ECLI:NL:RBGEL:2023:4896

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3883 23_4530 23_4598 en 23_5375
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplaatsing van een coffeeshop in Wageningen en de geldigheid van de gedoogverklaring en exploitatievergunning

Op 30 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verplaatsing van een coffeeshop in Wageningen. De gemeente heeft een gedoogverklaring en exploitatievergunning verleend voor de verplaatsing van de coffeeshop van een woonwijk naar het centrum. Verzoekers, waaronder omwonenden en een parochie, hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, stellende dat de verplaatsing in strijd is met het gemeentelijke coffeeshopbeleid, dat een maximum van twee coffeeshops in het centrum toestaat. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verplaatsing niet in strijd is met het beleid, omdat het beleid niet expliciet verbiedt dat de derde coffeeshop naar het centrum verhuist. De rechter stelt vast dat de nieuwe locatie nog steeds onder de gedoogconstructie valt en dat er geen bewijs is dat de verplaatsing zal leiden tot ontoelaatbare overlast voor de omwonenden. De burgemeester heeft voldoende gemotiveerd dat de verplaatsing van de coffeeshop niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat er geen significante negatieve impact op het woon- en leefklimaat te verwachten is. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen, en de rechter concludeert dat er geen reden is om de besluiten van de burgemeester te schorsen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/3883, 23/4530, 23/4598 en 23/5375

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 augustus 2023

in de zaken tussen

[A] , uit [plaats B] ,

[C], uit [plaats B]
(gemachtigde: mr. H. Martens),

[D] en [E] , uit [plaats B]

(gemachtigde: mr. J.J.H. Hulshof)

Parochie [F] , uit [plaats B]

(gemachtigde: mr. R. Bosschaart),
verzoekers,
en

de burgemeester van de gemeente Wageningen

(gemachtigde: mr. M. Rétei).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [G] B.V. uit [plaats B]

(gemachtigde: mr. G.A.C. Beckers), vergunninghouder.

Inleiding

1. Vergunninghouder exploiteert een coffeeshop, genaamd [G] , aan [het adres I] 26 in [plaats B] (de inrichting). Vergunninghouder wil de inrichting verhuizen naar [het adres H] in [plaats B] . Op 6 september 2022 heeft de burgemeester een “gedoogbeschikking” en een openbare inrichting exploitatievergunning verleend voor de inrichting aan [het adres H] . De gedoogbeschikking zal verder als gedoogverklaring worden aangeduid.
1.1.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt bij de burgemeester. Aan de voorzieningenrechter is destijds verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is afgewezen op 23 januari 2023. [1]
1.2.
De burgemeester heeft op 23 maart 2023 de bezwaren van verzoekers tegen de gedoogverklaring niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren tegen de exploitatievergunning ongegrond. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 17 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen [A] , [C] en hun gemachtigde, en [D] en haar gemachtigde. Namens de Parochie [F] zijn verschenen [J] en [K] , en mr. C. Schimmel als waarnemer van de gemachtigde. Verder is verschenen de gemachtigde van de burgemeester. Ten slotte is namens vergunninghouder verschenen [L] , en de gemachtigde van de vergunninghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekers, of de burgemeester de vergunning heeft mogen verlenen.
Het beleid
Inhoud van het beleid
3. De burgemeester heeft op 16 november 2000 een beleid genaamd ‘Het horeca-exploitatiestelsel en het coffeeshopbeleid gemeente Wageningen’ (het beleid) vastgesteld. Dit beleid houdt, voor zover hier van belang (zie met name de paragrafen 4.6.1. en 4.9.1.), in essentie het volgende in:
  • In de gemeente Wageningen geldt een maximumstelsel. Het aantal coffeeshops is op maximaal twee bepaald. De derde coffeeshop, te weten de inrichting van vergunninghouder aan [het adres I] , wordt slechts met inachtneming van een sterfhuisconstructie gedoogd.
  • Voor de coffeeshop [aan het adres I] is de volgende sterfhuisconstructie vastgesteld:
o De coffeeshop kan niet worden overgedragen (geen juridische- of economische overdracht) worden. Daarnaast mag er geen sprake zijn van een wijziging in de ondernemingsvorm/schap (bijvoorbeeld een uitreding van een vennoot). Indien voornoemde wijzigingen plaatsvinden of als de zittende (bij de KvK geregistreerde) ondernemer/hoofdbeheerder zijn activiteiten staakt, betekent dit dat de coffeeshop niet meer geëxploiteerd mag worden. Er mag zich dan ook geen nieuwe coffeeshop vestigen.
o Indien in het centrum en/of in het horecaconcentratiegebied een coffeeshop verdwijnt, wordt de coffeeshop aan [het adres I] verplicht, met uitzondering van aantoonbare overmacht, om zich aldaar te vestigen.
Standpunt burgemeester
4. In het bestreden besluit heeft de burgemeester, onder verwijzing naar de uitspraak van 24 april 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] , het bezwaar tegen de gedoogverklaring niet-ontvankelijk verklaard omdat de gedoogverklaring geen besluit is. Dat betekent dat de burgmeester in dat kader geen standpunt heeft ingenomen over de vraag of de verplaatsing van de inrichting in strijd is met het beleid, zoals door verzoekers in bezwaar is aangevoerd.
4.1.
In het bestreden besluit heeft de burgemeester het bezwaar tegen de exploitatievergunning ongegrond verklaard. Daarbij heeft de burgemeester niet getoetst aan het beleid. De burgemeester stelt zich, zo volgt uit het besluit en de stukken, op het standpunt dat het beleid alleen van toepassing is op de verlening van de gedoogverklaring en dus niet op de verlening van de exploitatievergunning.
4.2.
Bij de behandeling van het bezwaar heeft de burgemeester wel een standpunt ingenomen over de vraag of de verplaatsing van de inrichting in strijd is met het beleid, namelijk in het verweerschrift in bezwaar op pagina 5 tot en met pagina 7. Daar heeft de burgemeester uiteengezet dat de verplaatsing niet in strijd is met het beleid. Op de zitting heeft de burgemeester meegedeeld dat die weergave nog steeds zijn standpunt is met betrekking tot de vraag of de verplaatsing van de inrichting in strijd is met het beleid.
Standpunt verzoekers
5. In bezwaar en beroep hebben verzoekers aangevoerd dat de verplaatsing van de inrichting in strijd is met het beleid en dat daarom de gedoogverklaring en de exploitatievergunning in strijd met het beleid zijn verleend. Er mogen maar twee coffeeshops zijn in het centrum. Met de verplaatsing van de inrichting worden dat er drie. Ook is de gedoogverklaring in strijd met het beleid omdat de ondernemingsvorm van de inrichting is gewijzigd, één van de vennoten is uitgetreden en het nu een B.V. betreft. In het beleid staat opgenomen dat geen sprake mag zijn van een wijziging in de ondernemingsvorm/schap, bijvoorbeeld uitreding van een vennoot. Indien dit plaatsvindt betekent dit dat de coffeeshop niet meer geëxploiteerd mag worden.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beleid niet in de weg staat aan verplaatsing van de inrichting en overweegt daartoe het volgende.
6.1.
In paragraaf 4.2 het beleid wordt de definitie van coffeeshop gegeven, te weten een alcoholvrije horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt. In de inrichting zullen softdrugs worden verkocht, maar niet ter plaatse worden gebruikt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de inrichting daarom niet voldoet aan de definitie van coffeeshop in het beleid en dat het beleid dus niet rechtstreeks van toepassing is. Uit de stukken en wat is besproken op zitting blijkt dat ook de andere twee coffeeshops in [plaats B] de softdrugs alleen nog maar verkopen en dat gebruik ter plaatse niet meer mogelijk is.
6.2.
Uit het verweerschrift in bezwaar volgt dat de burgemeester de uitgangspunten van het beleid, namelijk het maximumstelsel van twee coffeeshops en de sterfhuisconstructie voor de derde coffeeshop, nog steeds onderschrijft. Op pagina 7 van dat verweerschrift concludeert de burgemeester dat de verplaatsing van de inrichting niet in strijd is met het beleid, en dat, voor zover de verplaatsing van de inrichting wel in strijd zou zijn met het beleid, sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dat beleid.
6.2.1.
Op de zitting heeft de burgemeester in dit verband nog de volgende toelichting gegeven. Het beleid is opgesteld in een tijd dat in coffeeshops niet alleen softdrugs werden verkocht, maar ook werden gebruikt. De huidige situatie waarbij alleen nog maar sprake is van verkoop is vanuit een oogpunt van overlast en invloed op het woon- en leefklimaat niet vergelijkbaar met de situatie waarvoor het beleid bedoeld was.
6.2.2.
Wat betreft de verplaatsing van de inrichting heeft de burgemeester op de zitting nog het volgende gesteld. De inrichting is nu in een woonwijk gevestigd. Uit het beleid, meer specifiek hetgeen is opgenomen over de sterfhuisconstructie (verplichting om naar het centrum te verhuizen als daar een plek vrij komt), blijkt dat de gemeente er de voorkeur aan geeft dat coffeeshops in het centrum zijn gevestigd en niet in een woonwijk. De gemeente beschouwt de verplaatsing van de inrichting daarom als positief. De sterfhuisconstructie is ‘meeverhuisd’, zodat nog steeds geldt dat de derde coffeeshop op termijn zal verdwijnen. De verplaatsing van de inrichting is het initiatief van de exploitant. Het beleid voorziet niet in de situatie dat verplaatsing van de inrichting naar het centrum op initiatief van de exploitant gebeurt.
6.3.
De burgemeester heeft in het verweerschrift in bezwaar uiteengezet dat de verplaatsing van de inrichting niet in strijd is met het beleid. De voorzieningenrechter onderschrijft deze uiteenzetting en overweegt daartoe het volgende.
6.3.1.
In essentie komt de uiteenzetting van de burgemeester erop neer dat het beleid niet voorziet in de situatie dat de derde coffeeshop op eigen initiatief naar het centrum verplaatst en dat die verplaatsing dus niet in strijd is met het beleid. Bovendien wordt op deze manier aan de uitgangspunten en doelstellingen van het beleid, namelijk het maximumstelsel van twee coffeeshops, de sterfhuisconstructie voor de derde coffeeshop en bij voorkeur enkel coffeeshops in het centrum, voldaan.
6.3.2.
Verder wijst de burgemeester er terecht op dat de gedoogverklaring en exploitatievergunning aan de exploitant persoonlijk zijn verleend. De vergunninghouder heeft op de zitting meegedeeld dat hij schriftelijk heeft moeten verklaren dat hij ermee instemt dat de sterfhuisconstructie meeverhuist naar de nieuwe locatie. Het standpunt van verzoekers dat door de verplaatsing van de inrichting onzeker is of de sterfhuisconstructie nog bestaat volgt de voorzieningenrechter niet.
6.3.3.
Ook volgt de voorzieningenrechter verzoekers niet in hun standpunt dat een derde coffeeshop in het centrum niet aanvaardbaar is. De toelichting van de burgemeester zoals onder 6.2.1. en 6.2.2. is weergegeven, is voldoende onderbouwing voor zijn standpunt dat een de vestiging van de inrichting van vergunninghouder in het centrum niet in strijd met het beleid is.
6.4.
Wat betreft het onderdeel van de sterfhuisconstructie dat geen sprake mag zijn van een wijziging van de ondernemingsvorm overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende.
6.4.1.
Uit de stukken blijkt dat de inrichting lange tijd is geëxploiteerd door een vennootschap onder firma, dat een vennoot is uitgetreden, en dat de inrichting sinds mei 2021 wordt gedreven door een besloten vennootschap. Verzoekers voeren aan dat deze wijziging van de ondernemingsvorm maakt dat sprake is van strijd met het beleid.
6.4.2.
Zoals onder 6.1. is overwogen is het beleid niet rechtstreeks van toepassing. Het doel van de bepaling dat geen sprake mag zijn van een wijziging van de ondernemingsvorm is er kennelijk in gelegen om te voorkomen dat daardoor de sterfhuisconstructie illusoir wordt. In het verweerschrift in bezwaar heeft de burgemeester uiteengezet dat na de wijziging van de rechtsvorm de zeggenschap over de inrichting nog steeds berust bij dezelfde natuurlijke persoon. Gelet hierop en gelet op wat onder 6.3.2. is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de wijziging van de ondernemingsvorm geen reden is om de verplaatsing van de inrichting niet acceptabel te vinden.
Tussenconclusie
7. Omdat het beleid niet in de weg staat aan verplaatsing van de inrichting, kan verder buiten beschouwing blijven of het bezwaar tegen de gedoogverklaring terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de burgemeester, en ook of de burgemeester zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat het beleid niet van toepassing is bij de verlening van de exploitatievergunning.
De exploitatievergunning
8. Het bestreden besluit is genomen op 23 maart 2023. Op dat moment gold de Algemene plaatselijke verordening Wageningen 2023 (APV) die op 6 maart 2023 in werking is getreden. Op de verlening van de exploitatievergunning is deze APV dus van toepassing. Omdat in de inrichting rookwaren worden verstrekt is sprake van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, van de APV.
8.1.
Op grond van artikel 2:28, tweede lid, aanhef en onder a, van de APV weigert de burgemeester de exploitatievergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
8.2.
Op grond van artikel 2:28, derde lid, aanhef en onder a, van de APV kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
8.3.
Gezien de bewoordingen van artikel 1.8 en artikel 2:28, derde lid, van de APV heeft de burgemeester beoordelings- en beleidsruimte bij zijn besluit om een vergunning al dan niet te weigeren op grond van die bepalingen. Het is aan de burgemeester om de situatie te beoordelen en om de betrokken belangen af te wegen. De bestuursrechter toetst of de burgemeester geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van zijn beoordelings- en beleidsruimte en of het besluit geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor één of meer belanghebbenden.
Is de inrichting in strijd met het bestemmingsplan?
9. Van toepassing is het bestemmingsplan Wageningen, tweede herziening. In dit bestemmingsplan heeft het perceel waar de inrichting gevestigd zal worden de bestemming ‘centrum’ met de nadere aanduiding ‘horeca uitgesloten’. De voor ‘centrum’ aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor detailhandel. In de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de volgende definities opgenomen:
  • detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; verkoop door een horecabedrijf wordt hieronder niet begrepen;
  • horeca: een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, met dien verstande dat zware horeca is uitgesloten;
  • zware horeca: horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel vanuit functionele als uit milieu-overwegingen in min of meer ernstige mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven, waaronder in ieder geval worden gerekend een coffeeshop, dancing, discotheek/discobar, nachtclub en partycentrum.
9.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de inrichting niet in strijd met het bestemmingsplan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
9.2.
De verkoop van softdrugs voldoet aan de definitie van detailhandel zoals die in het bestemmingsplan is opgenomen. Omdat geen dranken en etenswaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse kan de inrichting niet worden aangemerkt als horeca, zoals dat gedefinieerd is in het bestemmingsplan.
9.2.1.
Door enkele verzoekers is aangevoerd dat voor beoordeling van de vraag of de inrichting een horecabedrijf is, ook van belang is dat een coffeeshop in de APV en in het beleid als horeca wordt aangemerkt. De voorzieningenrechter volgt dit niet. Voor de beoordeling van de vraag of een inrichting als horeca in de zin van het bestemmingsplan moet worden aangemerkt, is de definitie in het bestemmingsplan bepalend, en is niet van belang of in het kader van een andere regeling of beleid een andere invulling aan het begrip horeca wordt gegeven.
9.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt de inrichting niet onder de definitie van zware horeca. De burgemeester stelt terecht dat alleen aan de definitie van zware horeca wordt voldaan als sprake is van een horecabedrijf. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zou het bestemmingsplan innerlijk tegenstrijdig zijn indien een inrichting die niet onder de definitie van horecabedrijf valt, wel als zware horeca aangemerkt zou worden. Zoals hiervoor reeds geoordeeld is de inrichting geen horecabedrijf. Daarom valt de inrichting dus ook niet onder de categorie zware horeca. Dat betekent dat niet van belang is wat in de definitie van zware horeca onder ‘coffeeshop’ wordt verstaan.
Wordt de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloed?
10. Verzoekers voeren aan dat hun woon- en leefsituatie en de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig zal worden beïnvloed door de komst van de inrichting aan [het adres H] . Dit zal een derde coffeeshop zijn in het centrum, wat een te hoge concentratie coffeeshops in het centrum betekent. Niet voor niets is in het beleid een sterfhuisconstructie opgenomen. De inrichting zal meer klanten aantrekken dan [aan het adres I] , de verwachting is dat deze klanten blijven rondhangen in de omgeving met rondslingerend afval, lawaai en overlast tot gevolg. Op dit moment zorgt de inrichting al voor overlast aan [het adres I] .
Ook voeren verzoekers aan dat door de verhuizing van de inrichting de verkeersveiligheid in het geding zal komen. Door vestiging van de coffeeshop [aan het adres H] zullen er extra verkeersbewegingen zijn en zal er ook parkeeroverlast ontstaan.
10.1.
De burgemeester stelt dat niet gebleken is dat de komst van de inrichting naar [het adres H] zal zorgen voor ontoelaatbare overlast. Bij de inrichting [aan het adres I] is door zowel de politie als de handhavers geen objectiveerbare overlast waargenomen over de afgelopen jaren, die kon leiden tot handhavend optreden. Naast de exploitatievergunning is op 7 september 2022 ook een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het pand aan [het adres H] tot winkelruimte. In het kader van deze omgevingsvergunning is getoetst aan de parkeernormen van het bestemmingsplan en is een parkeeradvies uitgebracht. Daarin wordt geconcludeerd dat aan de parkeereisen is voldaan. Ook is er een advies van de verkeerskundige van de gemeente waaruit volgt dat er geen verkeersproblemen te verwachten zijn.
Is het beleid van belang voor beantwoording van de vraag of de inrichting zal leiden tot een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat en de openbare orde in de omgeving van de inrichting?
11. Verzoekers hebben erop gewezen dat op verschillende plaatsen in het beleid de invoering van een maximumstelsel, waarbij het maximum aantal coffeeshops op twee wordt vastgesteld en tijdelijk een derde wordt gedoogd, wordt onderbouwd met de overweging dat een verdere uitbreiding van het aantal coffeeshops naar verwachting zal leiden tot een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat dan wel de openbare orde.
11.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze overwegingen in het beleid onvoldoende zijn om te concluderen dat de inrichting aan [het adres H] zal leiden tot een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat of de openbare orde, zoals bedoeld in artikel artikel 2:28, derde lid, aanhef en onder a, van de APV. Het beleid en het daarin opgenomen maximumstelsel zijn bedoeld om, rekening houdend met de ‘draagkracht’ van de gemeente wat betreft woon- en leefklimaat en openbare orde, op algemeen gemeentelijk niveau te gelden. Aan het beleid kunnen geen argumenten worden ontleend met betrekking tot de vraag welke concrete gevolgen de vestiging van een inrichting voor de het woon- en leefklimaat en de openbare orde in de omgeving van die inrichting zullen hebben.
Is ontoelaatbare overlast te verwachten?
12. In paragraaf 2.2 ‘Overlast’ van de Zienswijzennota, in paragraaf 5 onder ‘Ad. e Overlast en de APV’ van het verweerschrift in bezwaar, en in het verweerschrift in de onderhavige zaken is de burgemeester ingegaan op de vrees van verzoekers voor overlast. Samengevat heeft de burgemeester naar voren gebracht dat geobjectiveerde, door handhavers geconstateerde overlast op basis waarvan er richting de coffeeshopexploitanten opgetreden had kunnen worden sinds jaren niet naar voren is gekomen, ook niet [aan het adres I] . Naar aanleiding van een incident in 2019 [aan het adres I] is er een politieonderzoek geweest, waaruit naar voren kwam dat er geen coffeeshopgerelateerde zaken aan de orde waren. Wat betreft de door de Parochie genoemde overlast in de passage naast de kerk heeft de burgemeester gesteld dat door handhavers geen overlast is geconstateerd, dat periodiek overleg zal plaatsvinden tussen betrokkenen, dat ook mogelijke hangplekken daarbij meegenomen zullen worden, en dat in geval van overlast bezien kan worden welke (fysieke) maatregelen al dan niet met hulp van de gemeente te treffen zijn.
12.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de burgemeester voldoende gemotiveerd ingegaan op de vrees van verzoekers voor overlast. Verzoekers hebben onvoldoende onderbouwd dat zodanige overlast te verwachten valt dat het woon- en leefklimaat in de omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig zal worden beïnvloed. Bovendien heeft de burgemeester toegelicht dat, indien sprake zou zijn van overlast, er verschillende mogelijkheden zijn om die overlast te beperken. Door de Parochie is weliswaar gesteld dat er bezwaren bestaan tegen bijvoorbeeld de afsluiting van de passage naast de kerk, maar door de burgemeester zijn ook minder vergaande mogelijke maatregelen genoemd, en er is op dit moment geen reden om aan te nemen dat die maatregelen onvoldoende zullen zijn om tot een beperking van eventuele overlast te komen.
Verkeer en parkeren
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester ook wat betreft de aspecten verkeer en parkeren voldoende heeft onderbouwd dat geen sprake zal zijn van een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat. Verzoekers hebben weliswaar gesteld dat zij zodanige problemen verwachten op deze aspecten dat de vergunning niet verleend had mogen worden, maar zij hebben dit onvoldoende onderbouwd.
Had de burgemeester de gedoogverklaring en de vergunning moeten weigeren in het belang van de volksgezondheid?
14. Ten slotte voeren verzoekers aan dat de vergunning in strijd is met het belang van de volksgezondheid. De burgemeester zal de handel in drugs stimuleren en faciliteren en verhoogt daarmee drugsgebruik om dat vervolgens weer te gedogen. Daarnaast is door de burgemeester niet in kaart gebracht hoeveel scholieren en jongvolwassenen dagelijks over [het adres H] lopen en fietsen. Zij worden door de verhuizing dagelijks geconfronteerd met de verkoop en het gebruik van softdrugs, wat de verleiding tot gebruik van softdrugs vergroot.
14.1.
Op grond van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eisende (hier: verzoekende) partij door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de eisende partij.
14.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep op het belang van de volksgezondheid niet strekt tot bescherming van de belangen van verzoekers. Dat betekent dat deze beroepsgrond niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, en dat hierin dus ook geen reden gevonden kan worden voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie

15. Het voorgaande betekent dat er geen reden is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal daarom de verzoeken om voorlopige voorziening afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R. Visscher, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 30 augustus 2023
De griffier is buiten staatom deze uitspraak te tekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.