ECLI:NL:RBGEL:2025:2151

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
C/05/436656 / FZ RK 24-1332
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse openstelling van appel in DNA-onderzoek bij vaderschapsgeschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 februari 2025 een tussenbeschikking gedaan in een vaderschapsgeschil. De rechtbank had eerder, op 2 december 2024, een DNA-onderzoek gelast om vast te stellen of de man de verwekker is van de minderjarige [kind]. De man heeft verzocht om tussentijds appel tegen deze beschikking, omdat hij van mening is dat de verplichting om mee te werken aan het DNA-onderzoek een ernstige schending van zijn persoonlijke levenssfeer met zich meebrengt. De rechtbank heeft in deze tussenbeschikking geoordeeld dat de man de mogelijkheid moet krijgen om in hoger beroep te gaan voordat hij gedwongen wordt om mee te werken aan het onderzoek. Dit is van belang omdat de uitkomst van het DNA-onderzoek niet meer terug te draaien is. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige en de vrouw afgewogen tegen de belangen van de man en geconcludeerd dat het openstellen van tussentijds appel gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft de procedure aangehouden in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep, waarbij partijen zijn verzocht om zich uit te laten over de stand van zaken in de appelprocedure. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheden voor hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/436656 / FZ RK 24-1332
Datum uitspraak: 6 februari 2025
beschikking tussentijds opstellen appel
in de zaak van
[naam moeder](hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
tegen
[naam man](hierna: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. W.H. Teusink te Wezep.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
de minderjarige
[naam kind],
geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. P.L. Hellinga te Zwolle, bijzondere curator.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de (tussen)beschikking van deze rechtbank van 2 december 2024;
- het F9-bericht met bijlage van mr. Teusink van 16 december 2024;
- het F9-bericht met bijlage van mr. De Blieck-Willemsen van 14 januari 2025;
- het F9-bericht van de bijzondere curator van 14 januari 2025;
- het e-mailbericht namens de deskundige dr. J.W.J. van der Stappen, klinisch chemicus, verbonden aan het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis (hierna: CWZ), van 17 januari 2025.
1.2.
In de (tussen)beschikking van 2 december 2024 heeft de rechtbank de erkenning door de heer [naam] (hierna: dhr. [naam] ) van [kind] vernietigd. De rechtbank heeft een DNA-onderzoek door een deskundige bevolen naar de vraag of de man de verwekker is van [kind] en de rechtbank heeft bepaald en bevolen dat de man moet meewerken aan het DNA-onderzoek. Alle overige beslissingen zijn aangehouden tot 18 maart 2025 pro forma, in afwachting van het DNA-onderzoek.
1.3.
De rechtbank heeft namens de deskundige het bericht ontvangen dat de man niet is verschenen op de afspraak voor DNA afname. De deskundige heeft de opdracht teruggegeven aan de rechtbank.

2.Het verzoek van de man

2.1.
De man verzoekt de rechtbank de man verlof te verlenen voor het instellen van tussentijds appel tegen de beschikking van 2 december 2024 [1] .
2.2.
De man is van mening dat de rechtbank zonder goede grond tot het voorlopig oordeel is gekomen dat de man zich moet onderwerpen aan een onderzoek dat een ernstige schending van de persoonlijke levenssfeer van de man oplevert. Uit de beschikking van 2 december 2024 blijkt dat er geen hoger beroep is opengesteld en dat betekent dat de man medewerking moet verlenen aan de vaststelling van zijn vaderschap en hierover pas kan klagen nadat hij zich heeft onderworpen aan het onderzoek. Dat betekent dat de man zijn medewerking zal moeten verlenen aan een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer, terwijl achteraf in hoger beroep zou kunnen komen vast te staan dat de rechtbank op onjuiste gronden tot deze beslissing is gekomen.

3.Het verweer van de moeder

3.1.
De moeder heeft bij F9-bericht van 14 januari 2025 verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder verzoekt de rechtbank het verzoek van de man om tussentijds appel in te mogen stellen af te wijzen. Volgens de wet [2] is hoger beroep van een tussenbeschikking alleen mogelijk als de rechter expliciet toestemming geeft voor tussentijds hoger beroep. Er moet dan sprake zijn van zwaarwegende belangen die onmiddellijke toetsing door een hogere rechter gerechtvaardigd maken. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het is in het belang van [kind] dat wordt vastgesteld of de man de verwekker is van [kind] . De moeder stelt dat de man niet mee wil werken aan het DNA-onderzoek omdat hij wel degelijk seks heeft gehad met de vrouw, terwijl hij dit zelf ontkent. De moeder is van mening dat zij voldoende aangetoond heeft dat de man de verwekker moet zijn van [kind] .

4.Het standpunt van de bijzondere curator

4.1.
De bijzondere curator heeft bij F9-bericht van 14 januari 2025 aangegeven dat zij als bijzondere curator van [kind] geen redenen ziet om tussentijds appel toe te staan. Het is in het belang van [kind] dat wordt vastgesteld of de man de verwekker is van [kind] . Op grond van de ten processe gebleken feiten en omstandigheden is aannemelijk dat de man de verwekker van [kind] kan zijn. Dat is volgens de Hoge Raad [3] voldoende. Tussentijds appel is ook niet nodig om te voorkomen dat er later een eindbeschikking volgt op basis van onjuiste gegevens die volgen uit de tussenbeschikking.

5.De (verdere) beoordeling

5.1.
De rechtbank neemt over hetgeen in de (tussen)beschikking van 2 december 2024 is overwogen en beslist en volhardt daarin.
opmerking vooraf
5.2.
De procedure is gestart door het verzoekschrift van de moeder, dat bij de rechtbank is ingediend op 31 mei 2024. Het verzoek was deels gericht tegen de man, en deels gericht tegen dhr. [naam] . Bij de (tussen)beschikking van 2 december 2024 is de erkenning door dhr. [naam] van [kind] vernietigd. Voor dhr. [naam] is daarmee een einde gekomen aan deze procedure. Hij is verder geen belanghebbende meer in de verzoeken die nu nog openstaan tegen de man. De rechtbank heeft er daarom voor gekozen om dhr. [naam] verder in deze beschikking niet te benoemen en hem ook niet in de kop van de beschikking op te nemen als procespartij/belanghebbende.
inhoudelijke beoordeling
5.3.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 december 2021 in rechtsoverweging 3.2.4. het volgende overwogen:

De rechter kan na een tussenvonnis te allen tijde, zolang geen eindvonnis is gewezen, desverzocht of ambtshalve – en na partijen te hebben gehoord – alsnog bepalen dat van het tussenvonnis tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld. Bij de beoordeling dient te worden betrokken of het openstellen van hoger beroep leidt tot onredelijke vertraging van de procedure (vgl. art. 20 Rv). Het openstellen van tussentijds hoger beroep, op verzoek of ambtshalve, geschiedt bij vonnis, met het oog op de daaraan verbonden termijn voor het instellen van tussentijds hoger beroep, zoals hierna vermeld. Afwijzing van een daartoe strekkend verzoek kan ook op andere wijze, mits schriftelijk. De rechter hoeft zijn beslissing niet te motiveren. De beslissing tot het openstellen van tussentijds hoger beroep brengt mee dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld van alle tot dan toe in de procedure gewezen tussenvonnissen, met inbegrip van het laatste tussenvonnis voor zover dit nog andere beslissingen inhoudt dan die tot het openstellen van tussentijds hoger beroep. […] Het hoger beroep dient te worden ingesteld voordat de appeltermijn is verstreken, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis waarbij tussentijds hoger beroep is opengesteld.”
5.4.
In rechtsoverweging 3.2.6. van datzelfde arrest heeft de Hoge Raad aangegeven dat het voorgaande ook van toepassing is op tussentijds hoger beroep van tussenbeschikkingen op de voet van art. 358 lid 4 Rv.
5.5.
De rechtbank zal tussentijds appel tegen de beschikking van 2 december 2024 toestaan. Hoewel uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dat deze beslissing niet gemotiveerd hoeft te worden, zal de rechtbank hieronder toch motiveren waarom dit verzoek van de man wordt toegewezen.
5.6.
De vraag of de man moet meewerken aan een DNA-onderzoek is een principiële vraag waarbij het belang van [kind] (en de vrouw) om te weten wie haar vader is, moet worden afgewogen tegen het belang van de man om niet te hoeven meewerken aan een DNA-onderzoek. De rechtbank heeft over dit principiële punt geoordeeld en bepaalt dat de man moet meewerken aan dit onderzoek. Als de man van dit oordeel niet tussentijds in hoger beroep kan, moet hij op korte termijn meewerken aan een DNA-onderzoek zonder een toetsing van dit principiële punt in hoger beroep. Dit valt dan niet meer terug te draaien. Dat geldt ook als de man niet meewerkt aan het onderzoek en de rechtbank daar gevolgen aan verbindt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de man de mogelijkheid moet krijgen om eerst een beoordeling in hoger beroep te vragen, voordat de procedure wordt voortgezet.
De nog door de moeder overgelegde producties om haar standpunt dat de man de verwekker van [kind] wel moet zijn te onderbouwen neemt de rechtbank niet mee in deze beoordeling omdat de rechtbank al bij beschikking van 2 december 2024 hier een inhoudelijke beslissing over heeft genomen. Deze producties kunnen bij de procedure bij het gerechtshof worden ingebracht. In deze (tussen)beschikking over de vraag of tussentijds appel opengesteld moet worden neemt de rechtbank alleen de standpunten die daarop zien mee.
5.7.
Het openstellen van tussentijds appel leidt weliswaar tot vertraging van de procedure, maar in deze zaak weegt het belang van de man op dit moment zwaarder dan het belang van [kind] (of de vrouw). Gelet op de nog jonge leeftijd van [kind] is haar belang bij een snelle uitkomst niet zo groot. De procedure van het tussentijds appel kan wat de rechtbank daarom worden afgewacht voordat de zaak definitief wordt afgerond.
5.8.
Als de man gebruik maakt van de bevoegdheid om tussentijds appel tegen de beschikking van 2 december 2024 in te stellen, zal de rechtbank bepalen dat de zaak wordt aangehouden in afwachting van de uitspraak van het gerechtshof. De rechtbank verzoekt partijen om zich op de pro-forma datum uit te laten over de stand van zaken in de appelprocedure. De rechtbank zal de zaak daarna aanhouden.
5.9.
Voor het geval géén gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tussentijds appel tegen de beschikking van 2 december 2024 in te stellen, verzoekt de rechtbank partijen (met name de man) de rechtbank daar zo spoedig mogelijk maar uiterlijk op de pro-forma datum over te informeren. In dat geval zal de rechtbank zich beraden op het vervolg van de procedure.
5.10.
De rechtbank houdt de procedure pro forma aan voor uitlating van partijen tot
6 mei 2025.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat tegen de beschikking van deze rechtbank gewezen op 2 december 2024 (met zaaknummer C/05/436656 / FZ RK 24-1332) hoger beroep kan worden ingesteld voordat de eindbeschikking is gewezen;
6.2.
houdt het verdere verloop van de procedure aan tot
6 mei 2025voor uitlating van partijen over de stand van zaken van de appelprocedure en de wijze van voort procederen;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Krijnen, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van
L. Stoevenbelt als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2025
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Met een beroep op ECLI:NL:HR:2021:1924
2.Artikel 358 lid 4 Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) en artikel 337 lid 2 Rv