ECLI:NL:RBGEL:2025:4156

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
172090-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindezaaksverklaring na inhoudelijke behandeling in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte

Op 19 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009. De zaak betrof drie strafbare feiten, waaronder een woninginbraak, vernieling van een camera en verduistering van een fiets. De verdachte had deelgenomen aan een mediationtraject met het slachtoffer, wat leidde tot een positieve uitkomst. De officier van justitie had een voorwaardelijke werkstraf geëist, maar de raadsman pleitte voor een eindezaaksverklaring, gezien de positieve ontwikkelingen van de verdachte en de wens van het slachtoffer om de zaak niet verder te vervolgen. De kinderrechter oordeelde dat de zaak kon worden beëindigd op basis van de positieve uitkomst van de mediation en de goede ontwikkeling van de verdachte. De kinderrechter legde voorwaarden op, waaronder het afronden van de So Cool training en het hebben van een zinvolle dagbesteding. De uitspraak benadrukte de mogelijkheid van een eindezaaksverklaring na een geslaagd mediationtraject, zelfs na inhoudelijke behandeling, en de kinderrechter vond dat de wetgeving hierover ruimte biedt. De zaak is beëindigd zonder verdere strafoplegging, wat de verdachte de kans biedt om zijn leven weer op te pakken zonder een strafblad.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Zutphen
Parketnummer : 05/172090-24
Datum uitspraak: 19 mei 025
Tegenspraak
vonnis van de kinderrechter
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
wonende: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsman: mr. A.H.T. de Haas, advocaat te Putten.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is behandeld met gesloten deuren op de zitting van 19 mei 2025, waarbij de officier van justitie, de verdachte en de raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
05/172090-24:
1
hij op of omstreeks 25 mei 2024 te [plaats] (in/uit een woning op/aan de [adres 2] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een spelcomputer (Playstation 5), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
(art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 25 mei 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk één of meer camera's, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
05/010487-25 (ter terechtzitting gevoegd)
hij in of omstreeks de periode van 22 augustus tot en met 2 september 2024 te
[plaats] opzettelijk een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan (de zoon van) [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich
had, te weten als vinder/houder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(art 321 Wetboek van Strafrecht)

3.De standpunten

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat het gaat om drie strafbare feiten, die verdachte heeft bekend, waaronder een woninginbraak. Hij vindt daarom dat het te ver gaat om deze zaken tegen verdachte af te doen met een eindezaaksverklaring.
De officier van justitie eist aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren met een proeftijd van 1 jaar, onder de voorwaarden als geformuleerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
De officier van justitie ziet wel dat verdachte het goed doet, onder andere door het aangaan van mediation en het al starten met het So Cool traject. De officier van justitie geeft aan dat de kinderechter zal moeten beslissen hoe de zaak wordt afgedaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een eindezaaksverklaring. De raadsman heeft hierbij gewezen op het positief verlopen mediationtraject, het proces-verbaal van de vorige zitting (21 oktober 2024) en de positieve ontwikkelingen sinds de vorige zitting. In het proces-verbaal van de vorige zitting is te lezen dat de mogelijkheid van een eindezaaksverklaring toen ook al is bepleit en nadrukkelijk is besproken. Destijds is op zitting besproken of toen al het moment was om tot een eindezaaksverklaring te komen of dat verdachte een tijdje gevolgd moest worden, onder meer om te kijken of hij zich kan conformeren aan de afspraken. Daartoe is de behandeling aangehouden en verdachte heeft inmiddels laten zien dat hij zich kan houden aan afspraken en voorwaarden en dat hij een goede ontwikkeling doormaakt. Verdachte is nog maar 15 jaar oud en zal bij het afdoen met een eindezaaksverklaring een blanco strafblad houden. In de zaak van verdachte weegt ook mee dat aan de eindezaaksverklaring voorwaarden kunnen worden gekoppeld, waaronder het afronden van het So Cool traject.
De raadsman heeft daarnaast naar voren gebracht dat hij niets wil afdoen aan de ernst van de feiten. Tegelijkertijd heeft de wetgever, ook gelet op het recente WODCrapport en literatuur over de eindezaaksverklaring, de zwaarte van een feit niet gekoppeld aan het al dan niet kunnen afdoen van een zaak middels een eindezaaksverklaring. De raadsman heeft hierbij ook gewezen op een eerdere strafzaak (ECLI:NL:RBGEL:2023:5347) waarin de kinderrechter een zaak waarin de verdachte een straatroof ten laste was gelegd met een eindezaaksverklaring heeft afgedaan.

4.De beoordeling

4.1.
Per 1 oktober 2022 is de Innovatiewet Strafvordering in werking getreden. Deze wet biedt een rechter in de arrondissementen Gelderland, Overijssel en Zeeland-West-Brabant in strafzaken de mogelijkheid om na een positief afgerond 'mediation'-traject onder bepaalde voorwaarden een eindezaaksverklaring uit te spreken.
Ingevolge het via de Innovatiewet ingevoerde artikel 573, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de rechtbank, indien de mediation tot een positieve uitkomst heeft geleid en de rechtbank van oordeel is dat de zaak zonder verdere inhoudelijke behandeling kan worden beëindigd, een eindezaaksverklaring uitspreken, tenzij de officier van justitie voortzetting van het onderzoek vordert of de verdachte of diens raadsman voortzetting van het onderzoek verzoekt.
4.2.
De kinderrechter stelt vast dat er sprake is van een verdenking van een drietal strafbare feiten, een woninginbraak (insluiping), een vernieling van een camera en verduistering van een fiets. Met name de woninginbraak is een ernstig strafbaar feit, waarbij het gevoel van veiligheid van met name de kinderen van het slachtoffer ernstig is aangetast.
4.3.
Verdachte en het slachtoffer van de woninginbraak hebben voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting meegewerkt aan mediation. In de slotovereenkomst is te lezen dat verdachte de door het slachtoffer gevorderde schade heeft vergoed. Het slachtoffer heeft haar verhaal kunnen doen en verdachte was zichtbaar opgelucht dat hij het op deze manier ook verder goed kon maken. Verdachte en het slachtoffer hebben uitgesproken met de mediation de intentie te hebben dit achter zich te laten, elkaar met rust te laten en in vrede met elkaar samen te leven in de buurt. Ook hebben verdachte en het slachtoffer de wens geuit om deze situatie met de mediationovereenkomst af te ronden. Zij hebben daarom gezamenlijk aan de officier van justitie verzocht om de zaak verder niet te vervolgen en hebben het Openbaar Ministerie en de Rechtbank gevraagd om volgens artikel 51h SV rekening te houden met de uitkomst van deze mediation, al zijn zij er zich van bewust dat het aan de rechter is om te besluiten hoe deze zaak verder wordt afgehandeld.
4.4.
Op de terechtzitting van 21 oktober 2024 is gesproken over de onder 05/172090-24 ten laste gelegde feiten, het gevolgde mediationtraject en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De kinderrechter heeft toen besloten de behandeling te schorsen, waarbij ook is benoemd dat de officier van justitie op dat moment niet open stond voor beëindiging van de zaak door middel van een eindezaakverklaring. De kinderrechter vond het ook los daarvan op dat moment te vroeg daarover een beslissing te nemen en vond het van belang meer zicht te krijgen op de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] en met name ook om te bezien of [verdachte] zich aan afspraken kon houden, of zijn schoolgang zou verbeteren en of hij zou gaan meewerken met begeleiding door de jeugdreclassering.
Ook zijn toen de zorgen over de vaardighedentekorten van [verdachte] benoemd en het belang van training op dit vlak, bijvoorbeeld door middel van de So Cool methode. De kinderrechter heeft op dat moment ook benoemd dat het de raadsman vrij stond op de nieuwe zitting het verzoek om een eindezaakverklaring te herhalen.
4.5.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft op 8 mei 2025 een geactualiseerd advies uitgebracht. Hierin geeft de Raad aan dat [verdachte] de mediation positief heeft afgerond en is gestart met de So Cool training. De Raad vindt het verder onder andere van belang dat [verdachte] zijn vaardigheden verder vergroot en dat hij daarom de training volhoudt. De Raad vindt begeleiding door de jeugdreclassering nodig om verdachte te blijven stimuleren en ondersteunen.
4.6.
De jeugdreclassering heeft op de zitting van 19 mei 2025 onder andere naar voren gebracht dat verdachte inderdaad inmiddels met de So Cool training/sociale vaardigheidstraining begonnen is. Het had wat voeten in aarde om dit te realiseren, omdat So Cool een leerstraf is maar er nog geen veroordeling was. Uiteindelijk heeft de gemeente haar medewerking verleend aan de financiering van de training. Er volgen nog 13 bijeenkomsten van deze training. Verdachte heeft school en stage heel goed opgepakt. Ook verder doet verdachte het goed. Hij is ook eerlijk richting de begeleiding. De jeugdreclassering ziet wel het belang van het nog volgen van verdachte om hem te stimuleren de positieve ontwikkeling vast te houden. De verwachting is dat na het positief afronden van de So Cool training de begeleiding en het toezicht vanuit de reclassering verder niet nodig is.
4.7.
De kinderrechter is van oordeel dat de zaak kan worden beëindigd.
De kinderrechter heeft daarbij in de eerste plaats gelet op de positieve uitkomst van de mediation, waarin ook het slachtoffer heeft aangeven dat het voor haar hiermee klaar is en dat zij wenst dat de zaak niet verder wordt vervolgd. Er is sprake geweest van herstel van beschadigd vertrouwen en gevoel van onveiligheid en ook de verstoorde verhoudingen in de buurt zijn hersteld. Het is heel waardevol dat verdachte en het slachtoffer dit mediationtraject zijn aangegaan. Hopelijk kunnen het slachtoffer en hun kinderen mede door dit traject hun leven weer goed oppakken. Ook voor verdachte is het aangaan van dit traject een waardevolle les geweest.
De kinderrechter heeft ook de positieve ontwikkeling van verdachte meegewogen. Tijdens de vorige zitting is uitgebreid gesproken over onder andere de mogelijkheid van het afdoen van de zaak via een eindezaaksverklaring. Daarbij vond de rechter op de vorige zitting het op dat moment nog te vroeg hierop te beslissen. De rechter vond het van belang af te wachten hoe (de situatie rond) verdachte zich zou ontwikkelen. Verdachte blijkt zich na de vorige zitting, inmiddels al een ruim half jaar geleden, positief te hebben ontwikkeld. Hij heeft school en stage goed opgepakt en heeft hierbij weinig tot geen aansporing nodig, hij gaat goed in gesprek met de begeleiding en is gestart met de sociale vaardigheidstraining/So Cool training. Dit vindt hij een beetje saai en het kost hem veel vrije tijd maar hij begrijpt dat hij het moet afmaken en gaat dat ook doen. De kinderrechter vindt deze houding van verdachte een compliment waard, zeker ook gezien de uitdagende gezinssituatie waarin hij opgroeit.
De kinderrechter weegt ook mee dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en nog maar 15 jaar oud is (ten tijde van de woninginbraak 14 jaar oud). De kinderrechter merkt over het gevoegde feit, verduistering van een fiets (die weer terug is bij de eigenaar) op dat dit feit is gepleegd voor de vorige terechtzitting in oktober 2024, dus ook voor de positieve omslag bij verdachte.
In de ernst van het feit ziet de kinderrechter onvoldoende reden om anders te oordelen. Ten eerste omdat de wetgever aan de eindezaaksverklaring geen voorwaarden heeft opgenomen over de ernst van het feit. De weging is daarom op dit moment casuïstisch. Ten tweede niet omdat bij een veroordeling en een straf als geëist door de officier van justitie alleen het strafdoel van algemene preventie gediend zou zijn en dit onvoldoende opweegt tegen alle voornoemde argumenten. Van een pedagogisch effect bij een veroordeling en een straf is bovendien geen sprake bij verdachte, terwijl dit pedagogisch effect al wel is bereikt met de mediation en met de afspraken waaraan verdachte zich heeft moeten houden. Daarmee doet de eindezaaksverklaring naar het oordeel van de kinderrechter het meest recht aan aangever, verdachte en de samenleving als geheel.
4.8.
Op basis van artikel 573 lid 2 kunnen aan de eindezaaksverklaring voorwaarden worden gekoppeld. In dit artikel staat het volgende:
“ De rechtbank kan aan de verklaring dat de zaak is geëindigd bepaalde voorwaarden verbinden en stelt daarbij een termijn waarbinnen aan de voorwaarden moet worden voldaan. Onder die voorwaarden worden steeds de bij de mediation gemaakte afspraken opgenomen.”
De kinderrechter merkt op dat in de mediationovereenkomst de voorwaarde van vergoeding van schade is opgenomen. Uit het dossier blijkt dat deze schadevergoeding reeds is voldaan. Deze voorwaarde zal daarom niet worden toegevoegd aan de eindezaaksverklaring.
De kinderrechter zal aan de eindezaaksverklaring wel de voorwaarden verbinden dat verdachte de So Cool training afrondt en een zinvolle dagbesteding heeft om zo de positieve ontwikkeling van verdachte te waarborgen. De jeugdreclassering dient gedurende maximaal een jaar te kijken wat hierin nodig is en verdachte te stimuleren zich aan de voorwaarden te houden.
4.9.
De kinderrechter merkt tot slot op dat twijfel kan bestaan over de vraag of de rechter ná inhoudelijke behandeling van de zaak op zitting en zónder toestemming van de officier van justitie een eindezaaksverklaring kan uitspreken. De wetgeving is hierover niet geheel duidelijk en (voldoende) jurisprudentie ontbreekt op dit punt. De kinderrechter wijst ook op het WODC-rapport 3330a [1] , waarin onder andere wordt geadviseerd duidelijkheid te geven:
  • of een eindezaaksverklaring nog mogelijk is nadat de zaak inhoudelijk is behandeld, en
  • of de beslissing aan de discretie van de rechter mag worden overgelaten.
Daarom overweegt de kinderrechter het volgende hierover.
Toestemming officier van justitie
Uit de wetgeving volgt dat toestemming van de officier van justitie nodig is als het de bedoeling is de zaak af te doen
zonder verder inhoudelijke behandeling. De innovatiewet strafvordering zegt immers het volgende:
‘Indien de mediation tot een positieve uitkomst heeft geleid en de rechtbank van oordeel is dat de zaak zonder verdere inhoudelijke behandeling kan worden beëindigd, kan zij verklaren dat de zaak is geëindigd,
tenzij de officier van justitie voortzetting van het onderzoek vordertof de verdachte of diens raadsman voortzetting van het onderzoek verzoekt (artikel 573, tweede lid, Wetboek van Strafvordering).
In dit geval is de zaak, na de geslaagde mediation, aangebracht op zitting en is de zaak inhoudelijk voortgezet. Daarmee is voldaan aan het vereiste dat volgt uit artikel 573, tweede lid Wetboek van Strafvordering.
De kinderrechter wijkt hiermee af van de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [2] omdat zij de wetgeving anders uitlegt. Namelijk dat de toestemming van de officier van justitie slechts dan is vereist als de eindezaaksverklaring wordt uitgesproken zónder voortzetting van het onderzoek.
Bevoegdheid rechter om einde zaak uit te spreken
Een zaak die wordt voortgezet op zitting is onder de rechter. Het is vervolgens de bevoegdheid van de rechter om – na requisitoir en pleidooi - uitspraak te doen. Toestemming van de officier van justitie voor een bepaalde uitspraak is daarbij niet vereist.
Artikel 573 Wetboek van Strafvordering benoemt de mogelijkheid van het uitspreken van een eindezaaksverklaring na voorzetting van de behandeling niet als zodanig maar sluit dit ook niet uit. Bij de huidige stand van de jurisprudentie ziet de kinderrechter geen belemmering om ter zitting de eindezaaksverklaring uit te spreken en acht zij het verklaren van het einde van de zaak het meest passend.

5.De beslissing

De kinderrechter:
verklaart dat de zaak is geëindigd vanwege een in het kader van een mediation tussen de verdachte en het slachtoffer bereikte positieve uitkomst, onder de voorwaarden dat de verdachte:
  • de reeds gestarte gedragsinterventie So Cool afrondt;
  • meewerkt aan het hebben en behouden van een zinvolle dagbesteding, voor zover en zolang de jeugdreclassering (de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland) dit nodig acht;
verbindt hieraan een maximale termijn van 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.J. Post, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. van Oosten-Boksem, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 mei 2025.
(De verdachte en de officier van justitie hebben beiden ter zitting afstand gedaan van het recht in hoger beroep te gaan)

Voetnoten

1.Universiteit Utrecht, Montaigne Centrum voor Rechtstaat en Rechtspleging 2024, Evaluatie pilots Innovatiewet Strafvordering – Prejudiciële vragen en Mediation in Strafzaken. Een empirisch-juridisch onderzoek naar de toepassing van de prejudiciële procedure en mediation in strafzaken, WODC, p. 132- p.133.