ECLI:NL:RBOVE:2024:5276

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
AWB_24_2862
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door UWV inzake herbeoordeling WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel wordt het beroep van Vivente, Stichting voor Christelijk Primair Onderwijs, tegen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) behandeld. Eiseres heeft het UWV aangeklaagd omdat het volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar verzoek van 27 maart 2024 om een herbeoordeling van een (ex-)werkneemster op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en vertegenwoordigers van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV niet binnen de geldende termijnen heeft beslist en dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank stelt vast dat eiseres het UWV correct in gebreke heeft gesteld en dat het UWV de beslistermijn heeft overschreden vanwege een tekort aan verzekeringsartsen. De rechtbank bepaalt dat het UWV drie maanden de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet het UWV de proceskosten van eiseres vergoeden.

De rechtbank benadrukt dat de capaciteitsproblemen van het UWV niet ten koste mogen gaan van de aanvrager en dat er een balans moet zijn tussen zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak om tijdig duidelijkheid te geven aan betrokken partijen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2862

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

Vivente, Stichting voor Christelijk Primair Onderwijs, uit Zwolle, eiseres

gemachtigde: C.J. Loef,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, UWV, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat het UWV volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar verzoek van 27 maart 2024 om een herbeoordeling van (ex-) werkneemster [werkneemster] (hierna werkneemster) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Namens eiseres waren aanwezig haar gemachtigde en [naam 1].
Namens het UWV zijn verschenen [naam 2] en [naam 3].

Overwegingen

De wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen
1.1.
Als een bestuursorgaan niet tijdig beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
De feiten
1.2.
Eiseres is de (voormalig) werkgeefster van werkneemster. Werkneemster ontvangt een WIA-uitkering naar 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid.
1.3.
Op 14 maart 2024 heeft eiseres haar gemachtigde gevolmachtigd namens eiseres alle processuele handelingen te verrichten die gemachtigde richting het UWV of de belastingdienst noodzakelijk, nuttig of wenselijk vindt in het kader van het terugdringen van de schadelasten in de WGA-dossiers van eiseres.
1.4.
Op 27 maart 2024 heeft gemachtigde namens eiseres een verzoek om herbeoordeling van werkneemster gedaan. Gelet op de geldende beslistermijnen had het UWV binnen acht weken op dit verzoek moeten beslissen [2] , dat was uiterlijk op 22 mei 2024. Op 25 mei 2024 heeft eiseres het UWV in gebreke gesteld.
1.5.
Op 13 juni 2024 heeft gemachtigde beroep ingesteld in verband met het uitblijven van een beslissing van het UWV. Gemachtigde heeft de rechtbank verzocht binnen acht weken uitspraak te doen en het UWV in die uitspraak opdracht te geven binnen twee weken een beslissing te nemen.
1.6.
Het UWV heeft op 29 juli 2024 een dwangsombesluit genomen en een maximale dwangsom van € 1.442,- aan eiseres toegekend.
De ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Partijen zijn het erover eens dat het UWV niet binnen de geldende termijnen heeft beslist op het verzoek om herbeoordeling dat eiseres heeft ingediend. Ook heeft eiseres het UWV correct in gebreke gesteld. Met de brief van 28 mei 2024 heeft het UWV de ontvangst van de ingebrekestelling bevestigd. De rechtbank heeft het beroepschrift meer dan twee weken daarna ontvangen. Omdat het UWV niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling een besluit heeft genomen, is het beroep ontvankelijk en gegrond.
2.2.
In verband met de vraag welke beslistermijn aan het UWV moet worden gegeven in een geval als nu bij de rechtbank voorligt, zijn partijen uitgenodigd voor een behandeling van het beroep bij de meervoudige kamer van de rechtbank. Een beslissing op de aanvraag van 27 maart 2024 was op het moment van de zitting nog niet genomen.
De termijn waarbinnen het UWV moet beslissen
3.1.
In de verweerschriften van 26 juni 2024 en 23 juli 2024 heeft het UWV uiteengezet dat de beslistermijn is overschreden vanwege de drukte die is veroorzaakt door het tekort aan verzekeringsartsen. In dit specifieke dossier heeft werkneemster op 24 juni 2024 het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. Deze heeft het vervolgens noodzakelijk geacht om een medisch specialistische expertise aan te vragen. De expertise heeft plaatsgevonden op 10 en 18 juli 2024 en 18 augustus 2024. Na deze expertise wordt werkneemster nogmaals bij de verzekeringsarts uitgenodigd om de expertise te bespreken. De beslissing zal hierna worden genomen.
3.2.
Op de zitting is namens het UWV toegelicht dat het UWV vanwege het tekort aan artsen te maken heeft met grote achterstanden bij het beslissen op de aanvragen om beoordelingen. Het gaat zowel om beoordelingen van de aanspraken bij einde wachttijd (de zogeheten claimbeoordelingen) als om herbeoordelingen van lopende uitkeringen. Uit de cijfers van het UWV blijkt dat de omvang van de achterstand op dit moment meer dan 20.000 beoordelingen bedraagt. Het UWV geeft prioriteit aan de claimbeoordelingen omdat werknemers zo snel mogelijk duidelijkheid moeten hebben over hun recht op uitkering na het doormaken van de wachttijd, en daarmee over hun inkomenszekerheid. Het UWV werft nieuwe artsen maar deze moeten worden opgeleid voordat ze kunnen worden ingezet als verzekeringsarts. Vanwege de urgentie van de problematiek neemt ook de minister maatregelen om de achterstanden terug te dringen. Het UWV heeft verwezen naar diens kamerbrieven van 26 augustus 2022, 28 april 2023, 6 oktober 2023 en 21 mei 2024.
3.3.
Op de zitting is ook besproken dat de systematiek van de Wet WIA maakt dat op ieder moment om een herbeoordeling kan worden gevraagd, waarop het UWV moet beslissen. Een dergelijk verzoek kan worden gedaan door een uitkeringsgerechtigde zelf of door de belanghebbende (ex-)werkgever, zoals eiseres. Omdat het UWV als gevolg van de beschreven capaciteitsproblemen structureel de beslistermijnen niet haalt is in 2023 bijna
12 miljoen euro aan (rechterlijke) dwangsommen uitgekeerd.
De standpunten van partijen
4.1.
Volgens het UWV is duidelijk dat het opleggen van een rechterlijke dwangsom onder de huidige omstandigheden zijn doel voorbijschiet. Als vanwege de dreiging van een dwangsom het ene dossier met voorrang wordt beoordeeld, gaat dat immers ten koste van een andere beoordeling. Namens het UWV is er daarom voor gepleit het UWV in het algemeen een beslistermijn van zes maanden te gunnen en nog slechts een symbolische dwangsom op te leggen.
4.2.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres uiteengezet dat hij in dit geval namens eiseres heeft verzocht om een herbeoordeling omdat deze ten onrechte is uitgebleven. Voor de werkgever leidt dit bij een eventuele verlaging van de uitkering tot vermindering van de schadelasten. Gemachtigde heeft de ervaring dat er ondanks de achterstanden bij het UWV nog steeds een prikkel uitgaat van de dreiging van verbeurde dwangsommen. De wettelijke termijn van twee weken zou volgens gemachtigde daarom moeten volstaan en is ook in dit beroep voldoende lang.
Het oordeel van de rechtbank
5.1.
Bij een gegrond beroep niet-tijdig beslissen moet de rechtbank bepalen binnen welke termijn het UWV alsnog een besluit bekend moet maken. Het wettelijke uitgangspunt is op grond van het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid van de Awb een termijn van twee weken. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. Het is vaste rechtspraak dat die andere termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn [3] .
5.2.
Gelet op het geschetste structurele tekort aan verzekeringsartsen is er sprake van een bijzonder geval, wat maakt dat er reden is af te wijken van het uitgangspunt van een nadere beslistermijn van twee weken. De rechtbank moet vervolgens een andere beslistermijn bepalen die aan het hiervoor genoemde criterium voldoet.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet die termijn in de eerste plaats recht doen aan de reële mogelijkheden om op het verzoek om herbeoordeling te beslissen. Zorgvuldige besluitvorming vereist dat het UWV de tijd krijgt om de noodzakelijke medische beoordeling te verrichten. De capaciteitsproblemen van het UWV kunnen echter niet onbeperkt op de aanvrager van het besluit worden afgewenteld. Ook als een (ex-)werkgever verzoekt om een herbeoordeling van een aan een (ex-)werknemer of werkneemster verstrekte uitkering heeft die werkgever immers belang bij het verkrijgen van duidelijkheid op dat verzoek. De rechtbank acht het daarbij wel relevant dat het hierbij niet gaat om een eerste claimbeoordeling waarmee duidelijkheid moet worden geboden over de inkomenssituatie van de betrokken werknemer of werkneemster, maar om een herbeoordeling van een lopende uitkering die mogelijk voor de (ex-)werkgever tot een lastenvermindering zal leiden.
5.4.
Alle belangen afwegende gunt de rechtbank het UWV voortaan in zaken als deze, waar het gaat om verzoeken om herbeoordelingen van lopende uitkeringen die door of namens werkgevers zijn gedaan, een termijn van vier maanden vanaf de datum van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit bekend te maken. Bijzondere feiten en omstandigheden kunnen aanleiding zijn om van de termijn van vier maanden af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele zaak aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijn.
5.5.
Met betrekking tot de termijn die in dit specifieke dossier aan het UWV wordt gegund overweegt de rechtbank het volgende. Het gegeven dat een specialistische expertise nodig is gevonden is voor de rechtbank geen reden om het UWV nu nog een langere termijn te gunnen. De expertise is immers al afgerond. De rechtbank vindt wel van belang dat er inmiddels geruime tijd is verstreken sinds het verzoek om herbeoordeling en het beroep al op 13 juni 2024 bij de rechtbank is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank moet het daarom voor verweerder te doen zijn om binnen drie maanden na de uitspraak een besluit bekend te maken.
De dwangsom die aan het UWV wordt opgelegd
6. De rechtbank bepaalt, in overeenstemming met het landelijke beleid van de rechtbanken hierover, [4] dat het UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Gelet op de termijn die voor het nemen van een beslissing wordt gegund ziet de rechtbank geen reden slechts een symbolische dwangsom op te leggen, zoals namens het UWV verzocht.

Conclusie en gevolgen

7.1.
Het beroep is kennelijk gegrond. Het UWV krijgt drie maanden de tijd om alsnog een besluit te nemen. Ook wordt het UWV een dwangsom opgelegd zoals genoemd in rechtsoverweging 6.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. De vergoeding wordt begroot aan de hand van het puntensysteem van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
7.3.
Gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend (1 punt) en de zitting bijgewoond (1 punt). De waarde per punt is € 875,-. Het gewicht van de zaak is licht omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden (wegingsfactor 0,5). De vergoeding bedraagt daarom € 875,- (2 x € 875,- x 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Het UWV moet de vergoeding betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het UWV op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat het UWV eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzitter,
mr. J.H.M. Hesseling en mr. A.M. den Dulk, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 102, derde lid, van de Wet WIA.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling rechtspraak Raad van State van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346.
4.Dit is het “Beleid extra dwangsom”, te vinden op www.rechtspraak.nl.