ECLI:NL:RBMNE:2025:41

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/6640
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het UWV met betrekking tot herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op haar verzoek om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van haar (ex-)werkneemster. Eiseres had op 8 augustus 2023 een verzoek ingediend, maar het UWV had tot op de zitting op 19 december 2024 nog geen beslissing genomen. Eiseres was niet aanwezig op de zitting, maar haar gemachtigde was via videoverbinding aanwezig. Het UWV erkende in zijn verweerschrift dat het te laat was met het nemen van een beslissing en vroeg de rechtbank om een langere beslistermijn van vier maanden te geven vanwege een tekort aan verzekeringsartsen. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was en dat het UWV binnen vier maanden na de uitspraak een beslissing moest nemen. Tevens werd bepaald dat het UWV een dwangsom van € 100,- per dag moest betalen voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres kreeg ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50 toegewezen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit door het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6640

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.M. Wuisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: W. Smith).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van haar (ex-)werkneemster [(ex-) werkneemster] van 8 augustus 2023 door het Uwv.
Het Uwv heeft op 11 november 2024 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 19 december 2024. Eiseres was, met voorafgaand bericht, niet aanwezig. De gemachtigde van het Uwv heeft aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding.

Overwegingen

Ontvankelijkheid beroep niet tijdig beslissen
1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Niet in geschil is dat het Uwv te laat is met het nemen van een beslissing op de aanvraag van eiseres. Dat geeft het Uwv ook toe in zijn verweerschrift. De rechtbank stelt vast dat het Uwv de ingebrekestelling op 14 december 2023 heeft ontvangen en sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
3. Het Uwv had op het moment van de zitting nog geen beslissing op het verzoek van 8 augustus 2023 genomen. De rechtbank zal daarom bepalen dat het Uwv dat alsnog moet doen. Over de termijn waarbinnen dat moet gebeuren, overweegt de rechtbank het volgende.
De beslistermijn
4. In het verweerschrift heeft het Uwv aangegeven dat de beslistermijn is overschreden door een groot tekort aan verzekeringsartsen. Het Uwv kan nog geen antwoord geven op de vraag binnen welke termijn hij een beslissing af kan geven. Het Uwv heeft de rechtbank verzocht om aan te sluiten bij de lijn die de rechtbank Overijssel in haar uitspraak van 8 oktober 2024 [1] hanteert en een termijn van vier maanden na de uitspraak aan het Uwv te geven om een besluit te nemen.
4.1.
Op de zitting heeft het Uwv toegelicht dat er landelijk grote tekorten aan verzekeringsartsen zijn bij het Uwv. Het Uwv geeft prioriteit aan eerste WIA-claimbeoordelingen van werknemers boven verzoeken om herbeoordeling door (ex-) werkgevers, omdat het bij de WIA-claimbeoordelingen van werknemers gaat om het krijgen van duidelijkheid over het recht op uitkering. Het Uwv verwacht niet dat er in het komende jaar verbetering zal optreden in de doorlooptijden. Het Uwv verzoekt de rechtbank met name in het geval van werkgeversberoepen hem een beslistermijn van vier maanden na de uitspraak te gunnen.
5. Eiseres heeft in een brief van 2 december 2024 meegedeeld dat zij akkoord kan gaan met een beslistermijn van vier maanden.
6. Bij een gegrond beroep niet-tijdig beslissen moet de rechtbank bepalen binnen welke termijn het Uwv alsnog een besluit bekend moet maken. Het wettelijke uitgangspunt is op grond van het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid van de Awb een termijn van twee weken. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. Het is vaste rechtspraak dat die andere termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn. [2]
7. Het structurele tekort aan verzekeringsartsen, dat door het Uwv wordt geschetst, is de rechtbank ook ambtshalve bekend uit berichtgeving in de media. Verder blijkt ook uit de kamerbrief over voortgang sociaal-medisch beoordelen van 21 mei 2024 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [3] dat sprake is van grote achterstanden op het gebied van WIA-claimbeoordelingen en herbeoordelingen. Begin 2024 lag de achterstand bij WIA-claimbeoordelingen rond 14.500 en bij herbeoordelingen tussen 19.000 en 20.000. In maart 2024 moesten nog bijna 3.100 mensen langer dan zes maanden wachten op een claimbeoordeling. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat sprake van een bijzonder geval, wat maakt dat er reden is af te wijken van het uitgangspunt van een nadere beslistermijn van twee weken. De rechtbank moet vervolgens een andere beslistermijn bepalen die aan het hiervoor genoemde criterium voldoet.
8. Naar het oordeel van de rechtbank moet de te geven beslistermijn rechtdoen aan enerzijds de tijd die het Uwv nodig heeft voor een zorgvuldige afhandeling van claimbeoordelingen en herbeoordelingen en anderzijds aan het recht van de aanvrager op duidelijkheid over zijn financiële positie. Daarbij vindt de rechtbank het redelijk dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de beoordelingen van de arbeidsongeschiktheid van werknemers en de herbeoordelingen van de arbeidsongeschiktheid van (ex-)werknemers op verzoek van
(ex-)werkgevers. Bij aanvragen van (ex-)werknemers gaat het immers over hun recht op uitkering en daarmee ook over hun inkomenszekerheid, terwijl het bij (ex-)werkgevers gaat om de verlaging van werknemerslasten.
9. Alle belangen afwegende ziet de rechtbank, in navolging van de rechtbank Overijssel in haar uitspraak van 8 oktober 2024, aanleiding om in het geval van werkgeversberoepen een termijn van vier maanden en in het geval van werknemersberoepen een termijn van twee maanden vanaf de verzending van de uitspraak te geven voor de bekendmaking van een besluit. Deze termijnen gelden zowel voor beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag als voor beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een bezwaarschrift.
9.1.
Bijzondere feiten en omstandigheden kunnen in individuele zaken aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot die individuele zaak aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijn.
10. Met betrekking tot de termijn die in dit specifieke dossier aan het Uwv wordt gegund overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet om af te wijken van de hiervoor genoemde termijn van vier maanden. Eiseres heeft ook te kennen gegeven met die termijn te kunnen instemmen.
De dwangsom
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. Het Uwv moet binnen een termijn van vier maanden na verzending van deze uitspraak een beslissing op het verzoek van 8 augustus 2023 nemen.
13. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50.
14. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en J.W. Veenendaal en J. Wolbrink, leden, in aanwezigheid van S. Ayyildiz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346.
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 26 448, nr. 756