorbeeld een school komt, terwijl dat volgens het beleid niet is toegestaan. Ook is de ondernemingsvorm van de inrichting gewijzigd naar een B.V. en is één vennoot uitgetreden. Op basis van de sterfhuisconstructie, die in het beleid is opgenomen, mag de inrichting niet meer worden geëxploiteerd bij wijzing van de ondernemingsvorm of uittreding van een vennoot. Dit betekent dat reeds lange tijd en diverse malen niet aan de voorwaarden van de sterfhuisconstructie is voldaan en de exploitatievergunning allang ingetrokken had moeten worden. Met deze verhuizing zal de burgemeester de exploitatievergunning moeten weigeren. Verder is bij de verleende exploitatievergunning niet meegenomen dat eiser direct naast de coffeeshop woont, terwijl volgens de VNG bedrijvengids voor snackbars en dergelijken een afstand geldt tussen een woning en een inrichting van minimaal tien meter.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De burgemeester heeft op 16 november 2000 een beleid genaamd ‘Het horeca-exploitatiestelsel en het coffeeshopbeleid gemeente Wageningen’ (het coffeeshopbeleid) vastgesteld ter invulling van zijn bevoegdheid op grond van de APV. In paragraaf 4.2 van het coffeeshopbeleid wordt de definitie van coffeeshop gegeven, te weten een alcoholvrije horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt. De afhaalcoffeeshop voldoet niet aan deze definitie. De afhaalcoffeeshop is namelijk geen horecagelegenheid. Omdat het begrip horecagelegenheid niet is gedefinieerd in het coffeeshopbeleid, moet voor de uitleg van dit begrip aansluiting worden gezocht bij de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven. [7] Volgens het “Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal” wordt onder het begrip horecagelegenheid een horecabedrijf verstaan. Onder horecabedrijf wordt verstaan: “hotel, restaurant, café of een dergelijk bedrijf dat geregistreerd staat bij het bedrijfschap Horeca”. Aan deze definitie voldoet de afhaalcoffeeshop niet. De rechtbank stelt vast dat een coffeeshop geen hotel, restaurant of café is. Een coffeeshop met enkel afhaalmogelijkheid is naar het oordeel van de rechtbank ook niet te kwalificeren als een ‘dergelijk bedrijf’, omdat het ontbreken van een ruimte waar klanten verblijven een kenmerkend verschil is. Daarbij heeft de derde-partij op zitting benadrukt dat de coffeeshop bij de Kamer van Koophandel en het pensioenfonds als detailhandel staat geregistreerd (verkoop van genotsmiddelen). Dat niet aan de afstanden uit de VNG bedrijvengids zou zijn voldaan, nog daargelaten of de coffeeshop wel kwalificeert als ‘snackbar en dergelijken’ en wat hier verder ook van zij, ligt niet ter beoordeling voor. Zoals in rechtsoverweging 3 namelijk is overwogen, is de coffeeshop al bij recht toegestaan op grond van het bestemmingsplan.
Wordt de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloed?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn woon- en leefsituatie en de openbare orde op ontoelaatbaar wijze nadelig zullen worden beïnvloed door de komst van de inrichting aan de [locatie 3]. De vrees voor overlast is reëel omdat de coffeeshop op de huidige locatie ook overlast veroorzaakt. Dat de overlast niet is geregistreerd betekent niet dat de overlast er niet is. De overlast zal slechts worden verplaatst. Daarnaast geeft de coffeeshop ook parkeer- en verkeersoverlast. Op de huidige locatie is namelijk ook sprake van verkeersoverlast. In het parkeeradvies dat is uitgebracht bij de omgevingsvergunning is de bijzondere aard van het bedrijf miskend. Er is in het geheel niet onderzocht hoeveel automobilisten de coffeeshop zullen bezoeken en hoeveel parkeerruimte er dan nodig is. Vanwege de afhaalfunctie zal er wordt gestopt en geparkeerd in een smalle drukke straat, tegenover de uitrit van een algemene parkeerplaats. Deze situatie is niet veilig en zal ook overlast geven. Daarbij komt dat de bewoners nu al parkeeroverlast ervaren, met name op vrijdag en zaterdag tijdens de diensten in de katholieke kerk of activiteiten in de buurt.
6.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat zodanige overlast te verwachten valt dat het woon- en leefklimaat in de omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig zal worden beïnvloed. De burgemeester is voldoende gemotiveerd ingegaan op de door eiser gevreesde overlast. De burgemeester heeft op de zitting ook toegelicht dat handhavend zal worden opgetreden op het moment dat sprake is van overlast. Ook heeft de burgemeester voldoende gemotiveerd dat de parkeerbehoefte is onderzocht aan de hand van de Nota Parkeernormen [plaats] 2015 en dat geen overlast wordt verwacht. Als er wel verkeers- en/of parkeeroverlast ontstaat, heeft de burgemeester toegelicht zoveel als mogelijk daartegen op te treden. Op het moment dat mensen verkeerd parkeren, bestaat ook de mogelijkheid om daartegen handhavend op te treden. Daarbij komt dat op de zitting duidelijk is geworden dat de vergunninghouder ervan doordrongen is dat hij een rol speelt in het voorkomen van (parkeer- en verkeers)overlast.
Overschrijding van de redelijke termijn
7. Eiser heeft op de zitting verzocht om een vergoeding van zijn immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
7.1.
De redelijke termijn voor een procedure in zaken zoals deze is in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar in beslag heeft genomen. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500 per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
7.2.
De redelijke termijn is gestart vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiser door de burgemeester op 14 oktober 2022. Met de uitspraak van de rechtbank van vandaag is de procedure geëindigd. Dat betekent dat de procedure in totaal meer dan 2,5 jaar heeft geduurd. In dit geval heeft de behandeling van het bezwaar door de burgemeester minder dan een half jaar geduurd. De behandeling van het beroep door de rechtbank heeft dan ook ruim twee jaar geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn door de rechtbank met ongeveer acht maanden is overschreden. Gelet hierop zal de rechtbank de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot het betalen van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 1.000 voor onderhavige zaak en zaak 23/2618 gezamenlijk.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Wel heeft eiser voor onderhavige zaak en de zaak 23/2618 gezamenlijk recht op een schadevergoeding van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser geen vergoeding van zijn proceskosten. Eiser krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding, omdat hij enkel mondeling tijdens de zitting heeft verzocht om schadevergoeding. De rechtbank merkt dat enkele mondelinge verzoek van eiser zelf niet aan als een proceshandeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van € 1.000 aan schadevergoeding aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr.L. Janssen, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 30 augustus 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:4896.
2.Deze zaken zijn bekend onder zaaknummers 23/2423, 23/2448 en 23/2506.
3.Deze zaken zijn bekend onder zaaknummers 23/2364 en 23/2618.
4.Zie de beleidsregel van 8 juli 2014, Staatscourant 2014, 20210.
5.Zie artikel 5.1 van de planvoorschriften.
6.Zie artikel 1 van de planvoorschriften.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:820.