In deze zaak gaat het om een beroep tegen de ontheffing die is verleend op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het opzettelijk vangen en doden van zwarte kraaien. Deze ontheffing is bedoeld om weidevogels te beschermen tegen predatie door de zwarte kraai. De rechtbank heeft op 27 mei 2025 geoordeeld dat het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland aannemelijk heeft gemaakt dat er een noodzaak bestaat voor de ontheffing. De rechtbank concludeert dat er geen andere bevredigende oplossing is en dat de ontheffing niet leidt tot een verslechtering van de gunstige staat van instandhouding van de zwarte kraai. De eiseressen, die het niet eens zijn met de verleende ontheffing, voeren aan dat de kern van het probleem niet ligt in de predatie door kraaien, maar in het ontbreken van geschikte leefgebieden voor de weidevogels. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de ontheffing noodzakelijk is voor de bescherming van de weidevogels en dat de maatregelen die zijn genomen door het college voldoende zijn onderbouwd. De beroepen van de eiseressen zijn ongegrond verklaard, wat betekent dat de ontheffing in stand blijft.