Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 oktober 2024,
- het verzoek van [eiser] om een mondelinge behandeling te bepalen, ingekomen op 21 januari 2025,
2.De verdere beoordeling
- Partijen zijn per medio augustus 2022 een vaste prijs van € 9,10 overeengekomen die gold tot 1 maart 2023 (r.o. 4.3),
- Partijen hebben na juli/augustus 2022 geen nieuwe prijsafspraak gemaakt. De vordering in conventie onder II zal worden afgewezen (r.o. 4.7),
- [gedaagde] is niet tekortgeschoten door niet in te stemmen met een tussentijdse prijsverhoging van € 10,40 en de overeenkomst is daardoor niet door ontbinding geëindigd (r.o. 4.8),
- [gedaagde] wordt opgedragen om feiten en omstandigheden te bewijzen die erop wijzen dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] gehouden was tot levering aan [gedaagde] gedurende de hele legperiode van 75 weken, dus ook na 1 maart 2023 (r.o. 4.10 en 4.23),
- De leveringsverplichting van [eiser] aan [gedaagde] was exclusief (r.o. 4.11),
- Het subsidiaire beroep van [eiser] op dwaling ten aanzien van de prijs en de duur van de overeenkomst gaat niet op (r.o. 4.13-4.14),
- [eiser] was gehouden tot nakoming van haar wekelijkse leveringsverplichting van alle eieren – met uitzondering van de eieren die hij in eigen beheer verkocht – met een gewicht vanaf 53 gram tot in ieder geval 1 maart 2023 voor een prijs van € 9,10 per 100 stuks (r.o. 4.15),
- [eiser] is tekortgeschoten door over de periode vanaf 27 november 2022 tot 7 februari 2023 niet aan voormelde leveringsverplichting te voldoen,
- De schade van [gedaagde] in de periode vanaf 1 december 2022 tot 7 februari 2023, bestaande uit de hogere inkoopprijzen, wordt begroot op € 74.338,00. Tot dat bedrag is het gevorderde voorschot op de schadevergoeding toewijsbaar (r.o. 4.16),
- De zaak wordt niet verwezen naar de schadestaatprocedure. [gedaagde] dient haar overige schade te onderbouwen in haar conclusie na bewijslevering (r.o. 4.18 en 4.23),
- [eiser] heeft niet voldaan aan het vonnis in kort geding en dient de dwangsommen ter hoogte van € 20.000,00 te voldoen, zodat de vordering in reconventie onder 3 zal worden toegewezen (r.o. 4.19),
- De vordering tot betaling van de facturen van in totaal € 100.731,62 heeft [gedaagde] niet betwist. [eiser] is echter vanaf 27 november 2022 in verzuim geraakt door niet meer aan zijn leveringsverplichting te voldoen. [gedaagde] was op de uiterste betaaldatum van 2 december 2022 nog niet in verzuim met haar verplichting tot betaling van de desbetreffende factuur. Zij was gelet op het verzuim van [eiser] gerechtigd haar verplichting tot betaling van de openstaande facturen op te schorten. De vordering tot betaling van de wettelijke rente in conventie onder I zal worden afgewezen (r.o. 4.21),
- Het bedrag van € 100.731,62 zal worden verrekend met de door [eiser] te betalen schade en dwangsommen (r.o. 4.22).
3.De beslissing
2 april 2025voor akte aan de zijde van [gedaagde] ,