ECLI:NL:RBGEL:2025:2501

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
436502
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst aandelen op grond van dwaling en terugvordering koopsom

In deze zaak heeft eiser, een ICT-bedrijf, 50% van de aandelen in een automatiseringsbedrijf gekocht van gedaagde 1. Eiser stelt dat zij bij de aankoop gedwaald heeft en heeft de vernietiging van de koopovereenkomst ingeroepen, met als gevolg dat zij de koopsom van € 40.000 terugvordert. Gedaagde 1 heeft de aandelen verkocht zonder eiser te informeren over belangrijke juridische en financiële problemen, waaronder een beslaglegging door een derde partij. De rechtbank oordeelt dat eiser inderdaad gedwaald heeft, omdat gedaagde 1 cruciale informatie heeft verzwegen die eiser had kunnen beïnvloeden in haar beslissing om de aandelen te kopen. De rechtbank wijst de vordering tot terugbetaling van de koopsom toe, maar wijst de vordering tegen gedaagde 2, de bestuurder van gedaagde 1, af. Gedaagde 2 wordt niet aansprakelijk geacht voor verhaalsfrustratie, omdat er onvoldoende bewijs is dat hij onrechtmatig heeft gehandeld na de vernietiging van de koopovereenkomst. De rechtbank legt ook de proceskosten op aan gedaagde 1.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/436502 / HA ZA 24-278
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van
[eiser],
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. G.A.M.F. Galjé-Deckers,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [vestigingsplaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. T.J.G. Heideveld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 augustus 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 februari 2025 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het in deze zaak over?

[gedaagde 1] heeft 50% van haar aandelen in [automatiseringsbedrijf] verkocht aan [eiser] . [eiser] stelt dat ze bij de aankoop gedwaald heeft, heeft de vernietiging van de overeenkomst ingeroepen en vordert terugbetaling van de koopsom door [gedaagde 1] . Die vordering slaagt. [eiser] stelt dat de bestuurder van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] het verhaal van de vordering tot terugbetaling van de koopsom frustreert en zodoende onrechtmatig handelt en aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade. Die is volgens [eiser] gelijk aan de koopsom. Die vordering wordt afgewezen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde 2] is de bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 1] . [gedaagde 1] was directeur en enig aandeelhouder van [automatiseringsbedrijf] B.V. , een automatiseringsbedrijf (hierna: [automatiseringsbedrijf] ).
3.2.
In juni 2018 zijn [gedaagde 1] en [automatiseringsbedrijf] een factoringovereenkomst aangegaan met [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). Een vordering van [automatiseringsbedrijf] op een debiteur, [bedrijf 2] , is vervolgens in november 2019 gecedeerd aan [bedrijf 1] . Toen [bedrijf 2] niet betaalde, was [automatiseringsbedrijf] verplicht de vordering terug te kopen tegen betaling van het volledige factuurbedrag ad € 59.622,--.
3.3.
Op 1 september 2019 heeft [automatiseringsbedrijf] een geldleningsovereenkomst gesloten met [bedrijf 1] . In de jaarstukken over 2019 van [automatiseringsbedrijf] staat deze lening opgenomen voor afgerond € 40.000,--.
3.4.
[eiser] is een ICT-bedrijf. Enig aandeelhouder en bestuurder is [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ).
3.5.
Op enig moment was [gedaagde 1] op zoek naar een partner. De accountant van [gedaagde 1] heeft haar in contact gebracht met [bestuurder] . Het eerste contact dateert van november 2020.
3.6.
[gedaagde 1] heeft haar accountant toestemming gegeven om [bestuurder] volledig inzage te geven in de administratie van [automatiseringsbedrijf] .
3.7.
Bij brief van 27 januari 2020 heeft de advocaat van [bedrijf 2] uitgebreid verweer gevoerd tegen de vordering van [automatiseringsbedrijf] .
3.8.
Op 15 december 2020 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen [gedaagde 2] , [bestuurder] en de accountant. Hier is gesproken over de vordering op [bedrijf 2] en de geldlening met [bedrijf 1] .
3.9.
Op 29 juni 2021 heeft [bedrijf 1] beslag gelegd ten laste van [automatiseringsbedrijf] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
3.10.
[automatiseringsbedrijf] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn op 12 juli 2021 gedagvaard door [bedrijf 1] . Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2022 zijn [automatiseringsbedrijf] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeeld tot betaling van ruim € 55.000,-- aan [bedrijf 1] en [gedaagde 1] en [automatiseringsbedrijf] ook tot betaling van ruim € 59.000,-- aan [bedrijf 1] .
3.11.
Op 27 juli 2021 heeft [bestuurder] een e-mail gestuurd aan [gedaagde 2] . Hierin staat, voor zover relevant:
Maar waar het mij ook om gaat (…) is dat ik eerder niet goed doorhad dat de rekening courant zo hoog was. Misschien mijn fout, want ik laat me wat dat betreft altijd door [accountant] [de accountant, toevoeging rechtbank] informeren en duik zelf niet de boekhouding in of ik heb het niet direct door (…). Ik had begrepen dat het eigen vermogen 60K was, dat had ik wel onthouden. Dus ik vroeg daarom ook of dat dan op de bank stond (…). En we zitten natuurlijk ook met (in het slechte geval) 2 x 50.000 aan schuldeisers. We zullen ook een aanlooptijd nodig hebben voordat we inkomsten gaan genereren.
3.12.
Op 30 juli 2021 heeft de accountant van [gedaagde 1] een e-mail gestuurd aan de betrokken notaris waarin de accountant ingaat op de waardering van de aandelen:
De koopprijs is als volgt bepaald: 50% van het aanwezige eigen vermogen per 30-06-2021 i.c. € 30.000, (afgerond) + goodwill € 10.000,- derhalve bedraagt de koopsom € 40.000,-.
3.13.
[gedaagde 1] heeft op 28 september 2021 50% van haar aandelen in [automatiseringsbedrijf] verkocht en geleverd aan [eiser] voor € 40.000,--. [eiser] is toen ook ingeschreven als gezamenlijk bevoegd bestuurder van [automatiseringsbedrijf] . De koopovereenkomst is vervat in de akte van levering en opgesteld door de passerend notaris. Artikel 2 bepaalt:
Garanties ten aanzien van het vermogen van de Vennootschap.
Koper en Verkoper stellen hierbij vast als bedoeld in titel 15, Boek 7 burgerlijk Wetboek, dat Verkoper niet gehouden is nadere mededelingen te doen (als bedoeld in lid 2 van artikel 7:17 Burgerlijk Wetboek) over het vermogen (activa, passiva en rechtsverhoudingen) van de Vennootschap [ [automatiseringsbedrijf] , toevoeging rechtbank] en haar activiteiten en komen overeen dat ten aanzien van het vermogen van de Vennootschap en haar activiteiten geen nadere garanties worden verlangd respectievelijk gegeven, dit in verband met het feit dat Koper volledig op de hoogte kan zijn en behoort te zijn van de financiële en juridische toestand van de Vennootschap. Daarnaast zijn koper en Verkoper overeengekomen dat Koper de Aandelen zal afnemen zoals ze zijn en aanvaardt Koper volledig de risico’s verbonden aan de Aandelen, onverminderd het bepaalde in de garanties.
3.14.
Op 22 oktober 2022 heeft [gedaagde 2] een e-mail gestuurd aan onder andere [bestuurder] waarin hij haar informeert over de procedure en het vonnis inzake [bedrijf 1] . Hierin staat, voor zover relevant:
Ik schrijf jullie dit bericht omdat ik vanavond (…) tot de conclusie ben gekomen dat het tijd is om open kaart te spelen naar jullie allemaal.
(…) Doordat 2 opdrachtgevers van [automatiseringsbedrijf] weigeren hun facturen te betalen (…) en deze facturen door [bedrijf 1] wel zijn uitgekeerd zijn [automatiseringsbedrijf] B.V / [gedaagde 1] en ondergetekende in Privé in oktober 2021 door [bedrijf 1] gedagvaard en zijn (bank)beslagen gelegd (ook Privé). Hierdoor is ons Privéleven en de doorontwikkeling van [automatiseringsbedrijf] abrupt tot stiltand gekomen en waren wij vleugellam.
(…) Uit schaamte heb ik de afgelopen maanden geprobeerd om deze situatie alleen op te lossen en heb ik de regelmatige contacten met jullie teruggebracht naar misschien wel bijna 0, mijn excuses daarvoor. Ca. 2 weken geleden heb ik Bart [ [eiser] , toevoeging rechtbank] en [accountant] [accountant, toevoeging rechtbank] geïnformeerd.
3.15.
Op 12 april 2023 heeft [eiser] de vernietiging van de aandelenoverdracht ingeroepen op grond van dwaling en heeft zij de koopsom teruggevorderd.
3.16.
[gedaagde 2] heeft per 30 januari 2024 een eenmanszaak opgericht.
3.17.
Na daartoe verkregen verlof heeft [eiser] bankbeslagen gelegd ten laste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en beslag gelegd op de woning van [gedaagde 2] .

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van € 40.000,00, vermeerderd met (handels)rente en kosten.
4.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De vordering jegens [gedaagde 1]
5.1.
[eiser] stelt dat zij gedwaald heeft bij het sluiten van de koopovereenkomst van de aandelen [automatiseringsbedrijf] . [gedaagde 1] heeft haar niet verteld over i) de beslaglegging door [bedrijf 1] ii) de procedure van [bedrijf 1] jegens [automatiseringsbedrijf] en iii) het door [bedrijf 2] vanaf januari 2020 gevoerde verweer. [eiser] stelt dat zij de aandelen niet had gekocht als zij had geweten van de problemen. Op grond hiervan heeft zij de vernietiging van de koopovereenkomst ingeroepen en dient te koopsom te worden terugbetaald, aldus [eiser] .
5.2.
[gedaagde 1] betwist dat [eiser] heeft gedwaald en voert aan dat [eiser] de vernietiging ook niet kan inroepen op grond van het overeengekomene in artikel 2 van de koopovereenkomst. [gedaagde 1] voert aan dat vóór het sluiten van de overeenkomst met [eiser] is gesproken over de vordering van [bedrijf 1] en over de vordering op [bedrijf 2] die niet voldaan werd.
5.3.
Artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder sub b BW bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is, indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. De wederpartij is in dit geval [gedaagde 1] en de dwalende is [eiser] .
5.4.
De partij die de vernietiging inroept, hier [eiser] , draagt de stelplicht en bewijslast ten aanzien van:
het zich voordoen van één van de drie dwalingsgevallen van lid 1 onderdeel a (onjuiste mededeling), onderdeel b (verzwijging) en onderdeel c (wederzijdse dwaling);
de onjuiste voorstelling van zaken (de dwaling als zodanig);
het causaal verband tussen (de inhoud van) de overeenkomst en die onjuiste voorstelling.
5.5.
Vast is komen te staan dat [eiser] voor het sluiten van de overeenkomst wel wist van de vorderingen van [bedrijf 1] , maar geen weet had of kon hebben van de beslaglegging, de procedure en het verweer van [bedrijf 2] . De vorderingen zijn te herleiden uit de cijfers tot juni 2021 die [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft ontvangen, maar hieruit is niet af te leiden dat beslagen waren gelegd, een procedure aanhangig was en [bedrijf 2] inhoudelijk verweer voerde. Dat [eiser] dit niet wist, vindt zijn bevestiging in de e-mail van 22 oktober 2022 waarin [gedaagde 2] schrijft dat de dagvaarding en de beslaglegging dateert van na het sluiten van de overeenkomst, hetgeen onjuist is. Dit zou hij niet hoeven hebben doen als hij niet iets te verbergen had. [gedaagde 2] heeft tot die tijd verzwegen dat er beslagen waren gelegd en er een procedure tegen [bedrijf 1] liep; het betreft hier dus dwalingsgeval b: verzwijging. De onjuiste, want onvolledige, voorstelling van zaken staat daarmee ook vast. Over [bedrijf 2] is wel gesproken tussen partijen; [gedaagde 1] heeft zich bij monde van [gedaagde 2] positief uitgelaten over de verhaalbaarheid van de vordering op [bedrijf 2] en heeft hierbij vertrouwd op de mededelingen van de advocaat. Partijen verschillen van mening over of, en zo ja, wat, er gezegd is over het verweer van [bedrijf 2] en de brief van 27 januari 2020. De rechtbank laat dit verder buiten beschouwing nu het voor het oordeel niet uitmaakt.
5.6.
Vervolgens is de vraag of [eiser] de koopovereenkomst niet had gesloten als zij wel volledig op de hoogte was geweest van het gelegde beslag en de procedure. In het geval van verzwijging heeft de Hoge Raad aangenomen dat voldoende is dat de dwalende stelt, en in geval van betwisting aannemelijk maakt dat hij, indien hij niet onder invloed van dwaling zou hebben gehandeld, de overeenkomst niet zou hebben gesloten en dat niet van hem kan worden verlangd dat hij precies aangeeft, op welke andere voorwaarden hij de overeenkomst zou hebben gesloten. [1] Verder is niet beslissend of de onjuiste voorstelling de kern van de overeenkomst betreft. [2]
5.7.
Uit de verklaring van de betrokken accountant blijkt dat doordat de accountant en [eiser] niet over alle informatie beschikten de accountant op een te laag risico bij de participatie en een te lage financieringsbehoefte heeft gewezen. Omdat het verweer van [bedrijf 2] niet bekend was, is hiervoor geen voorziening voor oninbaarheid getroffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de overeenkomst niet zou hebben gesloten als zij niet onder invloed van dwaling had gehandeld. De onderneming stond er financieel aanzienlijk slechter voor dan zij dacht.
5.8.
Dan is vervolgens de vraag of artikel 2 van de koopovereenkomst in de weg staat aan het beroep op dwaling, zoals [gedaagde 1] aanvoert. Partijen hebben verklaard dat de passerend notaris de tekst van de koopovereenkomst heeft gemaakt en dat over de inhoud van artikel 2 niet is onderhandeld of gesproken. Er zijn ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd ten behoeve van de uitleg. Dit noopt tot een meer tekstuele uitleg. Aan de ene kant staat in het artikel dat op verkoper geen mededelingsplicht rust, aan de andere kant wordt een beroep op dwaling in het artikel niet uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat voor zover bedoeld is dat artikel 2 van de koopovereenkomst een beroep op dwaling uitsluit, een beroep hierop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [gedaagde 1] heeft bewust relevante informatie over haar vermogenspositie en haar juridische situatie achtergehouden, waardoor eerst de accountant op het verkeerde been is gezet bij het bepalen van de waarde van de aandelen en vervolgens [eiser] bij haar aankoopbeslissing. De achtergehouden feiten waren bovendien niet voor [eiser] te achterhalen; de procedure, de beslaglegging en het verweer van [bedrijf 2] waren niet kenbaar in de aan haar verstrekte stukken.
5.9.
Dit betekent dat de koopovereenkomst vernietigbaar was, deze rechtsgeldig buitengerechtelijk vernietigd is door [eiser] en de koopsom onverschuldigd is betaald. De vordering jegens [gedaagde 1] tot terugbetaling van de koopsom zal dus worden toegewezen. Dit betekent ook dat de aandelen die [eiser] in [automatiseringsbedrijf] houdt, zullen moeten worden overgedragen aan [gedaagde 1] . Echter, nu er geen vordering is ingesteld met die strekking, kan [eiser] hier in dit vonnis niet toe worden veroordeeld.
De vordering jegens [gedaagde 2]
5.10.
Ook stelt [eiser] dat [gedaagde 2] als bestuurder van [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld. Meer specifiek gaat het om verhaalsfrustratie door het overboeken van geld van de rekening van [gedaagde 1] naar privé en het overhevelen van de activiteiten van [gedaagde 1] naar een nieuw opgerichte eenmanszaak. Door zo te handelen worden de schuldeisers van [gedaagde 1] in hun verhaalsmogelijkheden benadeeld. De schade van [eiser] door dit onrechtmatig handelen is gelijk aan de betaalde koopsom, aldus [eiser] .
5.11.
Ter zitting heeft [bestuurder] toegelicht dat [gedaagde 2] geld van [gedaagde 1] heeft overgeboekt naar zijn privérekening en naar de rekening van zijn zoon. [eiser] heeft verklaard dat [gedaagde 2] zodoende wil voorkomen dat het door [bedrijf 1] te leggen beslag doet treft. [bedrijf 1] heeft verlof gekregen voor het leggen van repeterend beslag aldus [eiser] . [gedaagde 2] heeft dit erkend, maar daarbij gezegd dat als de vorderingen van [eiser] jegens [gedaagde 1] worden toegewezen, de op afstand geplaatste middelen zullen worden aangewend om de vorderingen te betalen. Ter zitting is vast komen te staan dat het om € 10.000,-- tot € 15.000,-- gaat. [gedaagde 2] betwist dat hem iets verweten kan worden; hij heeft er als bestuurder voor gekozen en mogen kiezen om een betwiste vordering onbetaald te laten en te kiezen voor continuïteit van de vennootschap. Ter zitting heeft hij hieraan toegevoegd dat hij de lopende, niet betwiste vorderingen ook voldoet en voor zover het vermogen van [automatiseringsbedrijf] en [gedaagde 1] niet toereikend is, hij schulden vanuit privévermogen voldoet. Via de opgerichte eenmanszaak zijn geen activiteiten van [automatiseringsbedrijf] / [gedaagde 1] uitgevoerd. Hij heeft enige tijd via de eenmanszaak gewerkt als ambulancechauffeur. Vanwege gewijzigde wetgeving is hij nu in dienst getreden als ambulancechauffeur, aldus [gedaagde 2] .
5.12.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 2] na het inroepen van de vernietiging van de koopovereenkomst gelden van [gedaagde 1] heeft overgeboekt naar zijn privérekening en naar de rekening van zijn zoon. Dit is wel relevant nu [gedaagde 2] niet eerder dan dat moment wist dat [eiser] een vordering stelde te hebben op [gedaagde 1] . Vanaf dát moment kan dus pas sprake geweest zijn van verhaalsfrustratie jegens [eiser] . Op dit punt heeft [eiser] niet aan haar stelplicht voldaan en hierop strandt de vordering. Daar komt nog bij dat nog niet is gebleken dat [gedaagde 2] ook daadwerkelijk het verhaal van de vordering door [eiser] zal frustreren, gelet op hetgeen hij ter zitting heeft verklaard, zie hiervoor onder 5.11, hetgeen onweersproken is gebleven.
5.13.
Ter zitting is gesproken over het overhevelen van activiteiten van [automatiseringsbedrijf] naar een eenmanszaak. Het verwijt op dit punt heeft te weinig handen en voeten gekregen en onweersproken is dat [gedaagde 2] niet langer werkzaamheden uitvoert die hij binnen [automatiseringsbedrijf] uitvoerde, maar inmiddels in loondienst is als ambulancechauffeur. Dit is niet onrechtmatig.
5.14.
Tot slot schrijft [eiser] in de dagvaarding dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld door afspraken over samenwerken en toezeggingen over terugbetaling niet na te komen. Dit wordt verder niet uitgewerkt en ook is niet gesteld welke schade [eiser] hierdoor heeft geleden, zodat dit niet tot toewijzing van de vordering leidt. [gedaagde 2] is dus niet aansprakelijk jegens [eiser] en de vordering jegens hem zal worden afgewezen.
Nevenvorderingen
5.15.
[eiser] vordert betaling van de hoofdsom vermeerderd met wettelijke handelsrente. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW, zodat de gevorderde handelsrente niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen.
5.16.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. In eerste instantie heeft [gedaagde 1] de verschuldigdheid van incassokosten betwist, maar nadat de kosten zijn toegelicht ter zitting, is deze betwisting niet gehandhaafd. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. De gevorderde vergoeding is in overeenstemming met het tarief in het Besluit en is daarom redelijk. Daarom wordt € 1.175,00 toegewezen.
5.17.
[gedaagde 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,99
- griffierecht
2.201,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.919,99
5.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 41.175,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 12 april 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 4.919,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.
115

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2250 (
2.Hoge Raad 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:717.