ECLI:NL:RBGEL:2025:3521

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
AWB 23/4065
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een vaststellingsovereenkomst inzake box 3 vermogen en belastingheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belastingplichtige en de Belastingdienst over de hoogte van de belastingheffing in verband met box 3 vermogen. De belanghebbende had in 2022 een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten met de Belastingdienst, waarin hij afstand deed van het recht op bezwaar en beroep. De rechtbank moest beoordelen of deze afstand ook gold voor de hoogte van de belastingheffing, die niet expliciet in de VSO was geregeld. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de belastingheffing niet in de VSO was opgenomen, waardoor de belanghebbende niet had afgezien van zijn recht op bezwaar en beroep. Het beroep van de belanghebbende werd gegrond verklaard, en de zaak werd terugverwezen naar de inspecteur voor een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. De rechtbank benadrukte dat de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet inhoudelijk had beoordeeld en dat de belanghebbende de gelegenheid moest krijgen om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank heeft ook het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn aangehouden, omdat de bezwaarfase nog niet was geëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/4065
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van
in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats 1] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Heerlen/Centrale Administratie, de inspecteur.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 mei 2023.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.697 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 313.641. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 12.844 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
De rechtbank heeft beroep op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen belanghebbende en namens de inspecteur [persoon A] en [persoon B] .
Feiten
1. Belanghebbende is in 2015 begonnen met beleggen in bitcoins.
2. Op 28 februari 2019 heeft de inspecteur belanghebbende uitgenodigd tot het doen van de aangifte IB/PVV 2018 (de aangifte). Belanghebbende heeft voor de gestelde termijn geen aangifte gedaan. Vervolgens heeft de inspecteur belanghebbende herinnerd en aangemaand. In de aanmaning is belanghebbende verzocht uiterlijk 8 januari 2020 de aangifte in te dienen.
3. Belanghebbende heeft ook deze termijn laten verlopen zonder aangifte te doen. Daarom heeft de inspecteur op 24 april 2020 ambtshalve de aanslag IB/PVV 2018 (de aanslag) vastgesteld, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.697. Daarbij is ook een verzuimboete vastgesteld.
4. Op 4 december 2020 heeft de toenmalig gemachtigde van belanghebbende, [persoon C] , als advocaat-belastingkundige werkzaam bij [naam advocatenkantoor] te [plaats 2] ( [persoon C] ), een brief gestuurd aan de inspecteur. In deze brief is aangegeven dat in de aanslag het box 3 vermogen van belanghebbende niet is betrokken. In de brief geeft de toenmalig gemachtigde aan graag zo spoedig mogelijk een afspraak te willen maken over de verder benodigde gegevens, een berekening van de te betalen belasting en verdere afwikkeling. Naar aanleiding van deze brief heeft de inspecteur een onderzoek ingesteld naar het box 3 vermogen van belanghebbende.
5. In navolging van het ingestelde onderzoek heeft belanghebbende in november 2022 met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten. De VSO is op 23 november 2022 door belanghebbende ondertekend. In de VSO staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Vaststellingsovereenkomst

1.Partijen

De heer [belanghebbende] BSN: [BSN-nummer] wonende [locatie] , [postcode] [plaats 1] ,
hierna te noemen: partij A
en
de Belastingdienst hierbij namens de inspecteur vertegenwoordigd door (…), hierna te noemen: partij B
verklaren een vaststellingsovereenkomst te hebben gesloten als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Bij deze vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.

2.Omschrijving van het geschil/de onzekerheid

De kwestie waarover partijen van mening verschillen of in onzekerheid verkeren, luidt als volgt: Hoeveel bedraagt de waarde van de overige bezittingen in box 3 op peildatum 1 januari 2018.

3.Overleg en correspondentie

Aan de totstandkoming van deze overeenkomst zijn meerdere contactmomenten voorafgegaan. Hierna volgt een opsomming van de relevante correspondentie en mondeling overleg. Partij A is tot aan september 2022 bijgestaan door de heer [persoon C] van [naam advocatenkantoor] te [plaats 2] .
Correspondentie van partij A:
  • Brief 4 december 2020 verzoek om niet in de heffing betrokken vermogen alsnog in de heffing te betrekken
  • E-mail 5 januari 2021 inclusief vijf bijlagen via Filetransfer
  • Brief 1 juli 2022 inclusief bijlage 6 en 7 via Filetransfer
  • E-mail 5 juli 2022 bevestiging om de hardware wallets mee te nemen
  • E-mail 21 juli 2022 verzoek om uitstel beantwoording aanvullende vragen
  • E-mail 9 augustus 2022 reactie op gespreksverslag, toelichting op de vragen en 6 mappen via Filetransfer
  • E-mail 21 september 2022 reactie op vragenbrief en melding dat partij A de vragen in het vervolg zelf beantwoordt
  • E-mail 7 oktober 2022, partij A is akkoord.
Correspondentie van partij B:
(…)
- E-mail 6 oktober 2022 voorstel om cryptocurrency vermogen voor box 3 vast te stellen op € 6.101.193
(…)
Mondeling overleg tussen partijen op:
  • 2 mei 2022 voorstel van partij B voor een afspraak voor 9 juni 2022
  • 2 mei 2022 advocaat van partij A bevestigt afspraak op 7 juli 2022
  • 7 juli 2022 mondelinge bespreking op kantoor Utrecht Orteliuslaan.

4.Feiten en omstandigheden

Met dagtekening 24 april 2020 is ambtshalve de definitieve aanslag Inkomstenbelasting Premie volksverzekering 2018 opgelegd, inclusief een verzuimboete. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 37.697.
(…)

5.Gevolgen

Partijen verbinden aan de hiervoor vermelde feiten en/of omstandigheden de volgende fiscaalrechtelijke gevolgen:
Het box 3 vermogen wordt als volgt vastgesteld:
De banktegoeden € 8.625
Aandelen, obligaties e.d € 2.036
Overige bezittingen € 6.101.193 (conform bijlage 2 bij de brief van 5 januari 2022 )
Deze bedragen worden nagevorderd in de Inkomstenbelasting Premieheffing volksverzekering 2018 van partij A.
(…)

7.Geldigheidsduur van de overeenkomst

Deze overeenkomst betreft geen duurovereenkomst, maar ziet op de navorderingsaanslag Inkomstenbelasting Premieheffing volksverzekering 2018.

8.Afstand van rechtsmiddelen

Partij A doet ter zake van de in deze overeenkomst geregelde onderwerpen uitdrukkelijk afstand van het recht op bezwaar en het recht op beroep bij de rechter.
Ingeval één van de partijen zich om welke reden dan ook niet (geheel) houdt aan hetgeen in deze overeenkomst is afgesproken, staat het de andere partij vrij om een van deze overeenkomst afwijkend standpunt in te nemen. Voor beide partijen staan alsdan alle wettelijke mogelijkheden open.

9.Afwezigheid wilsgebreken/onrechtmatigheden en afzien van Schadeclaims

Partij A erkent en bevestigt door ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst dat deze overeenkomst op geen enkele wijze door dwang, dwaling, bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
(…)
Partij A verklaart dat haar een termijn van ten minste één week is geboden voor beraad over deze overeenkomst.
(…)”
6. Op 12 januari 2023 heeft belanghebbende bij de politie aangifte gedaan van een cybercrime. In het procesverbaal van deze aangifte staat, kort weergegeven, dat belanghebbende bij de politie heeft verklaard dat zijn wallet met cryptovaluta op 28 of 29 december 2022 is gehackt; dat zijn bitcoins zijn weggenomen en dat hij dit op 31 december 2022 heeft geconstateerd.
7. Op 23 januari 2023 is de navorderingsaanslag IB/PVV 2018 aan belanghebbende opgelegd. Op 2 februari 2023 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag.
8. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard. Het bezwaar is, onder verwijzing naar onderdeel 8 van de VSO, door de inspecteur niet inhoudelijk beoordeeld.
Beoordeling door de rechtbank
9. De rechtbank beoordeelt of de uitspraak op bezwaar terecht ongegrond is verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
10. In geschil is primair of belanghebbende ontvankelijk is in het beroep. Partijen verschillen daarbij van mening over het antwoord op de vraag of de bepaling over het afzien van bezwaar en beroep in de VSO in onderdeel 8 van de VSO (zie hiervóór onder 6.) van toepassing is op de hoogte van de belastingheffing. De vaststelling van de waarde van het box 3 vermogen op peildatum 1 januari 2018 is niet in geschil.
11. Belanghebbende is van mening dat de VSO niet geldt voor de belastingheffing. De VSO heeft volgens hem uitsluitend betrekking op de vaststelling van het box 3 vermogen per 1 januari 2018. De belastingheffing over het box 3 vermogen is niet expliciet geregeld in de VSO. Hoewel in de VSO afstand is gedaan van bezwaar en beroep geldt dit volgens belanghebbende alleen voor de onderwerpen die expliciet in de VSO zijn geregeld. Omdat de belastingheffing niet is uitgewerkt in de VSO valt de bepaling over het afzien van bezwaar en beroep volgens hem buiten de reikwijdte van de gemaakte afspraak. Daarnaast is belanghebbende van mening dat vanwege de diefstal van zijn bitcoins, in december 2022, sprake is van een buitensporige last, daarbij verwijst hij naar het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2018 [1] en het Kerstarrest [2] .
12. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is. De inspecteur heeft het bezwaar ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Uitleg van de VSO/reikwijdte van de bepaling inzake afstand van rechtsmiddelen
13. De rechtbank stelt voorop dat het een belastingplichtige in beginsel vrijstaat in het kader van een met de Belastingdienst gesloten vaststellingovereenkomst afstand te doen van zijn recht tegen een hem overeenkomstig die vaststellingsovereenkomst op te leggen aanslag met een bezwaar- of beroepschrift op te komen. In een dergelijk geval moet uit hetgeen is overeengekomen kunnen worden afgeleid dat de belastingplichtige uitdrukkelijk afstand van het recht van bezwaar en beroep heeft gedaan en op welke tussen partijen bestaande onzekerheden of punten van geschil die afstand van recht betrekking heeft [3] .
14. Belanghebbende heeft
14. in de overeenkomst afgezien van het recht op bezwaar en beroep, ter zake van de in de overeenkomst geregelde onderwerpen. Vraag is dus of de belastingheffing in de VSO geregeld is.
15. Vanaf de eerste contactlegging door [persoon C] met de Belastingdienst is duidelijk dat hij namens belanghebbende in overleg wenste te treden. Daarbij is de berekening van de te betalen belasting als afzonderlijk onderwerp benoemd. Uit de VSO kan niet worden afgeleid dat op enig moment is gesproken over de berekening van de te betalen belasting. Vanaf 21 september 2022 heeft [persoon C] de belangen van belanghebbende niet langer behartigd. De kort daarna tot stand gekomen VSO is niet door een gemachtigde ondertekend.
16. Partijen verschillen niet van mening dat de omvang van het box 3 vermogen per 1 januari 2018 in de VSO is geregeld. In de VSO is vervolgens, onder 5. vermeld
: “Deze bedragen worden nagevorderd in de Inkomstenbelasting Premie volksverzekering 2018 van partij A
”.Strikt genomen is dit niet juist. Immers, niet het vermogen zelf wordt nagevorderd, maar het rendement over dit vermogen wordt in de heffing betrokken Aan de inspecteur kan worden toegegeven het forfaitaire rendement over het box 3 vermogen rechtstreeks uit de wet voortvloeit. Daarmee staat in beginsel met een akkoord over de hoogte van het vermogen, ook de hoogte van de forfaitaire belastingheffing vast.
17. In het hiervoor genoemde Kerstarrest van 24 december 2021 heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat het systeem van box 3 zoals dat geldt vanaf het jaar 2017 voor degene die door dit stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, leidt tot een schending van zijn door artikel 1 Eerste Protocol (EP) en artikel 14 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) gewaarborgde rechten.
18. Gelet op de uitdrukkelijk uitgesproken wens om óók over de hoogte van de belastingheffing overleg te voeren, de omstandigheid dat de VSO geen blijk geeft van dit overleg én de omstandigheid dat uit het Kerstarrest volgt dat de forfaitaire heffing kan leiden tot een schending van het recht op eigendom en het gelijkheidsbeginsel uit het EVRM kan redelijkerwijze niet worden gezegd dat met het bereiken van overeenstemming over de hoogte van het vermogen, óók overeenstemming is bereikt over de belastingheffing hierover. De onder 16. geciteerde zin is van onvoldoende gewicht om de conclusie te kunnen dragen dat de belastingheffing over het vermogen een in de VSO geregeld onderwerp is. Belanghebbende heeft dus ten aanzien van de belastingheffing niet afgezien van zijn recht beroep. Het beroep is daarmee ontvankelijk.
19. Het voorgaande leidt eveneens tot de conclusie dat belanghebbende niet heeft afgezien van zijn recht op bezwaar. De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende daarom ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld, wat er ook zij van diens conclusie dat het bezwaar ongegrond (in plaats van niet-ontvankelijk) is. In een dergelijk geval heeft als hoofdregel te gelden dat de zaak moet worden teruggewezen naar de inspecteur [4] . De rechtbank heeft geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken. De inspecteur heeft verzocht om terugwijzing. Belanghebbende moet de gelegenheid worden geboden zijn stelling, dat hij een negatief rendement heeft genoten, te bewijzen. Belanghebbendes standpunt met betrekking tot de diefstal van de cryptovaluta zal in de bezwaarfase moeten worden betrokken in de beoordeling van de stelling dat sprake is van een buitensporige last.
20. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard. De inspecteur dient het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen.
Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
21. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
22. Nu de rechtbank de zaak terugwijst naar de inspecteur voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar is de bezwaarfase nog niet geëindigd. De periode waarmee de redelijke termijn is overschreden is daarom nog niet vast te stellen zodat de rechtbank nog niet op het verzoek kan beslissen.
Conclusie en gevolgen
23. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigt. De inspecteur moet een nieuwe beslissing nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
24. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten omdat niet is gebleken dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • draagt de inspecteur op een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 50 vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in aanwezigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “ Formulieren en inloggen” op www. rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 6 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:511.
2.Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.
3.Hoge Raad 22 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2428.
4.In beginsel dient de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen (de terugwijsregel). Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (Hoge Raad 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7330).