ECLI:NL:RBGEL:2025:164

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
ARN 23_7756
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex met 20 appartementen in Ermelo

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex met 20 appartementen op een perceel in Ermelo. De rechtbank stelt vast dat het college van burgemeester en wethouders van Ermelo op 23 oktober 2023 een omgevingsvergunning heeft verleend, ondanks dat het bouwplan niet volledig in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, onder andere vanwege de aantasting van het woon- en leefklimaat, de strijdigheid met de Omgevingsvisie en de brandveiligheidseisen. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De rechtbank wijst erop dat de gemeenteraad geen wettelijke bevoegdheid heeft om voorwaarden te stellen aan een bouwplan in het kader van een principeverzoek. De rechtbank concludeert dat het college zich op basis van de door vergunninghouder overgelegde stukken op het standpunt heeft mogen stellen dat aan de brandveiligheidsvoorschriften wordt voldaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, maar dat het college wel het griffierecht aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7756

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eisers], [eisers],
, [eisers], [eisers], [eisers], [eisers] en [eisers], [eisers],
uit [woonplaats], eisers
(gemachtigde: [eisers]),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, het college

(gemachtigde: S.M.L. Veneman).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde-partij], (vergunninghouder)
(gemachtigde: J.C. Vijfhuizen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van 20 appartementen op het perceel [locatie] te [woonplaats].
Op 10 juli 2024 heeft het college een wijzigingsbesluit genomen. Het beroep van eisers is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook gericht tegen dit wijzigingsbesluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eisers], [eisers], [eisers], [eisers] en [eisers], de gemachtigde van het college en M. Prince, en namens vergunninghouder [derde-partij] en de gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

1. Op het perceel aan de [locatie] te [woonplaats] staat een gebouw uit 1940 dat voor diverse doeleinden is gebruikt, zoals een opvangtehuis voor alleenstaande moeders en de huisvesting van arbeidsmigranten. Het perceel is in het bestemmingsplan “Kom Ermelo” bestemd als “Maatschappelijk”. Het perceel heeft een bouwvlak van ongeveer 960 m² en binnen het bouwvlak mogen gebouwen worden gebouwd met een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag maximaal 60 % bedragen.
2. Vergunninghouder heeft het voornemen om op het perceel een appartementengebouw met 20 appartementen, waarvan 10 appartementen in de categorie sociale huur of koop, te realiseren met onder het gebouw een ondergrondse parkeergarage. Het bouwplan heeft een maximale bouwhoogte van 10,87 meter en een oppervlakte van 667 m².
3. Vergunninghouder heeft voor dit bouwplan op 24 juni 2022 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Op de aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. De ontwerp-omgevingsvergunning heeft vanaf 1 februari 2023 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Eisers hebben een zienswijze ingediend.
4. De gemeenteraad van Ermelo heeft voor het bouwplan op 4 oktober 2023 een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) verleend.
5. Bij besluit van 23 oktober 2023 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” [1] . In de omgevingsvergunning heeft het college overwogen dat het bouwplan niet past binnen de regels van het bestemmingsplan omdat het realiseren van woningen in strijd is met de bestemming “Maatschappelijk” en de maximaal toegestane bouwhoogte wordt overschreden. Omdat het bouwplan op deze punten in strijd is met het bestemmingsplan heeft het college ook een omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” verleend. [2] Aan de omgevingsvergunning is de ruimtelijke onderbouwing “Omgevingsvergunning 'Frederiksstaete' - [locatie] [woonplaats]” van Craeft Advies van 21 oktober 2022 ten grondslag gelegd.
6. In het wijzigingsbesluit van 10 juli 2024 heeft het college de strijdigheid met het bestemmingsplan nader toegelicht en aangegeven dat het bouwplan in strijd is met de bestemming 'Maatschappelijk' uit het bestemmingsplan, en dat ook het in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingspercentage en het bouwvlak wordt overschreden.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
8. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Welke onderwerpen komen in deze uitspraak aan de orde?
9. Eisers hebben in hun beroepschrift gewezen op een groot aantal onderwerpen dat maakt dat de omgevingsvergunning niet deugt. Op de zitting hebben eisers verduidelijkt dat de onderwerpen in paragraaf 5 van het beroepschrift geen beroepsgronden zijn en dat de rechtbank daarover geen uitspraak hoeft te doen. De rechtbank zal daarom op de onderwerpen uit paragraaf 5, zoals de verkeersveiligheid en het parkeren, niet verder ingaan en uitsluitend de onderwerpen bespreken die in paragraaf 3 van het beroepschrift zijn benoemd aangevuld met de gronden in het aanvullende beroepschrift over het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit).
De rechtbank zal in de uitspraak eerst ingaan op de procedurele gronden over de Crisis- en herstelwet (Chw) en de procedure. Daarna komen de inhoudelijke gronden aan de orde die zien op de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, zoals de omgevingsvisie en de omvang van het gebouw. [3] Tot slot zal de rechtbank ingaan op wat eisers hebben aangevoerd met betrekking tot de activiteit “bouwen” over de welstand en de strijdigheid met het Bouwbesluit. [4]
Crisis- en herstelwet
10. Vergunninghouder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat een pro-forma beroepschrift is ingediend. Pas na het verstrijken van de beroepstermijn zijn de inhoudelijke beroepsgronden aangeleverd. Dit is volgens vergunninghouder niet toegestaan omdat de Chw van toepassing is op het bestreden besluit.
10.1.
Omdat het project ziet op het bouwen van meer dan 11 woningen en de vergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo, is de Chw van toepassing.
Artikel 1.6a van de Chw luidt: ‘
Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.’
10.2.
De rechtbank stelt vast dat eisers op 30 november 2022 beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit. Na de beroepstermijn hebben eisers in verschillende nadere beroepschriften aanvullende beroepsgronden ingediend. Verder stelt de rechtbank vast dat eisers in de rechtsmiddelenverwijzing bij het bestreden besluit er niet op gewezen zijn dat de Chw van toepassing is en zij daarom geen gronden meer mochten indienen na het verstrijken van de beroepstermijn. Dit hebben het college en vergunninghouder op de zitting ook bevestigd.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de beroepsgronden die zijn vermeld in de aanvullende beroepschriften bij de beoordeling worden betrokken. Eisers zijn namelijk in de rechtsmiddelenverwijzing bij het bestreden besluit er niet op gewezen dat de Chw van toepassing is en dat zij daarom na het verstrijken van de beroepstermijn geen gronden meer mochten indienen. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 januari 2014. [5] Hierin heeft de Afdeling overwogen dat het op de weg van het bestuursorgaan ligt om duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop rechtsmiddelen tegen een onder de reikwijdte van de Chw vallend besluit kunnen worden aangewend. Indien in de rechtsmiddelenverwijzing niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen, kan een belanghebbende, nu in de Chw wordt afgeweken van de Awb, in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd. Dit is naar het oordeel van de Afdeling slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende op een andere manier wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
Het beroep van eisers is dan ook ontvankelijk.
De procedure
11. Eisers geven aan dat de gemeenteraad in een amendement van 27 oktober 2021 een kader voor het bouwplan heeft gegeven dat aansluit op de bestaande mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan met toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van 10 %. [6] Volgens eisers blijft het bouwplan niet binnen deze 10 % uitbreidingsmogelijkheid.
Eisers betogen daarnaast dat de aanvraag enkel ziet op de bestemmingswijziging van maatschappelijk naar wonen en niet op de overige punten waarop het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Eisers leiden uit de tekst in paragraaf 1.3, 2.3 en 2.5 van de ruimtelijke onderbouwing af dat voor het afwijkende bebouwingspercentage een binnenplanse afwijking is gevraagd en voor de functiewijziging van maatschappelijk naar wonen een buitenplanse afwijking.
De oppervlakte van de parkeergarage is daarnaast volgens eisers in strijd met artikel 38.5 van de planregels. [7]
11.1.
Omdat deze beroepsgronden met elkaar samenhangen zal de rechtbank hierna de procedure doornemen om vervolgens aan de gronden toe te komen. De rechtbank begint daarvoor eerst met de betekenis van het raadsbesluit van 27 oktober 2021.
11.2.
Uit de stukken blijkt dat vergunninghouder op 20 februari 2020 via de gemeentelijke website een “principeverzoek woningbouw” bij het college heeft ingediend. Aan de hand van dit verzoek doet het college een haalbaarheidstoets van het woningbouwplan. Na een positieve beoordeling van de haalbaarheidstoets gaat een plan door naar de afweging woningbouwplannen. Bij een negatieve beoordeling gaat een plan niet door naar de afweging woningbouwplannen en eindigt de procedure, aldus het aanvraagformulier.
In het principeverzoek van 20 februari 2020 werd nog uitgegaan van een bouwplan met twee appartementengebouwen met in totaal 22 appartementen in maximaal vier bouwlagen met een bouwhoogte van 13 meter. Dit bouwplan is ook voorgelegd aan de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft op 27 juli 2021 bij amendement besloten dat als uitgangspunt de bouwhoogte, goothoogte en bebouwingspercentage van het huidige bestemmingsplan, te vermeerderen met de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van 10% moet worden aangehouden. Verder is door de gemeenteraad aan de initiatiefnemer gevraagd om een extra inspanning te verrichten om met de omwonenden tot overeenstemming te komen en om van het college inspanning te vragen om het tweede gebouw naar drie verdiepingen te verlagen.
11.3.
Het bouwplan is naar aanleiding van het raadsbesluit aangepast. Voor het nieuwe bouwplan heeft vergunninghouder op 24 juni 2022 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend.
Het raadsbesluit van 27 oktober 2021
11.4.
De rechtbank overweegt dat de gemeenteraad op grond van de Wabo geen wettelijke bevoegdheid heeft om in het kader van een principeverzoek voorwaarden te stellen aan een bouwplan. Als een gemeenteraad kaders wil stellen aan een ontwikkeling voordat een daadwerkelijke aanvraag wordt ingediend, dan kan de raad dit slechts doen door het bestemmingsplan te wijzigen en daarin bijvoorbeeld een gewijzigde bestemming, een gewijzigd bouwvlak of een gewijzigde bouwhoogte op te nemen. De gemeenteraad heeft wel de mogelijkheid om, als een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend waarvoor een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) is vereist, de VVGB te weigeren als de raad de ontwikkeling in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening. In dat geval moet het college de omgevingsvergunning ook weigeren.
Het is gelet op deze wettelijke systematiek en de vele onderzoeken die moeten worden verricht en de daarmee samenhangende kosten begrijpelijk dat vooraf met het college en de gemeenteraad wordt afgestemd of een bouwplan vergund kan worden, maar een raadsbesluit over een principeverzoek maakt niet dat de later ingediende aanvraag aan dit raadsbesluit kan worden getoetst.
De rechtbank kan daarom wat partijen hebben aangevoerd over de vraag of het bouwplan voldoet aan dit raadsbesluit en meer dan 10 % uitbreiding van de bouwmogelijkheden toestaat niet in haar oordeelsvorming betrekken omdat het besluit van de raad van 27 oktober 2021 hier niet ter toetsing voorligt.
Voorbereidingsprocedure en wettelijke grondslag
11.5.
De wettelijke procedure voor het verlenen een omgevingsvergunning begint pas met het indienen van de aanvraag, in dit geval op 24 juni 2022. Als blijkt dat een aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, dan is ook een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo vereist. Bij deze toets aan het bestemmingsplan ligt het op de weg van het college om aan te geven op welke punten het bouwplan afwijkt van het bestemmingsplan. Deze strijdigheden bepalen immers op welke grondslag een afwijking van het bestemmingsplan zou kunnen worden verleend en daarmee ook welke voorbereidingsprocedure van toepassing is. Als een aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan en het is niet mogelijk om gebruik te maken van een binnenplanse afwijking [8] of een kruimelgevallenafwijking [9] , dan dient een buitenplanse afwijking [10] te worden verleend. Dan is niet de reguliere, maar de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. In dat geval kan het zijn, zoals in dit geval, dat de gemeenteraad moet worden gevraagd om een VVGB.
Binnenplanse afwijking?
11.6.
Vast staat dat het bouwplan reeds vanwege de wijzing naar een woonfunctie met 20 appartementen in strijd is met het bestemmingsplan en alleen kan worden vergund met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo. Het college heeft op pagina 7 van het bestreden besluit ook overwogen dat op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo (projectafwijkingsbesluit) medewerking verleend wordt aan een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
De rechtbank acht het begrijpelijk dat door de ruimtelijke onderbouwing, het raadsbesluit van 27 juli 2021 en het wijzigingsbesluit van 10 juli 2024 verwarring bij eisers is ontstaan over de wettelijke grondslag van het besluit. In het raadsbesluit en het wijzigingsbesluit wordt immers verwezen naar de binnenplanse afwijking van 10 % en in de ruimtelijke onderbouwing staat op pagina 10 dat een binnenplanse afwijking is verleend voor het bebouwingspercentage.
De wettelijke grondslag volgt echter uit het bestreden besluit en daarin staat dat de afwijking van het bestemmingsplan is vergund met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo en niet met een binnenplanse afwijking. Anders dan eisers veronderstellen ziet de afwijking van het bestemmingsplan ook op het gehele bouwplan, dus zowel op de afwijking van de gebruiksregels (wonen) als op de afwijking van de bouwregels.
De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Het wijzigingsbesluit van 10 juli 2024
11.7.
Anders dan het college en eisers veronderstellen is er geen rechtsregel die het verplicht stelt om in het besluit alle onderdelen waarop het bouwplan afwijkt van het bestemmingsplan te benoemen. Omdat er op dit punt geen sprake was van een gebrek in het bestreden besluit, is de rechtbank van oordeel dat het niet nodig was om een wijzigingsbesluit te nemen om te verduidelijken dat het bouwplan afwijkt van het bestemmingsplan voor wat betreft de overschrijding van het bouwvlak en het bebouwingspercentage, maar niet voor een overschrijding van de bouwhoogte.
Dat neemt overigens niet weg dat het in het kader van de beoordeling van bepaalde onderwerpen, zoals bijvoorbeeld de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het bouwplan, de bestaande bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan wel een rol kunnen spelen. De rechtbank zal in overweging 17 op deze beroepsgrond ingaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Wat is het toetsingskader?
12. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Structuurvisie Ermelo, Omgevingsvisie Ermelo en Groenvisie Ermelo
13. Eisers betogen dat het bouwplan ten onrechte is getoetst aan de Structuurvisie Ermelo 2025 (hierna: Structuurvisie) en niet aan de Omgevingsvisie Ermelo 2021 (hierna: Omgevingsvisie).
Eisers betogen daarnaast dat het bouwplan in strijd is met de Omgevingsvisie omdat woningbouw buiten de bebouwde kom (uitbreiding) voorrang heeft op woningbouw binnen de bebouwde kom (inbreiding). Voor wat betreft de aantasting van groen geven eisers verder aan dat de Horsterweg een hoofdgroenstructuur met waardevolle bomen vormt. Volgens eisers mogen op grond van de Omgevingsvisie en de Groenvisie Ermelo (hierna: Groenvisie) nieuwe ontwikkelingen geen afbreuk doen aan de waarden van het bestaande groen en bomen op de kaart bij de Groenvisie. Door het bouwplan neemt de verstening toe en vermindert het aandeel groen op het perceel.
Met betrekking tot de Groenvisie geven eisers verder aan dat de Horsterweg een hoofdgroenstructuur met waardevolle bomen vormt. Volgens eisers mogen nieuwe ontwikkelingen geen afbreuk doen aan de waarden van het bestaande groen en bomen op de kaart van de Groenvisie. Eisers geven aan ernstige twijfels te hebben of de twee waardevolle bomen op het perceel het bouwproces met een bouwput met berliner wanden en bronbemaling zullen overleven.
13.1.
In paragraaf 3.3.1 van de ruimtelijke onderbouwing wordt met betrekking tot het gemeentelijk ruimtelijk beleid ingegaan op de Structuurvisie die door de gemeenteraad op 1 maart 2012 is vastgesteld. Het college heeft op de zitting erkend dat ten onrechte aan dit beleid is getoetst. Op 26 januari 2022 heeft de gemeenteraad namelijk de opvolger van deze structuurvisie, de Omgevingsvisie, vastgesteld. Het college had daarom moeten toetsen aan dit beleid.
Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met het motiveringsbeginsel.
13.2.
De bestuursrechter kan (motiverings)gebreken in een besluit passeren, als aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Dit volgt uit artikel 6:22 van de Awb. Het college is in het verweerschrift en op de zitting ingegaan op de Omgevingsvisie en heeft op dit punt een nadere motivering gegeven. Daarbij heeft het college ook aangegeven dat de Omgevingsvisie een beleidsneutraal document vormt, dat wil zeggen een voortzetting van beleid dat al was opgenomen in de Structuurvisie en dus geen nieuw beleid.
De rechtbank zal hierna aan de hand van deze nadere motivering beoordelen of het motiveringsgebrek kan worden gepasseerd.
Inbreiding en uitbreiding
13.3.
Op pagina 13 van de Omgevingsvisie staat het volgende over inbreiding en uitbreiding: “Over het algemeen geven we de voorkeur aan inbreiding boven uitbreiding. Maar dit is geen ‘hard’ uitgangspunt. Belangrijker vinden we dat het groene karakter en de identiteit van Ermelo behouden blijft en hechten we grote waarden aan klimaatadaptatie, biodiversiteit, schone lucht en een gezonde leefomgeving. Hiervoor is juist groen nodig in de bebouwde omgeving, zowel in de openbare ruimte als in de privétuinen. Daarom zal inbreiding, naast de bekende harde locaties, met name nog mogelijk zijn via ‘steen voor steen’, dus op herontwikkelingslocaties en ter verbetering van lelijke plekken’. Bij alle inbreidingslocaties is het de ambitie om een zo groot mogelijk aandeel groen en zo min mogelijk verstening te realiseren. Dit om een maximale inspanning te leveren de biomassa qua omvang minstens gelijk te houden.”
13.4.
Zoals het college in het verweerschrift ook heeft aangegeven blijkt uit de Omgevingsvisie niet dat uitbreiding voor inbreiding gaat. Integendeel, inbreiding heeft juist de voorkeur boven uitbreiding. Het college heeft daarover op de zitting ook aangegeven dat het vanwege de natuur rondom Ermelo juist moeilijk is om uit te breiden zodat vooral inbreidingsplannen in procedure worden gebracht. Het bouwplan is daarom op dit punt niet in strijd met de Omgevingsvisie.
De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
Verstening
13.5.
In paragraaf 3.4 van de Omgevingsvisie wordt ingegaan op “groen”. Op pagina 25 van de Omgevingsvisie staat het volgende:
“Een robuuste hoofdgroenstructuur met belevingskwaliteit
Om het structurele groen te versterken hebben we in de Groenvisie aangegeven waar uitbreiding ervan nodig is in de bebouwde kom. Het gaat dan bijvoorbeeld om verbindingen tussen groengebieden onderling, maar ook om groen dat nodig is voor het klimaatbestendiger maken van Ermelo. Het centrum en sommige buurten in Ermelo zijn namelijk behoorlijk versteend, waardoor het regenwater niet in de bodem kan zakken. En omdat we vanwege het veranderende klimaat kunnen rekenen op meer hoosbuien, is op die locaties meer groen en minder steen nodig. De groene verbindingen zijn belangrijk voor het behouden en versterken van de biodiversiteit.
(…).”
Op pagina 43 van de Omgevingsvisie staat een kaart, waarop de Horsterweg is aangemerkt als “Lijnvormige hoofdgroenstructuur”. Op pagina 44 van de Omgevingsvisie staat de volgende legenda:
13.6.
Zoals het college terecht heeft aangegeven volgt uit de Omgevingsvisie niet dat geen toename van verstening plaats mag vinden. Zo min mogelijk verstening is slechts een ambitie, maar geen verplichting. Een toename van verstening is daarom niet in strijd met de Omgevingsvisie.
De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
Groenstructuur en bomen
13.7.
In de ruimtelijke onderbouwing wordt in paragraaf 4.8 ingegaan op de gevolgen van het bouwplan op de twee bomen. Deze bomen zijn volgens het college geen monumentale bomen, maar zij vormen wel een aanwinst voor het plangebied en de omgeving zodat het wenselijk is de bomen te behouden. Door Fidder Boomadvies is daarom een boomeffectanalyse (BEA) opgesteld waarin wordt ingegaan op de gevolgen van het bouwplan op deze twee bomen.
13.8.
In het verweerschrift heeft het college in aanvulling op deze motivering nog het volgende aangegeven:
“De BomenEffectAnalyse gaat uit van het eerste bouwplan. Echter blijkt uit de conclusies dat de bomen ook behouden kunnen blijven met het vergunde bouwplan. Bij beide bomen vindt de ontgraving op een afstand van respectievelijk 6,5 en 6,6 meter plaats en daarmee ruim buiten de stabiliteitskluit van 3,75 meter. De conclusie dat de aanleg van de kelder geen noemenswaardig knelpunt ten aanzien van de stabiliteit en groeiplaats vormt bij de 2 bomen en daarmee niet van noemenswaardige negatieve invloed op de bomen zal zijn blijft hetzelfde.”
(…)
“Kroonprojectie vs. gebouw
Ten aanzien van de bouw van de 2 appartementencomplexen zijn bij boom 1 geen noemenswaardige knelpunten geconstateerd. Het gebouw wordt buiten de kroonprojectie gerealiseerd. Gezien de kroon nog in omvang toeneemt, zal in de toekomst mogelijk wel snoei gewenst zijn om het gebouw vrij te zetten.
Bij boom 2 bevindt de kroon zich, met circa 2 meter, binnen het bouwvlak. Om de bouw mogelijk te maken zal een snoeimaatregel noodzakelijk zijn. Door enkele takken in te nemen of in het geheel te verwijderen is er voldoende ruimte te realiseren om de bouw van het appartement mogelijk te maken.
(…)
Kelder
Bij boom 1 en 2 vindt de ontgraving op een afstand van respectievelijk 11,32 en 6,95 meter plaats en daarmee ruim buiten de stabiliteitskluit van 3,75 meter plaats. De aanleg van de kelder vormt bij de 2 bomen geen noemenswaardig knelpunt ten aanzien van de stabiliteit en groeiplaats van de bomen en zal daarmee niet van noemenswaardige negatieve invloed op de bomen zijn. Wel zullen een aantal randvoorwaarden in acht genomen moeten worden ten aanzien het werken rond om de bomen.
Bronbemaling
Ten behoeve van het ontgraven van de kelder is het nog niet duidelijk of bronbemaling noodzakelijk is. Zolang dit buiten het groeiseizoen (november tot februari) van de bomen wordt uitgevoerd zal dit niet van negatieve invloed zijn van de bomen.
Indien dit in het groeiseizoen wordt uitgevoerd kan dit van negatieve invloed zijn op het behoud van de bomen. In de huidige situatie is het grondwater voor de bomen niet bereikbaar, gezien er sprake is van een hangwaterprofiel. Naar verwachting zal eventuele bronbemaling niet van negatieve invloed op de bomen zijn. Het is wel aan te bevelen de bomen tijdens de werkzaamheden te monitoren met extra aandacht voor droogtestress. Indien noodzakelijk kan tijdens droge perioden water gegeven worden om de droogtestress te voorkomen.”
13.9.
Uit de Omgevingsvisie en de Groenvisie blijkt dat het perceel aan de lijnvormige hoofdgroenstructuur ligt. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eisers aldus dat het gaat over de aantasting van de twee bomen op het perceel als onderdeel van deze lijnvormige hoofdgroenstructuur. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat het perceel zelf geen onderdeel vormt van het openbaar groen en daarmee niet van de groenstructuur. Dit neemt niet weg dat zowel uit de Omgevingsvisie als de Groenvisie volgt dat waardevolle bomen op privépercelen behouden moeten blijven. Waardevolle bomen zijn bomen die op de lijst met waardevolle bomen zijn opgenomen. [11] De rechtbank stelt vast dat de twee bomen niet staan op de kaart met waardevolle bomen.
13.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich aan de hand van het deskundigenrapport in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bomen behouden zullen worden en dat er daarom geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de lijnvormige hoofdgroenstructuur. Eisers hebben weliswaar een reactie van eiser Den Dulk op dit deskundigenadvies ingebracht, maar in die reactie wordt het deskundigenadvies niet inhoudelijk betwist.
Het bouwplan is daarom ook op dit punt niet in strijd met de Omgevingsvisie.
De beroepsgrond slaagt niet.
Passeren gebrek
14. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het motiveringsgebrek met betrekking tot de Omgevingsvisie met toepassing van artikel 6:22 Awb te passeren, omdat het college hangende het beroep alsnog de motivering heeft overgelegd en eisers de mogelijkheid hebben gehad om hierop te reageren. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat belanghebbenden door het gebrek zijn benadeeld.
Waterhuishouding
15. Eisers betogen dat de berliner wanden en bemaling die nodig zijn voor de bouw van het appartementengebouw zal leiden tot verstoring van de waterhuishouding en het grondwaterpeil met mogelijke aantasting van funderingen, tuinen en bomen tot gevolg.
Volgens eisers zal 4.000 m³ grond moeten worden afgevoerd en bedraagt de hoeveelheid te bemalen grondwater minimaal 26 miljoen liter water.
15.1.
Het college heeft in het verweerschrift aangegeven dat het nog niet duidelijk is of bronbemaling noodzakelijk is. Mocht bronbemaling wel noodzakelijk zijn, dan overweegt de rechtbank dat door eisers niet nader is onderbouwd dat, mede gelet op de afstand van ongeveer 30 meter tot de dichtstbijzijnde woning van eisers, het uitgraven zal leiden tot aantasting van de funderingen van hun woningen. De enkele stelling dat verzakkingen zullen optreden is onvoldoende. Op de gevolgen van de bronbemaling voor de bomen is de rechtbank in overweging 13.10 ingegaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Aantasting woon- en leefklimaat
16. Eisers betogen dat hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast door het bouwplan. Volgens eisers wordt hun privacy aangetast door de balkons met uitzicht op de achterliggende tuinen en zullen de overburen hinder ondervinden van inschijnende koplampen van auto’s die uit de parkeergarage komen.
16.1.
Het college mag bij de afweging van de bij de besluitvorming betrokken belangen meewegen dat negatieve gevolgen van een bouwplan ook kunnen worden veroorzaakt door de fictieve realisering van een bouwplan dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan. [12] Dit betekent dat het college bij de belangenafweging heeft mogen betrekken dat het bestemmingsplan al een bouwhoogte toestaat tot 11 meter en dat het bouwplan nauwelijks dichter op de woningen van eisers wordt gebouwd dan het bestemmingsplan al mogelijk maakte. Ook voor wat betreft het ondergronds bouwen geldt dat het bestemmingsplan ondergrond bouwen (groten)deels al mogelijk maakte.
Dat het bouwplan mogelijk negatieve invloed heeft op bijvoorbeeld het uitzicht of de privacy van eisers, is een gevolg dat dus ook had kunnen optreden bij het bouwen in overeenstemming met het bestemmingsplan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich, mede gelet op de afstand tot de omliggende woningen, op het standpunt kunnen stellen dat de afwijking van het bestemmingsplan voor wat betreft de bouwmogelijkheden gering is en in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd waarom het van de mogelijkheid tot vergunningverlening in dit geval gebruik heeft gemaakt.
16.2.
Op de zitting hebben eisers nog aangegeven dat zij liever een kleiner bouwplan vergund hadden gezien. Daarover overweegt de rechtbank dat het college dient te beslissen op het bouwplan zoals dat wordt ingediend. [13]
De rechtbank begrijpt dat eisers het liefst een zo klein mogelijk bouwplan wensen, maar het college moet in de belangenafweging ook andere belangen dan die van eisers betrekken, zoals het algemene belang dat is gediend bij voldoende (betaalbare) woningen. Het college heeft dit algemene belang in dit geval zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van eisers zeker nu, zoals uit de voorgaande overweging blijkt, de aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers relatief gering is. Bovendien kan er niet aan voorbij worden gegaan dat, rekening houdend met de belangen van de omwonenden, het bouwplan in de voorprocedure is aangepast en het aantal appartementen en bouwlagen is afgenomen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Welstand
17. Eisers betogen dat het gebouw niet passend is in het straatbeeld en de aangrenzende bebouwing van de Frederik Hendriklaan.
17.1.
De Commissie Omgevingskwaliteit (welstandscommissie) heeft een welstandsadvies uitgebracht. Volgens het advies van 18 juli 2023 voldoet het plan aan de redelijke eisen van welstand. Eisers hebben dit advies niet gemotiveerd betwist.
De beroepsgrond slaagt niet.
Brandveiligheid
18. Eisers betogen dat delen van het bouwplan in strijd zijn met de brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit.
  • Voor wat betreft de parkeerkelder geven eisers aan dat de bergingen en fietsenberging niet in open verbinding mogen staan met de parkeerkelder, maar daarvan functioneel gescheiden moeten zijn en een vluchtweg in twee richtingen moeten hebben. Het trappenhuis en de lifttoegang in de kelder moeten 60 minuten brandwerend gescheiden zijn van de parkeerkelder en tevens voorzien van een separate rooksluis.
  • Voor wat betreft de toegang tot liften en trappenhuizen geven eisers aan dat de toegang tot de woningen niet in open verbinding mag staan tot de toegang van trappenhuizen en liften. Op de woonverdiepingen ontbreekt een voorportaal voor de toegang tot de liften.
  • Voor wat betreft de gevelconstructie geven eisers aan dat bij een groot aantal van de appartementen de uitwendige scheidingsconstructie wordt uitgevoerd in houten dak-elementen. Deze elementen lopen zowel horizontaal als verticaal ononderbroken door op de dragende scheidingswanden en -vloeren. Dit is volgens eisers niet toegestaan. Zij verwijzen daarvoor naar pagina 181 van het Praktijkboek Besluit Bouwwerken Leefomgeving 2021, editie 2022. Deze constructie is volgens eisers extreem gevaarlijk omdat een brand zich via de buitenkant van de gevel snel kan verspreiden.
18.1.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo dient het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” te toetsen aan het Bouwbesluit 2012. De toets die het college moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. Het college komt bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. [14]
Artikel 2.7 van de Regeling omgevingsrecht biedt de mogelijkheid aan de aanvrager om bepaalde gegevens op een later moment dan de aanvraag over te leggen. Op het moment van vergunningverlening moet er echter wel duidelijkheid bestaan over de hoofdlijn van de constructie. Het is aan het college om te beoordelen of er voldoende gegevens en stukken bij de aanvraag zijn ingediend om een besluit op de aanvraag te nemen. [15]
18.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op basis van de door vergunninghouder overgelegde stukken op het standpunt mogen stellen dat aannemelijk is dat wordt voldaan aan de brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit. Het college heeft voor wat betreft de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit ook advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland en die heeft in de brief van 3 augustus 2022 aangegeven dat het bouwplan in overeenstemming is met de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat op grond van voorschrift 6 bij de omgevingsvergunning uiterlijk 3 weken voor aanvang van de betreffende werkzaamheden de tekeningen en berekeningen van de beton-, staal-, steen-en/of houtconstructies die volgens het Bouwbesluit moeten worden gehanteerd, moeten worden aangeleverd. Onder deze berekeningen valt ook de brandwerendheid van een houten gevelconstructie.
De beroepsgrond slaagt niet.
18.3.
Omdat de beroepsgrond niet slaagt, kan de rechtbank in het midden laten of het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb aan inhoudelijke behandeling van deze beroepsgrond in de weg staat.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat de omgevingsvergunning een gebrek kent met betrekking tot de Omgevingsvisie. Dit gebrek kan echter worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding om te bepalen dat het college het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het college op om het griffierecht van € 184 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.10 van de Wabo.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo.
3.Deze beroepsgronden zien op de omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo)
4.Deze beroepsgronden zien op de omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo)
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:230, r.o. 5.1.
6.Artikel 41.1, onder a, van de planregels
7.Eisers verwijzen op dit punt naar de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 1996 (ECLI:NL:RVS:1996:AP8337)
8.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o van de Wabo
9.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o van de Wabo
10.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo
11.Zie pagina 26 van de Omgevingsvisie.
12.Zie ter vergelijking overweging 7.3 uit de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4049.
13.Zie ter vergelijking overweging 6.1 uit de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7324.
14.Zie overweging 12.4 van de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4265)
15.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3287)