Voor zover het om het begroten van de component inkomensschade gaat, zal de huidige situatie van [verweerder] worden vergeleken met de hypothetische situatie dat geen sprake zou zijn geweest van ernstig verwijtbaarheid handelen/nalaten van Ledenvoordeel. In dat verband moet niet alleen ingeschat worden hoelang de arbeidsovereenkomst naar verwachting zou hebben voortgeduurd als Ledenvoordeel niet ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld, maar ook of en, zo ja, op welke termijn, [verweerder] in staat geacht moet worden andere inkomsten te verwerven en, zo ja, tot welk bedrag.
Partijen hebben over de verwachte duur van het dienstverband, als van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten geen sprake was geweest, geen wezenlijk debat gevoerd. [verweerder] verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding van € 60.000,00 en legt aan de berekening ten grondslag een vermoedelijke inkomensschade gedurende twee jaar ziekte en dat zij, als ze in dienst was gebleven, een hoger inkomen had gehad. Dit omdat haar collega managers al meer verdienden dan zij en met [verweerder] was afgesproken dat haar inkomen per 1 januari 2024 omhoog zou gaan naar schaal 11 (€ 8.064,00 bruto incl. emolumenten). Ledenvoordeel betwist zulks en stelt dat [verweerder] haar functie en eventuele toezeggingen enkel heeft te danken aan haar relatie met [naam 3] .
Gelet op de diagnose die bij [verweerder] is gesteld, is het voorstelbaar dat [verweerder] nog een lange weg voor herstel te gaan heeft nadat de arbeidsovereenkomst met Ledenvoordeel is afgewikkeld. De kantonrechter zal bij de begroting van de inkomensschade daarom uitgaan van de inkomensschade die [verweerder] na uitdiensttreding zal leiden omdat zij dan terugvalt naar een Ziektewetuitkering gebaseerd op 70% van het loon, tot maximaal einde wachttijd, te weten 28 augustus 2026. Vanwege de hersteltijd wordt er voor de begroting van de billijke vergoeding van uitgegaan dat [verweerder] eerst na einde wachttijd weer inkomen uit arbeid zal kunnen gaan verwerven.
De kantonrechter volgt [verweerder] niet in haar stelling dat, als zij in dienst was gebleven, zij naar verwachting al vanaf maart 2023 een loon had moeten ontvangen van minimaal
€ 7.200,00 exclusief 8% vakantiegeld en 4% eindejaarsuitkering, omdat zij in een lagere loonschaal zat dan alle andere MT-leden. Dit is door Ledenvoordeel betwist en heeft [verweerder] verder niet onderbouwd. Het dossier geeft daar ook geen aanknopingspunten voor. De kantonrechter gaat daarom voor het te begroten inkomensverlies uit van het salaris inclusief emolumenten zoals [verweerder] dat aan de berekening van de transitievergoeding ten grondslag heeft gelegd en waarmee Ledenvoordeel akkoord was, te weten € 6.717,44 bruto per maand.
Uitgaande van ontbinding per 1 april 2025 en einde wachttijd per 28 augustus 2026 (zestien maanden) heeft [verweerder] aan inkomensschade het verschil tussen haar loon bij Ledenvoordeel en 70% van haar dagloon dat zij zal ontvangen in het kader van de Ziektewet. [verweerder] heeft geen berekening van haar dagloon conform de daarvoor geldende regels overgelegd. Zo ontbreekt inzicht in haar zogeheten sv-loon, nodig voor de berekening van haar dagloon in het kader van de Ziektewet. Gelet op haar inkomen lijkt haar dagloon bij Ledenvoordeel hoger dan het wettelijke maximum dagloon voor de Ziektewet, dat per 1 januari 2025 € 290,67 bruto per dag bedraagt.Hoewel het aan partijen is om de kantonrechter te voorzien van berekeningen heeft de kantonrechter een poging gedaan de inkomensschade met de beperkte gegevens die zijn aangeleverd, te berekenen. Uitgaande van een maandloon inclusief emolumenten van € 6.717,00 bruto (omdat sv-loon niet bekend is) bedraagt haar dagloon bij Ledenvoordeel ca. € 308,00 bruto.Omdat het sv-loon hoger zal zijn, zal de inkomensschade in werkelijkheid iets hoger liggen.