ECLI:NL:RBGEL:2025:2126

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
ARN 23/1605
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag studiefinanciering vanwege niet voldoen aan nationaliteitsvereiste

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) per 1 augustus 2022. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 5 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

Eiseres, geboren in 2003 met de Marokkaanse nationaliteit, heeft van 23 februari 2004 tot 19 juli 2022 over een verblijfsrecht beschikt. Na het niet tijdig verlengen van haar verblijfsvergunning, diende zij op 21 juli 2022 een aanvraag om studiefinanciering in. De minister weigerde deze aanvraag omdat eiseres op dat moment geen geldige verblijfsvergunning had. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gehandeld, aangezien eiseres niet voldoet aan het nationaliteitsvereiste zoals vastgelegd in de Wsf 2000 en het Bsf 2000.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om studiefinanciering niet leidt tot een onredelijk resultaat, ondanks de moeilijke financiële situatie van eiseres. De rechtbank wijst erop dat de wetgever bewust heeft gekozen voor de huidige regelgeving en dat de situatie van eiseres niet gelijkgesteld kan worden aan die van een Nederlandse scholiere. Het beroep op de hardheidsclausule wordt eveneens afgewezen, omdat de wetgeving niet voorziet in uitzonderingen voor vreemdelingen die niet aan de voorwaarden voldoen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag om studiefinanciering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats 1], eiseres

(gemachtigde: mr. R. Aboukir),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO) [1] , de minister
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) per 1 augustus 2022.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 5 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2003 in [plaats 2]. Zij heeft de Marokkaanse nationaliteit. Vanaf 23 februari 2004 tot 27 oktober 2005 en van 19 juli 2007 tot en met 19 juli 2022 beschikte eiseres over een verblijfsrecht gekoppeld aan dat van één van haar ouders. Omdat eiseres haar verblijfsvergunning niet tijdig heeft verlengd, was zij vanaf 19 juli 2022 niet in het bezit van een verblijfsvergunning.
2.1.
Op 21 juli 2022 heeft eiseres een aanvraag om studiefinanciering per 1 augustus 2022 ingediend.
2.2.
Op 16 augustus 2022 heeft eiseres een aanvraag om voortgezet verblijf ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Vanaf dat moment tot en met 15 februari 2023 hield eiseres rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, onder g en h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), zijnde – kort gezegd – rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op haar aanvraag om voortgezet verblijf c.q. verlenging van haar verblijfsvergunning.
2.3.
De minister heeft aan de weigering van studiefinanciering over de periode van augustus 2022 tot en met december 2022 ten grondslag gelegd dat eiseres op 21 juli 2022 een eerste aanvraag om studiefinanciering heeft gedaan en dat is gebleken dat zij in afwachting is van een beslissing op haar aanvraag om een verblijfsvergunning. Zolang eiseres niet beschikt over een geldige verblijfsvergunning die recht geeft op studiefinanciering, wordt geen studiefinanciering aan eiseres toegekend. Van een onredelijk resultaat dat in strijd is met de bedoeling van de wetgever is geen sprake. Hoewel invoelbaar is dat eiseres zich zonder studiefinanciering in een financieel lastige situatie bevindt, is door de wetgever voorzien en is het de bedoeling geweest om aan personen zonder geldige verblijfsvergunning geen studiefinanciering toe te kennen. Dat het lastig is om op school te komen en lesgeld te betalen doet daaraan niet af.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de weigering van de minister om eiseres per 1 augustus 2022 in aanmerking te brengen voor de door haar aangevraagde basisbeurs en reisvoorziening. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Artikel 2.2., eerste lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 en artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) zal de rechtbank ook weergegeven in 3.2.1 en 3.2.2.
3.2.1.
In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 is bepaald dat voor studiefinanciering in aanmerking kan komen de student die niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel in Nederland woont en behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders worden gelijkgesteld.
3.2.2.
Deze groep is in artikel 3 van het Bsf 2000 aangewezen. Het gaat om vreemdelingen aan wie het is toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven en een deel van de vreemdelingen aan wie het is toegestaan voor bepaalde tijd in Nederland te verblijven. Daarnaast wordt in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bsf 2000 met een Nederlander gelijk gesteld de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdelen g of h, van de Vw 2000, voor zover hij reeds studiefinancieringsgenietende is. Bij artikel 8, onderdelen g en h van de Vw 2000 gaat het om vreemdelingen die in afwachting zijn van een beslissing op een aanvraag tot verlenging van een verblijfsvergunning of verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en vreemdelingen die in afwachting zijn van een beslissing op bezwaar of een uitspraak op beroep in vorenbedoelde procedures, onder de voorwaarde dat de uitkomst daarvan in Nederland mag worden afgewacht.
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 21 juli 2022, noch op 1 augustus 2022 voldoet aan de vereisten van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bsf 2000. Er is op die momenten nog geen aanvraag om verlenging van haar verblijfsrecht ingediend en daarmee dus (nog) geen sprake van rechtmatig verblijf voor de duur van de verblijfsrechtelijke procedure. Bovendien vraagt eiseres op 16 augustus 2022 voor de eerste keer studiefinanciering aan, dus van een lopend recht op studiefinanciering op grond waarvan zij al studiefinanciering geniet is geen sprake, hetgeen in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bsf 2000 wel wordt geëist. Ook overigens is gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 3 van het Bsf 2000 in het geval van eiseres niet aan de orde, zodat eiseres niet voldoet aan het nationaliteitsvereiste en zij om die reden niet in aanmerking kan komen voor studiefinanciering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister, toepassing gevend aan de wet- en regelgeving, de aanvraag van eiseres daarom terecht afgewezen.
5. Eiseres voert in beroep aan dat toepassing van de regelgeving in haar geval leidt tot een onredelijk resultaat. Zij is een in Nederland geboren en getogen scholiere die tot 19 juli 2022 altijd over een verblijfsvergunning beschikte. Zij heeft altijd hoofdverblijf in Nederland gehad. Formeel is eiseres weliswaar een buitenlandse studente maar feitelijk, psychologisch en cultureel gezien bevindt zij zich in een zelfde positie als een Nederlandse scholiere die aangewezen is op Nederlands onderwijs. Volgens eiseres ligt om die reden gelijkstelling aan een Nederlander in de rede.
De gezinssituatie van eiseres is moeilijk en zij heeft bovendien weinig tot geen geld. Twee aanvragen van eiseres om voortgezet verblijf, waaronder de aanvraag van 16 augustus 2022, zijn buiten behandeling gesteld vanwege het niet voldoen van de leges. Pas de derde aanvraag om voortgezet verblijf die zij op 19 oktober 2023 heeft ingediend, heeft geleid tot toekenning van een verblijfsvergunning met ingang van de aanvraagdatum van 19 oktober 2023. Het ontbreekt bij de minister aan maatwerk, omdat de minister geen rekening heeft gehouden met deze omstandigheden en de kwetsbare positie waarin eiseres zich bevindt. Niet alle relevante feiten en omstandigheden zijn betrokken in de beoordeling en de conclusie dat geen sprake is van een onredelijk resultaat is niet voldoende deugdelijk gemotiveerd.
5.1.
De rechtbank begrijpt dat eiseres met wat zij in 5. aanvoert, bedoelt te betogen dat de weigering van studiefinanciering voor haar onevenredig uitpakt waardoor het Bsf 2000 wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing moet worden gelaten,
5.2.
Uit de uitspraken van de Grote Kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 26 maart 2024 [2] en 24 december 2024 [3] en uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [4] volgt dat, wanneer het zoals hier gaat om een gebonden besluit dat is gebaseerd op een algemeen verbindend voorschrift niet zijnde een wet in formele zin, bijzondere omstandigheden kunnen maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat uiteindelijk (‘onder de streep’) moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid (evenredigheid ‘stricto sensu’). Beoordeeld moet worden of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van uitoefening van de gebonden bevoegdheid zozeer onevenwichtig zijn, dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift waarop die bevoegdheid berust in het voorliggende geval achterwege moet blijven.
5.2.1.
De intensiteit van de toetsing door de bestuursrechter is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat laatste geval heeft de rechter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. [5]
5.2.2.
Artikel 3 van het Bsf 2000 moet naar het oordeel van de rechtbank politiek bestuurlijk van aard worden geacht, waartoe de rechtbank verwijst naar wat in 5.3. wordt overwogen met betrekking tot dit artikel. Aangezien het bovendien gaat om dwingende voorschriften, is een terughoudende rechterlijke toetsing aangewezen. Gelet op het voorgaande resteert slechts de vraag of er in dit geval bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die maken dat de gevolgen voor eiseres van de toepassing van het algemeen verbindende voorschrift, in dit geval artikel 3 van het Bsf 2000, waarop het gebonden besluit berust, zozeer onevenwichtig zijn, dat die toepassing achterwege moet blijven.
5.2.3.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
5.3.
De regelgever heeft in artikel 3 van het Bsf 2000 uitdrukking gegeven aan het koppelingsbeginsel uit artikel 10 van de Vw 2000. [6] Het koppelingsbeginsel houdt in dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, geen aanspraak kan maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan. [7] Ten tijde van de indiening van de aanvraag om studiefinanciering had eiseres geen rechtmatig verblijf (meer) en nog geen aanvraag om verlenging van haar verblijfsvergunning gedaan. Naar de rechtbank begrijpt voert eiseres als verklaring daarvoor aan dat het haar op dat moment aan financiële middelen ontbrak om tijdig een aanvraag te doen en de leges te betalen. Deze omstandigheid leidt de rechtbank niet de conclusie dat (de gevolgen van) het besluit in het geval van eiseres onredelijk bezwarend (zijn) is. Immers, zou in geval van financieel slechte omstandigheden artikel 3 van het Bsf 2000 buiten toepassing worden gelaten, dan zou de basis van artikel 3 van het Bsf 2000, het koppelingsbeginsel, onder dit artikel worden weggeslagen en zou een besluit volgen dat in strijd is met de bedoeling van de regelgever. Hoewel invoelbaar is dat de financiële situatie van eiseres moeilijk is, is het aan eiseres om te zorgen dat zij om haar verblijf te kunnen reguleren, financiële middelen tot haar beschikking heeft. Uit dat wat eiseres op de zitting heeft verteld blijkt dat zij, toen zij voor de derde maal een aanvraag om verlenging van haar verblijfsvergunning deed, (wel) daadwerkelijk in staat is geweest de leges te voldoen. De minister heeft overigens op de zitting onbetwist gesteld dat de aanvangsdatum van de toekenning van het verblijfsrecht in de verblijfsrechtelijke procedure bij de IND door eiseres had kunnen worden aangevochten, om er op die wijze voor te zorgen dat per een eerdere datum dan de aanvraagdatum het verblijfsrecht wordt toegekend. Dit kan vervolgens na een aanvraag bij DUO, tot een toekenning van studiefinanciering per een eerdere datum leiden.
5.4.
Ook de stelling van eiseres dat haar feitelijke situatie gelijk is aan die van een Nederlandse scholiere kan eiseres in het kader van haar beroep op onevenwichtigheid van (de gevolgen van) de besluitvorming niet baten. De situatie van eiseres kan niet worden gelijkgesteld met die van een Nederlander, juist omdat geen sprake is van rechtmatig verblijf. De rechtbank verwijst in dit verband naar wat hierboven in 5.3. is overwogen over artikel 3 van het Bsf 2000 en het koppelingsbeginsel dat daarin tot uitdrukking is gebracht.
De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de regelgever in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bsf 2000 heeft geregeld dat in afwachting van een beslissing op een aanvraag tot verlenging van een verblijfsvergunning of verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – en de vreemdeling reeds studiefinanciering ontvangt – de aanspraak op studiefinanciering in ieder geval blijft bestaan totdat een beslissing is genomen. Ook blijft de aanspraak behouden gedurende bezwaar- of beroepsprocedures tegen die beslissing onder de voorwaarde dat de vreemdeling de uitkomst hiervan in Nederland mag afwachten. [8] Het onderscheid dat met deze regeling is ontstaan ten opzichte van de situatie waarin voor het eerst studiefinanciering wordt aangevraagd, zoals in het geval van eiseres, en waarin het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bsf 2000 niet geldt, is inherent aan de door de regelgever bewust gemaakte keuze. Ook dit maakt in het geval van eiseres niet dat sprake is van een (in de gevolgen) onevenwichtige besluitvorming, nog daargelaten dat eiseres op 21 juli 2022 en/of 1 augustus 2022 nog geen verblijfsrechtelijke procedure was gestart. De conclusie van de rechtbank is dan ook dat in het geval van eiseres geen sprake is van een situatie waarin toepassing van artikel 3 van het Bsf 2000 zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven.
6. Eiseres heeft op de zitting een beroep gedaan op de hardheidsclausule en het vervallen van artikel 11.5, tweede lid, van de Wsf 2000 zoals opgenomen in de bijlage, waardoor – onder meer – het begrip vreemdeling niet langer is uitgezonderd van de hardheidsclausule en toepassing van de hardheidsclausule een ruimer bereik heeft gekregen.
6.1.
De rechtbank oordeelt hieromtrent allereerst dat het tweede lid van artikel 11.5 van de Wsf 2000 is vervallen per 1 augustus 2023 [9] en dat het bestreden besluit dateert van vóór die datum. Reeds om die reden kan geen beroep worden gedaan op de verruiming [10] van de hardheidsclausule.
6.2.
De rechtbank overweegt dat een beroep op de hardheidsclausule, ook als deze zou moeten zijn verstaan zoals deze sinds 1 augustus 2023 luidt, niet leidt tot de conclusie dat van de Wsf 2000 en de daarop berustende bepalingen moet worden afgeweken. Gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen, zal toepassing van de Wsf 2000 in het geval van eiseres niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
6.3.
Artikel 2.2. eerste lid, onder c, van de Wsf 2000 is ingevuld met artikel 3 van het Bsf 2000. Zoals hierboven al overwogen in 5.3. heeft de regelgever in artikel 3 van het Bsf 2000 uitdrukking gegeven aan het koppelingsbeginsel uit artikel 10 van de Vw 2000. Daarmee wordt de aanspraak op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen gekoppeld aan rechtmatig verblijf. Is er al een bestaand recht op studiefinanciering, dan blijft dat recht op studiefinanciering – kort gezegd – doorlopen tijdens de duur van de verblijfsrechtelijke procedure. Gelijkstelling met een Nederlander is in dat geval mogelijk op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bsf 2000. Is er nog geen recht op studiefinanciering, zoals in het geval van eiseres die een eerste aanvraag om studiefinanciering heeft gedaan, en loopt er een verblijfsrechtelijke procedure, dan dient de verblijfsrechtelijke procedure eerst te worden afgewacht en wordt (nog) niet voldaan aan het nationaliteitsvereiste. Pas indien de verblijfsrechtelijke procedure uitmondt in rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 3 van het Bsf 2000 kan op grond van dat artikel gelijkstelling met een Nederlander plaatsvinden. Een en ander is overeenkomstig de bedoeling van de regelgever en is door deze ook voorzien, zodat van een onbillijkheid van overwegende aard geen sprake is en het beroep van eiseres op de hardheidsclausule niet slaagt. Het beroep op de hardheidsclausule kan er niet toe leiden dat aan vreemdelingen die niet behoren tot de in artikel 3 van het Bsf 2000 genoemde categorieën studiefinanciering wordt toegekend.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. De minister heeft de aanvraag van eiseres om studiefinanciering terecht geweigerd, omdat eiseres niet voldoet aan het nationaliteitsvereiste. Het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel en op de hardheidsclausule slaagt niet. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Zij krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000)

Artikel 2.1. Reikwijdte en voorwaarden studiefinanciering

Deze wet regelt de studiefinanciering en is van toepassing op studenten die voldoen aan de voorwaarden inzake:
a. nationaliteit als bedoeld in artikel 2.2,
b. leeftijd als bedoeld in artikel 2.3 of 2.3a, en
c. onderwijssoort als bedoeld in de paragrafen 2.2 tot en met 2.4.

Artikel 2.2. Nationaliteit

1. Voor studiefinanciering kan een student in aanmerking komen die:
a. de Nederlandse nationaliteit bezit,
b. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld, of
c. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel in Nederland woont en behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders worden gelijkgesteld.

Artikel 11.5. Hardheidsclausule

1. Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2 Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. het begrip partner,
b .het begrip toetsingsinkomen,
c. het begrip vreemdeling, en
d. artikel 1.8.
Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)

Artikel 8

De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
(…)
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20, 33 en 45a, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
(…)
Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000)

Artikel 3. Nationaliteit: gehele gelijkstelling

1. Met een Nederlander wordt gelijkgesteld de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft:
a. op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000;
c. op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000;
d. op grond van artikel 8, onderdelen g of h, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover hij reeds studiefinancieringsgenietende is; of
e. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die is verleend onder een beperking:
1°. verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een Nederlander of van een vreemdeling als bedoeld in onderdeel a, b, c of dit onderdeel;
2°. verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden;
3°. als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden;
4°. verband houdend met afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet als bedoeld in artikel 3.17a, onderdeel b, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 of hiermee verband houdende niet-tijdelijke humanitaire gronden; of
5°. verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden die volgt op een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die is verleend onder de beperking medische behandeling;
6°. verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden die als eerste verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000 wordt toegekend.
2 Met een Nederlander wordt eveneens gelijkgesteld de vreemdeling ten behoeve van wie of aan wie een tegemoetkoming is verstrekt als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Voetnoten

1.Dienst Uitvoering Onderwijs.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2276.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2458.
6.Zie bijvoorbeeld Memorie van Toelichting bij Wijziging van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten teneinde de aanspraak van vreemdelingen jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen te koppelen aan het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland, TK 1994 – 1995, 24 233, nr. 3, p. 33 en 34. Zie ook Nota van Toelichting bij Besluit van 5 augustus 2000, houdende intrekking van het Besluit studiefinanciering en vervanging door het Besluit studiefinanciering 2000 ter uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000 (Besluit Studiefinanciering 2000), Stb 2000, 329, toelichting op artikel 3.
7.Memorie van Toelichting bij Algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000), TK 1998 – 1999, 26 732, nr. 3., p. 22 en 23.
8.Nota van Toelichting bij Besluit van 5 augustus 2000, houdende intrekking van het Besluit studiefinanciering en vervanging door het Besluit studiefinanciering 2000 ter uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000 (Besluit Studiefinanciering 2000), Stb 2000, 329, toelichting op artikel 3.
9.Besluit van 14 juni 2023, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 19 april 2023, houdende wijziging van onder andere de Les- en cursusgeldwet in verband met de aanpassing van de indexeringsbepalingen van het lesgeld en cursusgeld en aanpassing van de hardheidsclausule (Stb. 2023, 147), Stb 2023, 210.
10.Memorie van Toelichting bij Wijziging van onder andere de Les- en cursusgeldwet in verband met de aanpassing van de indexeringsbepalingen van het lesgeld en cursusgeld en aanpassing van de hardheidsclausule, TK 2022 – 2023, 36283, nr. 3, p. 4, p. 5, p. 7, en p. 8.