ECLI:NL:RBGEL:2025:2729

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
ARN 23/4389
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het aanwijzingsbesluit Lijst bijzondere bomen en de cultuurhistorische waarde van zes bomen op perceel van eiser

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 10 april 2025 uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen het aanwijzingsbesluit Lijst bijzondere bomen van 23 mei 2023. Eerder had de rechtbank in een tussenuitspraak geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders onvoldoende had gemotiveerd waarom zes bomen op het perceel van eiser cultuurhistorische waarde hebben. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om het motiveringsgebrek te herstellen. In de einduitspraak concludeert de rechtbank dat het college met aanvullende motivering het gebrek heeft hersteld. De bomen, die meer dan honderd jaar oud zijn, staan op een locatie met een rijke geschiedenis, waaronder een kinderherstellingsoord tijdens de Tweede Wereldoorlog. De rechtbank vernietigt het aanwijzingsbesluit voor de zes bomen, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de bomen op de Lijst bijzondere bomen blijven staan. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, maar zijn verzoek om vergoeding van deskundigenkosten is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/4389

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het ‘aanwijzingsbesluit Lijst bijzondere bomen’ (aanwijzingsbesluit) van 23 mei 2023 [1] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met het beroep met zaaknummer
ARN 23/3979, op 12 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door [persoon a] , en de gemachtigden van het college.
1.2.
In de tussenuitspraak van 19 december 2024 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het aanwijzingsbesluit te herstellen.
1.3.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak op 16 januari 2025 een aanvullende motivering ingediend. Eiser heeft hier op 14 februari 2025 op gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 31 maart 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Volgens vaste rechtspraak [2] mag een rechtbank slechts in uitzonderlijke gevallen terugkomen van een in een tussenuitspraak gegeven oordeel. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank blijft daarom bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2.1.
De rechtbank beoordeelt in deze einduitspraak of het door de rechtbank in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek door het college is hersteld.
Welk gebrek heeft de rechtbank geconstateerd?
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het aanwijzingsbesluit, voor wat betreft de aanwijzing van zes bomen op het perceel van eiser, een motiveringsgebrek kent. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze bomen cultuurhistorische waarde hebben. Het college heeft op de zitting van 12 november 2024 uitgelegd dat de werkgroep die bomen heeft aangedragen voor plaatsing op de Lijst bijzondere bomen geen schriftelijk advies heeft uitgebracht aan het college, maar enkel op een formulier heeft aangekruist welke bomen worden voorgedragen voor plaatsing op de lijst en op grond van welk criterium. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet inzichtelijk is op grond waarvan de werkgroep tot de conclusie is gekomen dat de zes bomen op het perceel van eiser cultuurhistorische waarde hebben.
Heeft het college het gebrek hersteld?
4. Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak aanvullend gemotiveerd waarom de zes bomen vanwege hun cultuurhistorische waarde op de Lijst bijzondere bomen zijn geplaatst. Volgens het college en de werkgroep staan de bomen op het terrein van een landhuis (Buitenzorg) waarin een kinderherstellingsoord ( [naam oord] ) was gevestigd. In de Tweede Wereldoorlog was het in gebruik als tehuis voor kinderen van leden van de NSB. Het landhuis is aan het begin van deze eeuw afgebroken en op die locatie is een kleine nieuwbouwwijk, [locatie] , gebouwd. De betreffende bomen zijn meer dan honderd jaar oud, verkeren in goede staat en hebben een zeer groot deel van de genoemde geschiedenis meegemaakt. De zes bomen vormen met elkaar een bomengroep en het is wenselijk om deze voor de toekomst te behouden als herinnering aan de geschiedenis op die plek. Het college verwijst verder naar een aanvullende toelichting van de gemeentelijk adviseur Erfgoed op zijn cultuurhistorisch advies behorend bij de tussen eiser en het college gesloten intentieovereenkomst voor het bouwen van een huis op het perceel van eiser. Volgens deze adviseur heeft [woonplaats] , van de dorpen in de gemeente Rheden, het meest het karakter van een buitenplaats behouden. Het gemeentelijk beleid is erop gericht om dit karakter te behouden en te versterken. Bij de ontwikkeling van de woningen aan [locatie] is – om de locatie als één buitenplaats herkenbaar te laten blijven – gevraagd om zorg te dragen voor het behoud van de samenhang in de groenaanleg aan de linker- en rechterzijde van de toegangsweg naar [locatie] . Gelet hierop is het belangrijk om zoveel mogelijk bomen in de bomengroep – waartoe de betreffende zes bomen op het perceel van eiser behoren – te handhaven. Tot slot licht het college toe dat uit de intentieovereenkomst wellicht niet direct blijkt dat het gaat om bomen van cultuurhistorische waarde, maar dat hieruit wel blijkt dat de bomen op deze locatie van groot belang worden geacht. In de intentieovereenkomst wordt namelijk gesproken over het zoveel mogelijk behouden van de bomen en er wordt een bomeneffectanalyse verlangd vanwege de ecologische/cultuurhistorische waarde.
4.1.
Eiser betoogt dat het gebrek niet is hersteld. Volgens eiser is het argument dat de bomen behouden moeten blijven als herinnering aan de geschiedenis van de plek een gelegenheidsargument dat kan worden gebruikt bij elke boom in [woonplaats] die ouder is dan honderd jaar. Bovendien zullen de betreffende zes bomen – anders dan de in 1935 door de eigenaar en oprichter van het kinderherstellingsoord geplante rode beuk ( [naam oord] -boom) – op geen enkele manier in relatie (kunnen) worden gebracht met de geschiedenis van de plek. Verder volgt ook uit de bomeneffectanalyse van oktober 2024 niet dat de bomen cultuurhistorische waarde hebben. Hieruit volgt namelijk alleen dat de zes bomen een gemiddelde esthetische waarde hebben. Het zijn dus feitelijk goede, maar geen bijzondere bomen. Tot slot betoogt eiser dat het behoud van zoveel mogelijk bomen ook voor hem van belang is en dat hier bij het sluiten van de intentieovereenkomst ook rekening mee is gehouden. Daarom is het niet nodig om de zes bomen op de Lijst bijzondere bomen te plaatsen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college met de aanvullende motivering zoals vermeld onder 4 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld en voldoende heeft gemotiveerd dat de zes bomen cultuurhistorische waarde hebben. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat sprake is van een gelegenheidsargument en dat de bomen niet in relatie kunnen worden gebracht met de geschiedenis van de plek. De bomen staan er immers al meer dan honderd jaar en het college heeft voldoende toegelicht dat de plek waar ze staan een rijke geschiedenis kent. Dat er wellicht een andere boom staat die volgens eiser meer historische waarde heeft, maakt niet dat de zes bomen waar het in deze zaak om gaat dat niet hebben. De uitkomsten van de bomeneffectanalyse zijn hier, anders dan eiser stelt, niet van doorslaggevend belang nu hierin alleen de esthetische waarde is beoordeeld en niet de cultuurhistorische waarde. Verder betekent de omstandigheid dat eiser onderschrijft dat het behoud van zoveel mogelijk bomen van belang is, niet dat de bomen om die reden niet op de Lijst bijzondere bomen kunnen worden geplaatst. Het plaatsen van de bomen op deze lijst staat namelijk los van de intenties van eiser.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het aanwijzingsbesluit, voor wat betreft de aanwijzing van de zes bomen op het perceel van eiser. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het aanwijzingsbesluit in stand. Dit betekent dat de zes bomen niet worden verwijderd van de Lijst bijzondere bomen.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Verder veroordeelt de rechtbank het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast.
6.1.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van de kosten van de door hem ingeschakelde deskundige, [persoon a] . Volgens het formulier proceskosten gaat het om een bedrag van
€ 1.851,30. Uit de bijgevoegde declaraties van 6 oktober 2024 en mei 2023 begrijpt de rechtbank dat de door Post verrichte werkzaamheden zien op het opstellen van processtukken in beroep en voorafgaand aan het besluit van 23 mei 2023. Uit deze stukken blijkt echter niet dat deze zijn opgesteld door Post, zodat de kosten reeds hierom niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarom wijst de rechtbank het verzoek af.
6.2.
Eiser heeft verzocht om een vergoeding van de reiskosten voor het bijwonen van de zitting. De rechtbank stelt deze vergoeding vast op € 11,76‬ (retour openbaar vervoer, tweede klasse, [woonplaats] - Arnhem ). [3]
6.3.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van verletkosten voor het bijwonen van de zitting. Volgens het formulier proceskosten gaat het om twee uur, tegen een uurtarief van
€ 89. Voor vergoeding van deze kosten geldt een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 9 en € 106 per uur bedraagt. [4] Omdat eiser het door hem gevraagde uurtarief op geen enkele wijze heeft onderbouwd, gaat de rechtbank uit van het laagste tarief. De rechtbank stelt de verletkosten vast op € 18 (twee uur x € 9).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het aanwijzingsbesluit, voor wat betreft de aanwijzing van de zes bomen op het perceel van eiser;
 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het aanwijzingsbesluit in stand blijven;
 draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184 aan eiser te vergoeden;
 veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 29,76.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gepubliceerd in het gemeenteblad van 31 mei 2023, nr. 236113.
2.Zie ABRvS 13 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3481), ABRvS 21 oktober 2015, (ECLI:NL:RVS:2015:3222) en ABRvS 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2873).
3.Zie artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bpb en artikel 11, eerste lid, onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
4.Zie artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bpb.