ECLI:NL:RBGEL:2025:2839

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
ARN 25/824
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van nadere beslistermijnen bij beroepen tegen niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen om herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak legt de rechtbank Gelderland haar lijn vast voor het bepalen van nadere beslistermijnen bij beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen om herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank maakt een onderscheid tussen (her)beoordelingen van werknemers en (ex-)werknemers op verzoek van (ex-)werkgevers. Voor werkgeversberoepen wordt een nadere beslistermijn van vier maanden opgelegd, terwijl voor werknemersberoepen een termijn van twee maanden geldt, gerekend vanaf de verzending van de uitspraak. Indien er al een spreekuur met de verzekeringsarts is gepland, worden deze termijnen verkort tot respectievelijk twee maanden en één maand. Deze richtlijnen zijn bedoeld om zowel de zorgvuldigheid van de beoordeling door het UWV te waarborgen als de belangen van de aanvragers te dienen.

In het specifieke geval van eiseres, die op 19 november 2024 een aanvraag indiende voor herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van haar (ex-)werkneemster, heeft de rechtbank vastgesteld dat het UWV niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het UWV opgedragen om binnen twee maanden na een gepland spreekuur met de verzekeringsarts een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft ook de al verschuldigde dwangsom vastgesteld op € 1.442 en het UWV veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/824

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1]),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde 2]).

Samenvatting

1. In deze uitspraak legt de rechtbank haar lijn vast die zij zal hanteren bij het bepalen van de nadere beslistermijn bij beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Deze lijn wordt uiteengezet onder 5.2. De rechtbank past vervolgens die lijn toe in het beroep dat eiseres heeft ingesteld. De rechtbank stelt een nadere beslistermijn vast van twee maanden na
3 april 2025, legt een dwangsom op en stelt de bestuurlijke dwangsom vast die het UWV aan eiseres is verschuldigd.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 19 november 2024 een aanvraag ingediend om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van haar (ex-)werkneemster [persoon A] op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.1.
Met het formulier van 17 januari 2025 heeft eiseres het UWV in gebreke gesteld. De rechtbank heeft op 10 februari 2025 het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvangen. Eiseres stelt dat het UWV niet binnen de beslistermijn en ook niet binnen twee weken na de ingebrekestelling op haar aanvraag heeft beslist.
2.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres, een collega van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaar kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat de betrokkene beroep kan instellen, moet deze per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op de aanvraag of het bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als het bestuursorgaan na die twee weken nog steeds geen besluit heeft genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
4. Het UWV heeft de aanvraag van eiseres op 20 november 2024 ontvangen. Het UWV dient binnen acht weken na de ontvangst van de aanvraag te beslissen. [2] Het UWV heeft deze beslistermijn verder niet verlengd. Dit betekent dat het UWV uiterlijk op
15 januari 2025 op de aanvraag van eiseres had moeten beslissen.
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat het UWV niet binnen de beslistermijn heeft beslist. Na afloop van de beslistermijn heeft het UWV de ingebrekestelling van eiseres ontvangen op 20 januari 2025. Het beroepschrift heeft de rechtbank meer dan twee weken daarna ontvangen. Omdat het UWV niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling op de aanvraag van eiseres heeft beslist, en nog altijd niet heeft beslist, is het beroep ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn moet aan het UWV worden opgelegd?
5. Als het beroep gegrond is en het bestuursorgaan nog geen besluit heeft bekendgemaakt, bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekendmaakt. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [3]
5.1.
Het UWV heeft nog steeds geen besluit genomen en moet dit alsnog doen. Het UWV heeft in het verweerschrift meegedeeld dat het UWV nog geen besluit op de aanvraag heeft kunnen nemen vanwege een tekort aan verzekeringsartsen. Op de zitting is namens het UWV toegelicht dat landelijk een campagne gevoerd wordt om verzekeringsartsen te werven en dat op dit moment ook verzekeringsartsen in opleiding zijn bij het UWV. Dit lost echter nog lang niet de problemen op ten aanzien van het halen van de beslistermijnen. Het UWV heeft er verder op gewezen dat zij kampt met steeds meer verzoeken om (her)beoordelingen van de mate van arbeidsongeschiktheid van (ex)werknemers, zoals door eiseres is gedaan, waardoor de achterstanden – gezien ook het hiervoor genoemde tekort aan verzekeringsartsen – alleen maar toenemen. Het UWV verzoekt de rechtbank om bij het bepalen van de beslistermijn de uitspraken van de rechtbank Overijssel van 8 oktober 2024 [4] en van de rechtbank Midden-Nederland van 9 januari 2025 [5] te volgen.
De vaste lijn van de rechtbank
5.2.
Dit verzoek was aanleiding om dit beroep voor te leggen aan de meervoudige kamer om een gedragslijn vast te leggen die de rechtbank in zaken als deze voor de vaststelling van de nadere beslistermijn zal hanteren. De rechtbank betrekt daarbij het volgende. Er is sprake van een tekort aan verzekeringsartsen bij het UWV. Dit probleem doet zich landelijk voor en kan niet op korte termijn worden opgelost. Het UWV heeft hiervoor ook al de nodige aandacht gevraagd aan de betrokken ministers. Voorop staat dat voor een zorgvuldige behandeling van de aanvragen een verzekeringsarts (en mogelijk ook een arbeidsdeskundige) onderzoek moet(en) doen. De op te leggen beslistermijn moet recht doen aan de reële mogelijkheden van het UWV om beoordelingen zorgvuldig af te handelen. Deze termijn moet ook tegemoetkomen aan het belang van de aanvragers om binnen afzienbare tijd een dergelijk besluit te ontvangen. Bij aanvragen van
(ex-)werknemers gaat het over hun recht op uitkering en daarmee ook over hun inkomenszekerheid, terwijl het bij aanvragen van (ex-)werkgevers gaat om de verlaging van werknemerslasten. De onzekerheid van (ex-)werknemers over een primaire levensbehoefte als inkomenszekerheid weegt daarom zwaarder dan het financiële belang van
(ex-)werkgevers. Daarom vindt de rechtbank het redelijk dat bij het opleggen van de nadere beslistermijn een onderscheid wordt gemaakt tussen de (her)beoordelingen van de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemers en de herbeoordelingen van de arbeidsongeschiktheid van (ex-)werknemers op verzoek van (ex-)werkgevers.
5.2.1.
De rechtbank komt daarom in navolging van de eerder genoemde uitspraken van de rechtbank Overijssel en de rechtbank Midden-Nederland tot de volgende nadere beslistermijnen. Het UWV krijgt in het geval van werkgeversberoepen een nadere beslistermijn van vier maanden en in het geval van werknemersberoepen een nadere beslistermijn van twee maanden gerekend vanaf de verzending van de uitspraak.
5.2.2.
De rechtbank wijkt van deze termijnen af in de situatie dat al een spreekuur met de verzekeringsarts staat gepland of heeft plaatsgevonden. In die situatie is de beperkte beschikbaarheid van verzekeringsartsen geen rechtvaardiging meer voor verdere vertraging. In het geval dat een spreekuur met de verzekeringsarts al staat gepland of heeft plaatsgevonden krijgt het UWV bij werkgeversberoepen een nadere beslistermijn van twee maanden en bij werknemersberoepen een nadere beslistermijn van één maand, gerekend vanaf de datum van het spreekuur met de verzekeringsarts. Het ligt op de weg van partijen om de rechtbank te informeren dat een spreekuur met de verzekeringsarts gepland staat of heeft plaatsgevonden.
5.2.3.
Deze nadere beslistermijnen gelden zowel voor beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag als voor beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een bezwaarschrift.
5.2.4.
Bijzondere feiten en omstandigheden kunnen in individuele zaken aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om die bijzondere feiten en omstandigheden, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijn, aan te voeren.
De concrete toepassing in deze zaak
5.3.
Met betrekking tot de termijn die in dit beroep aan het UWV wordt gegeven overweegt de rechtbank het volgende. Het gaat hier om een werkgeversberoep. Tijdens de zitting heeft het UWV meegedeeld dat de (ex-)werkneemster van eiseres is uitgenodigd om op 3 april 2025 naar het spreekuur van de verzekeringsarts te komen. Daarom bepaalt de rechtbank dat het UWV binnen twee maanden na de datum van het spreekuur met de verzekeringsarts een besluit op de aanvraag van eiseres bekend maakt.
Opmerkingen van het UWV op de zitting
5.4.
Tijdens de zitting heeft het UWV nog opgemerkt dat (onder meer) door deze gemachtigde een grote hoeveelheid herbeoordelingsverzoeken wordt ingediend en dat – gelet op hoe kort na een vorig besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid en de gevolgen daarvan voor de WIA-uitkering van dezelfde (ex-)werkneemster het nieuwe herbeoordelingsverzoek wordt ingediend – daarbij aan het doel van een herbeoordeling voorbij wordt gegaan. Dit brengt volgens het UWV de zorgvuldigheid in het gedrang. Het is de rechtbank (ook na doorvragen op de zitting) niet duidelijk geworden wat het UWV met deze opmerking beoogt. De frustratie die voortkomt uit de hoeveelheid aanvragen is onvoldoende om daaruit een beroep op misbruik van recht af te leiden. Het is aan het UWV om áls het een beroep op misbruik van recht wil doen, deugdelijk te onderbouwen waarom daar sprake van is.
5.5.
Tijdens de zitting heeft het UWV verder nog een toelichting gegeven over de werkwijze binnen de organisatie voor wat betreft de volgorde van het beoordelen van aanvragen/bezwaarschriften in dit verband. De rechtbank begrijpt hieruit dat het UWV in beginsel een fifo-systeem [6] hanteert, maar dat in het geval betrokkene beroep wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag of het bezwaar wordt ingesteld er meerdere kanalen worden ingezet om ervoor te zorgen dat zo spoedig mogelijk een beslissing wordt genomen. Hierdoor komen (ex-)werknemers en (ex-)werkgevers die niet (snel) juridische stappen zetten – zoals particulieren zonder rechtsbijstandverlening – minder snel aan bod dan
(ex-)werknemers en (ex-)werkgevers die dit wel doen. Dit vindt de rechtbank een onwenselijke situatie. Maar het is aan het UWV of de wetgever om te voorzien in een oplossing. De rechtbank kan daar in dit beroep geen oplossing voor bieden.
Welke dwangsom wordt aan het UWV opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat het UWV een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000. Deze dwangsom stemt overeen met het landelijk beleid. [7]
Hoeveel bedraagt de bestuurlijke dwangsom?
7. Eiseres heeft verzocht om de al verschuldigde dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. [8] Tijdens de zitting heeft het UWV meegedeeld dat het nog geen besluit heeft genomen over de door het UWV verbeurde dwangsom. De termijn van 42 dagen begint twee weken na 20 januari 2025 – de ontvangst van de ingebrekestelling – te lopen. De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat het UWV inmiddels de maximale dwangsom van € 1.442 verschuldigd is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en het UWV de onder 5.3 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 6 genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door het UWV al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 7 berekend.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden. Daarbij krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. Het UWV moet die vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en is verschenen op de zitting. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het UWV op binnen twee maanden na 3 april 2025 alsnog een besluit op de aanvraag van eiseres bekend te maken;
  • bepaalt dat het UWV aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
  • stelt de door het UWV te betalen dwangsom vast op € 1.442;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 385 aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 907 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, mr. W.P.C.G. Derksen en mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechters, in aanwezigheid van L. Beijerinck, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt (onder andere) uit artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 102, derde lid, van de Wet WIA.
3.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
4.Rechtbank Overijssel 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5276.
5.Rechtbank Midden-Nederland 9 januari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:41.
6.Fifo = first in first out.
7.https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx#tabs.
8.Dit volgt uit artikel 4:17 van de Awb.