ECLI:NL:RBGEL:2025:2316

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
AWB 21-2894
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor verschuiving bouwvlak van een dubbele woning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het verschuiven van het bouwvlak van een dubbele woning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn had op 20 juli 2020 een omgevingsvergunning verleend, omdat de woningen in afwijking van de eerder verleende vergunning enkele meters waren verschoven. De eisers, bestaande uit drie personen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar hun bezwaren zijn ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de procedure meerdere keren uitgesteld, maar uiteindelijk op 3 februari 2025 de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, omdat er voldaan werd aan de voorwaarden van het bestemmingsplan om hiervan af te wijken. De rechtbank concludeert dat de belangen van de eisers niet onevenredig worden geschaad en dat de verleende vergunning in stand blijft. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/2894

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , allen uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J.J.H. Hulshof),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[derde-partij 1]en
[derde-partij 2], uit [plaats] (gemachtigde: [naam gemachtigde 3] ).

Inleiding

1. In het besluit van 20 juli 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het verschuiven van het bouwblok op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in [plaats] . In de beslissing op bezwaar van 3 mei 2021 is het door eisers ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.
1.1.
De procedure is sinds januari 2023 meerdere keren op een zitting gepland. Na de vooraankondigingen zijn er meerdere keren verhinderingen ontvangen waardoor een andere zittingsdatum is bepaald. Voorafgaand aan de op 22 mei 2023 geplande zitting zijn uitstelverzoeken ontvangen van partijen. Deze verzoeken zijn door de rechtbank toegewezen. Ook voor de zitting van 16 februari 2024 zijn uitstelverzoeken ontvangen waarbij aangegeven werd dat het de verwachting was dat op korte termijn tot een totaaloplossing gekomen zou kunnen worden. Dit verzoek is door de rechtbank toegewezen. Bij brief van 11 september 2024 heeft de rechtbank een nader verzoek van het college om de procedure nogmaals aan te houden afgewezen en is aangekondigd dat de procedure in het eerste kwartaal van 2025 op zitting zal worden behandeld en geen nader uitstel zal worden verleend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2025 op zitting behandeld tezamen met de beroepen met procedurenummers 21/2893 en 21/4339. Hieraan hebben deelgenomen: eisers [eiser 1] en [eiser 3] met hun gemachtigde. Namens de derde-partij waren [derde-partij 1] en [derde-partij 2] met hun gemachtigde aanwezig. Namens het college waren [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] aanwezig. Op de zitting waren ook aanwezig: [persoon A] en [persoon B] ( [locatie 1] ) met hun gemachtigde mr. R. Visser. In de voornoemde procedures wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
Waar gaat deze procedure over?
2. Op 1 april 2014 is een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een gesplitste woning op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats] . Bij de bouw is de woning in afwijking van de omgevingsvergunning deels buiten het bouwvlak gebouwd. Dit is in strijd met het bestemmingsplan “Agrarische Enclave”. Op 27 april 2020 is een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan om het overschrijden van het bouwvlak te legaliseren. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend. [1] Daarmee is vergund dat de woningen 2.1 meter naar het zuidoosten en 1.7 meter in oostelijke richting zijn geplaatst.
(Kadastrale kaart wegens privacy gevoelige informatie niet zichtbaar.)
Overzicht van de percelen aan [locatie 3] van [website] waarop de afwijkingen ten opzichte van de bouwvlakken zichtbaar zijn. De woning met [locatie 1] wordt bewoond door [persoon A] , de woning op nr. [locatie 2] door [persoon C] en [persoon D] . Eisers wonen op [locatie 4] / [locatie 5] .
3. De percelen [locatie 1] en [locatie 2] liggen binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Agrarische Enclave” en hebben de bestemming “Wonen” met de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie middelhoog” en de gebiedsaanduiding “reconstructiewetzone - extensiveringsgebied”. De op de plankaart voor “Wonen” aangewezen grond is (voor zover hier relevant) bestemd voor wonen, met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
4. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2]

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
6. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontvankelijkheid
7. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep niet ontvankelijk is voor zover dat is ingesteld door de heer [eiser 2] en mevrouw [eiser 3] . Het college geeft aan dat op 3 mei 2021 aan zowel eiser [eiser 1] als aan eisers [eiser 2 en 3] een eigen en aan hen geadresseerde beslissing op hun bezwaar is verzonden. Omdat in het pro forma beroepschrift van 11 juni 2021 alleen het kenmerk van het besluit op bezwaar dat is verzonden aan [eiser 1] wordt benoemd en niet wordt gerept over het besluit op bezwaar dat is verzonden aan [eiser 2] en dat besluit ook niet als bijlage bij het beroepschrift is gevoegd, richt het ingediende beroep zich hier niet tegen, aldus het college.
7.1.
De rechtbank volgt het standpunt van het college niet en is van oordeel dat het beroep van eisers [eiser 2] en mevrouw [eiser 3] ontvankelijk is. Weliswaar hebben eisers in het beroepschrift alleen het kenmerk opgenomen van het besluit op bezwaar dat is verzonden aan eiser [eiser 1] , dit neemt niet weg dat het beroepschrift ook een omschrijving bevat van het besluit waartegen het beroep van eisers de heer [eiser 2] en mevrouw [eiser 3] is gericht. Daarmee voldoet het beroepschrift aan de voorwaarden voor het indienen van een beroepschrift zoals opgenomen in artikel 6:5, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Daarom oordeelt de rechtbank dat [eiser 2] en mevrouw [eiser 3] ontvankelijk zijn in het beroep.
Heeft het college kunnen afwijken van de planregels?
8. Eisers voeren aan dat niet voldaan wordt aan de voorwaarden om af te wijken van het bestemmingsplan zoals opgenomen in artikel 41.2 van de planregels. Door de omgevingsvergunning wordt het beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld onevenredig aangetast. Volgens eisers is niet gebleken dat het erfinrichtingsplan van [architectenbureau] van 5 november 2021 bij de besluitvorming is betrokken, terwijl het college daaraan een grote rol toedicht als het gaat om de weigering van de omgevingsvergunning voor de woning [locatie 4] / [locatie 5] . Uit dat erfinrichtingsplan volgt een vaste afstand tussen de woningen aan [locatie 3] , die door de voorliggende omgevingsvergunning niet meer kan worden gerealiseerd. Het college heeft volgens eisers ten onrechte niet meegewogen dat het opschuiven van de bouwpercelen [locatie 1] / [locatie 2] en [locatie 6] / [locatie 7] gevolgen heeft voor de percelen [locatie 4] / [locatie 5] , omdat die laatste woningen niet meer op de oorspronkelijke vergunde plaats gebouwd kunnen worden. Zo is in de tabel in artikel 18.2 van de planregels bepaald dat de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2,50 meter moet bedragen, terwijl de perceelsgrens tussen [locatie 7] en [locatie 4] inmiddels op de rand van het bouwvlak van [locatie 4] / [locatie 5] is gelegen. Daarnaast worden de percelen [locatie 4] / [locatie 5] beperkt door de aangrenzende agrarische bestemming. Het vergunde bouwplan voor [locatie 4] / [locatie 5] kan niet meer worden gerealiseerd zonder erfgrensconflicten, terwijl ook de mogelijkheden om omgevingsvergunningvrij te bouwen zijn beperkt.
Volgens eisers is daarom sprake van dringende redenen om van afwijking van het bestemmingsplan voor de percelen [locatie 1] / [locatie 2] af te zien totdat vast staat dat de situatie op de percelen [locatie 4] / [locatie 5] is gelegaliseerd.
8.1.
Artikel 41.1. aanhef en onder d. van de planregels bepaalt dat het college ten aanzien van onder meer bouwgrenzen kan afwijken van het bestemmingsplan indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt.
Artikel 41.2 geeft de voorwaarden voor afwijken. Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk:
voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig wordt aangetast;
voor zover de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied niet significant worden aangetast;
voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.
8.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is om af te wijken van het bestemmingsplan en dat aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan. Er is namelijk sprake van een geringe afwijking van bouwvlak (minder dan 10 meter) binnen de bestemming “Wonen”. Daarnaast heeft het college voldoende gemotiveerd dat het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld door de afwijking niet onevenredig wordt aangetast. De geringe afwijking vindt plaats binnen het voormalige agrarische erf en heeft geen significante aantasting tot gevolg van de wezenlijke waarden of waarden van het gebied en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig geschaad. Verder is er volgens het college geen sprake van dringende redenen die zich verzetten tegen het meewerken aan de afwijking van het bestemmingsplan. De belangen van eisers worden niet onevenredig geschaad omdat door het college is toegezegd dat er medewerking zal worden verleend aan een omgevingsvergunning voor het verschuiven van het bouwvlak voor zijn woning met 4,75 meter. Daarom kunnen eisers niet gevolgd worden in hun standpunt dat de verschuiving van het bouwvlak van de woning [locatie 1] / [locatie 2] (en [locatie 6] / [locatie 7] ) betekent dat de verschuiving van de woning [locatie 4] / [locatie 5] niet meer mogelijk zal zijn. De afstanden tussen de woningen blijft daarmee namelijk minstens gelijk aan die in het bestemmingsplan, terwijl de bebouwing geconcentreerd blijft en het open landschap en de overige landschappelijke waarden niet worden aangetast. Van een onmogelijkheid om de bouwmogelijkheden van perceel [locatie 4] / [locatie 5] te verwezenlijken is als gevolg van deze toezegging geen sprake meer. In de uitspraak van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:4649 heeft de rechtbank Gelderland de beroepen van eisers tegen de legaliserende omgevingsvergunning voor de buurpercelen Oudedijk [locatie 6] / [locatie 7] ongegrond verklaard. Die percelen leveren de grootste beperking op voor eisers. Daarnaast kan het college worden gevolgd in het standpunt dat het erfinrichtingsplan waar naar wordt verwezen onderdeel uitmaakt van de anterieure overeenkomst zoals voorafgaande aan het opstellen van het bestemmingsplan " [locatie 8] [plaats] " is afgesloten en dat dit is meegenomen in het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn de planregels opgenomen waaraan moet worden getoetst.
8.3.
Gelet op het voorgaande heeft het college naar het oordeel van de rechtbank kunnen afwijken van het bestemmingsplan en de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. Dijkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.1., eerste lid, aanhef en onder c in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en artikel 41.1. en 41.2 van het bestemmingsplan “Agrarische Enclave”.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.