ECLI:NL:RBGEL:2025:1418

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
AWB - 24_2616
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van voorschotbeschikkingen huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget met betrekking tot de hoorplicht en het vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de voorschotbeschikkingen van haar huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over het jaar 2023. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Dienst Toeslagen, waarin haar voorschotten voor het jaar 2023 waren vastgesteld. De rechtbank heeft op 10 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen in strijd met de hoorplicht heeft gehandeld, omdat eiseres niet is gehoord op een hoorzitting, terwijl zij dit wel had gewild. Echter, de rechtbank past artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe, omdat niet aannemelijk is dat eiseres door deze schending is benadeeld. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat eiseres niet kan aantonen dat er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de terugvorderingen te matigen. De rechtbank wijst erop dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het controleren van haar inkomensgegevens en dat de Dienst Toeslagen voldoende gemotiveerd heeft dat de terugvorderingen niet onterecht zijn. De rechtbank bepaalt dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51 aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/2616

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

en

Dienst Toeslagen, de dienst

(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de voorschotbeschikkingen van haar huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over het jaar 2023.
1.1.
Bij het primaire besluit van 5 januari 2024 is aan eiseres voor het jaar 2023 een voorschot zorgtoeslag toegekend van € 777, een voorschot kindgebonden budget van
€ 4.988 en een voorschot huurtoeslag van € 310. Met het bestreden besluit van 18 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is de dienst bij dat besluit van 5 januari 2024 gebleven.
1.2.
De dienst heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van de dienst.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de voorschotbeschikkingen van eiseres haar huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over het jaar 2023. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Bij besluit van 28 december 2022 is aan eiseres een voorschot kindgebonden budget toegekend van € 5.028 (op basis van een toetsingsinkomen van € 32.352). Op 12 april 2023 is eiseres op het belastingkantoor in [plaats] geweest en heeft zij, met behulp van een medewerker, de huur- en zorgtoeslag over het jaar 2023 aangevraagd. Bij besluit van 24 mei 2023 is aan eiseres een voorschot zorgtoeslag toegekend van € 1.595, aan kindgebonden budget van € 5.360 (herzien) en aan huurtoeslag van € 1.572 (op basis van een toetsingsinkomen van € 27.000). Bij besluit van 23 juni 2023 is aan eiseres een (herzien) voorschot huurtoeslag toegekend van € 1.611. De toeslagen zorg en kindgebonden budget zijn niet gewijzigd ten opzichte van het besluit van 24 mei 2023. Bij besluit van 25 oktober 2023 blijven de toeslagen hetzelfde.
4.1.
Bij het primaire besluit is aan eiseres voor het jaar 2023 een herzien voorschot zorgtoeslag toegekend van € 777, een voorschot kindgebonden budget van € 4.988 en een voorschot huurtoeslag van € 310. Dit is op basis van een toetsingsinkomen van € 33.000. Dit betekent een terugvordering aan voorschot zorgtoeslag van € 818, aan voorschot kindgebonden budget € 371 en aan voorschot huurtoeslag € 1.301. Bij het bestreden besluit van 18 maart 2024 is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
Hoorplicht
5. Eiseres betoogt dat haar rechten zijn geschonden en dat zij is benadeeld, doordat zij in het telefonisch contact met de dienst op 28 februari 2024 geen afstand heeft gedaan van het recht op een hoorzitting.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de dienst in strijd met de hoorplicht heeft gehandeld, nu eiseres niet is gehoord op een hoorzitting terwijl zij dit wel had gewild. De rechtbank zal aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is namelijk niet aannemelijk dat eiseres door schending van de hoorplicht is benadeeld, omdat zij in de beroepsprocedure voldoende in de gelegenheid is geweest om haar standpunt kenbaar te maken. Daarom passeert de rechtbank het gebrek.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
6. Eiseres betoogt dat het inkomen zoals door de belastingmedewerkster vastgesteld op € 27.000 juist was, omdat in haar situatie niets is veranderd na de aanvraag en zij al haar papieren had meegenomen. Aan eiseres is niet verteld dat zij haar inkomen zelf nog moest controleren. Ze mocht er dus op vertrouwen dat dit juist was ingevuld.
6.1.
Gelet op vaste jurisprudentie kon eiseres er niet op vertrouwen dat het voorschot niet meer herzien zou worden. Het verlenen van een voorschot wekt namelijk geen gerechtvaardigd vertrouwen op. [1] Ook niet als het voorschot is gebaseerd op een (te verwachten) inkomen dat samen met een medeweker van de dienst is opgegeven. Op de zitting heeft eiseres bovendien verklaard dat haar tijdens het gesprek met de belastingmedewerkster ook niet is toegezegd dat dit niet meer zou leiden tot een herziening, dus een dergelijke toezegging is nooit gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
De terugvorderingen (belangenafweging)
7. Eiseres betoogt dat het eigen handelen van de medewerker van het kantoor in [plaats] ten onrechte niet is meegewogen in de bezwaarfase bij de beoordeling van de terugvorderingen. Daarbij verwijst eiseres naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024. [2]
7.1.
De dienst heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van de medewerker wel onderdeel is geweest van de belangenafweging, maar dat dit beperkt is gemotiveerd in het bestreden besluit. De dienst heeft alsnog toegelicht dat het schatten van het inkomen voor een voorschot door een medewerker van het regiokantoor, voor zover foutief of met onduidelijk advies, op zichzelf geen aanleiding geeft tot een matiging van de terugvordering. Een aanvrager van de toeslagen heeft namelijk altijd zelf een belangrijke rol in het controleren en eventueel wijzigen van de voorschotten.
7.2.
De dienst heeft naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande alsnog voldoende gemotiveerd dat de hier gebleken omstandigheden op zichzelf en in samenhang niet zijn aan te merken als dusdanig bijzonder dat deze na belangenafweging reden zijn om de terugvorderingen geheel dan wel gedeeltelijk te matigen. De rechtbank kan daarom aan dit gebrek voorbij gaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is namelijk niet aannemelijk dat eiseres door schending van het motiveringsbeginsel op dit punt is benadeeld. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet vast is komen te staan op basis van welke exacte gegevens het voorschot is aangevraagd en waarom de inkomensgegevens van eiseres achteraf te laag zijn vastgesteld. Daarmee is ook niet vast komen te staan dat er een fout is gemaakt door (een medewerker van) de dienst, waardoor de terugvorderingen om die reden onevenredig zouden zijn. De rechtbank hecht er waarde aan op te merken dat daarmee ook niet is vast komen te staan dat de terugvorderingen een gevolg zijn van een fout van eiseres. Het systeem brengt met zich dat gegevens lopende het jaar kunnen veranderen, ook zonder dat daar een fout (van eiseres of de dienst) aan ten grondslag ligt, en dat dit kan leiden tot terugvorderingen.
8. De rechtbank ziet evenals de dienst geen reden om bijzondere omstandigheden aan te nemen op grond waarvan eiseres de te veel betaalde voorschotten niet hoeft terug te betalen. Het feit dat eiseres een hoger inkomen heeft gehad over 2023 dan het geschatte inkomen levert geen bijzondere omstandigheid op. Voorts heeft eiseres over haar financiële situatie op de zitting verklaard dat zij op dit moment meer spaargeld heeft dan de hoogte van de terugvordering. Zij zou de terugvordering kunnen voldoen en anders een betalingsregeling treffen met de dienst. Ook heeft eiseres op de zitting verklaard dat zij momenteel met behulp van een buddy/maatje meer inzicht heeft in haar financiële situatie en haar financiën ook beter op orde heeft. De rechtbank wil hierover opmerken dat het eiseres te prijzen valt dat zij hulp heeft gezocht en aanvaard bij het doen van haar financiën. De rechtbank hoopt dat dit eiseres in de toekomst rust geeft en haar financiële zorgen (deels) weg kan nemen. De rechtbank ziet in de financiële situatie van eiseres, in samenhang bezien met de wijziging van het geschatte inkomen, geen reden om een bijzondere omstandigheid aan te nemen op grond waarvan eiseres niet hoeft terug te betalen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb vormt aanleiding om te bepalen dat de dienst het door eiseres betaalde griffierecht van € 51 dient te vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die in aanmerking komen voor een vergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de dienst het griffierecht van € 51 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, r.o. 9.19.