4.1.Op de zitting heeft het Uwv toegelicht dat er landelijk grote tekorten aan verzekeringsartsen zijn bij het Uwv. Het Uwv geeft prioriteit aan eerste WIA-claimbeoordelingen van werknemers boven verzoeken om herbeoordeling door (ex-) werkgevers, omdat het bij de WIA-claimbeoordelingen van werknemers gaat om het krijgen van duidelijkheid over het recht op uitkering. Het Uwv verwacht niet dat er in het komende jaar verbetering zal optreden in de doorlooptijden. Het Uwv verzoekt de rechtbank met name in het geval van werkgeversberoepen hem een beslistermijn van vier maanden na de uitspraak te gunnen.
5. Eiseres heeft in een brief van 2 december 2024 meegedeeld dat zij akkoord kan gaan met een beslistermijn van vier maanden.
6. Bij een gegrond beroep niet-tijdig beslissen moet de rechtbank bepalen binnen welke termijn het Uwv alsnog een besluit bekend moet maken. Het wettelijke uitgangspunt is op grond van het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid van de Awb een termijn van twee weken. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. Het is vaste rechtspraak dat die andere termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
7. Het structurele tekort aan verzekeringsartsen, dat door het Uwv wordt geschetst, is de rechtbank ook ambtshalve bekend uit berichtgeving in de media. Verder blijkt ook uit de kamerbrief over voortgang sociaal-medisch beoordelen van 21 mei 2024 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheiddat sprake is van grote achterstanden op het gebied van WIA-claimbeoordelingen en herbeoordelingen. Begin 2024 lag de achterstand bij WIA-claimbeoordelingen rond 14.500 en bij herbeoordelingen tussen 19.000 en 20.000. In maart 2024 moesten nog bijna 3.100 mensen langer dan zes maanden wachten op een claimbeoordeling. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat sprake van een bijzonder geval, wat maakt dat er reden is af te wijken van het uitgangspunt van een nadere beslistermijn van twee weken. De rechtbank moet vervolgens een andere beslistermijn bepalen die aan het hiervoor genoemde criterium voldoet.
8. Naar het oordeel van de rechtbank moet de te geven beslistermijn rechtdoen aan enerzijds de tijd die het Uwv nodig heeft voor een zorgvuldige afhandeling van claimbeoordelingen en herbeoordelingen en anderzijds aan het recht van de aanvrager op duidelijkheid over zijn financiële positie. Daarbij vindt de rechtbank het redelijk dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de beoordelingen van de arbeidsongeschiktheid van werknemers en de herbeoordelingen van de arbeidsongeschiktheid van (ex-)werknemers op verzoek van
(ex-)werkgevers. Bij aanvragen van (ex-)werknemers gaat het immers over hun recht op uitkering en daarmee ook over hun inkomenszekerheid, terwijl het bij (ex-)werkgevers gaat om de verlaging van werknemerslasten.
9. Alle belangen afwegende ziet de rechtbank, in navolging van de rechtbank Overijssel in haar uitspraak van 8 oktober 2024, aanleiding om in het geval van werkgeversberoepen een termijn van vier maanden en in het geval van werknemersberoepen een termijn van twee maanden vanaf de verzending van de uitspraak te geven voor de bekendmaking van een besluit. Deze termijnen gelden zowel voor beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag als voor beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een bezwaarschrift.