ECLI:NL:RBGEL:2025:1366

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
259665
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening projectontwikkeling en benoeming deskundige in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, zijn twee partijen betrokken: een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiser], en een andere besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een afrekening van projectontwikkeling en de benoeming van een deskundige. De rechtbank heeft op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in de gevoegde zaken, waarbij de procedure op tegenspraak is gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in de loop der jaren mondeling overeenkomsten hebben gesloten over de ontwikkeling van drie projecten, maar dat deze niet schriftelijk zijn vastgelegd. Dit heeft geleid tot geschillen over de winstdeling en de verplichtingen van partijen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet heeft ingestemd met de benoeming van een deskundige, wat de rechtbank heeft gedwongen om zonder deskundigenadvies te oordelen. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een geldlening van € 687.936,53 aan [eiser], vermeerderd met rente, en heeft de vordering van [gedaagde] in reconventie afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser] recht heeft op 50% van de winsten uit de projecten en heeft [gedaagde] veroordeeld om afschrift te verstrekken van de projectadministraties. De rechtbank heeft ook dwangsommen opgelegd voor het niet voldoen aan deze veroordeling. De uitspraak is een belangrijke stap in de afhandeling van de geschillen tussen de partijen en benadrukt de noodzaak van schriftelijke overeenkomsten in zakelijke samenwerkingen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaak- en rolnummers:
C/05/259665 / HA ZA 14-106
C/05/267599 / HA ZA 14-399
Vonnis van 19 februari 2025
in de gevoegde zaken van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te Tiel,
eisende partij in conventie in beide zaken,
verwerende partij in reconventie in beide zaken,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. G.R.G. Driessen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Tiel,
gedaagde partij in conventie in beide zaken,
eisende partij in reconventie in beide zaken,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E.H.H. Schelhaas te ’s-Hertogenbosch.

1.De procedure in beide zaken

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 20 november 2024 (gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBGEL:2024:8090),
- de akte uitlating van 4 december 2024 van de zijde van [gedaagde] ,
- de brief aan de rechtbank van 18 december 2024 waarin [gedaagde] de rechtbank verzoekt om tussentijds hoger beroep open te stellen,
- de schriftelijke reactie op de rol van 8 januari 2025 van de zijde van [eiser] ,
- de bepaling dat de rechtbank vonnis zal wijzen op 19 februari 2025,
- de brief van 20 januari 2025 aan partijen waarin de rechtbank het verzoek van [gedaagde] om tussentijds hoger beroep open te stellen, afwijst,
- het e-mailbericht van de zijde van [gedaagde] van 31 januari 2025 met bijlage,
- het e-mailbericht van de zijde van [eiser] van 4 februari 2025.

2.De verdere beoordeling in beide zaken

Voorgenomen benoeming van een deskundige
2.1.
In het vonnis van 14 februari 2024 heeft de rechtbank overwogen dat het er in deze procedure op aankomt dat partijen met elkaar afrekenen over de zelfstandige projecten [projectnamen] en [projectnamen] en dat zij behoefte heeft aan voorlichting door een deskundige om te kunnen vaststellen hoe groot de winstdelen zijn waarop [eiser] recht heeft.
2.2.
Partijen hebben zich uitgelaten over het voornemen van de rechtbank om een deskundige te benoemen, waarna de rechtbank [deskundige] heeft benaderd met de vraag of hij als deskundige zou kunnen optreden. [deskundige] is als forensisch accountant werkzaam bij [bedrijfsnaam] .
2.3.
Er is vervolgens discussie ontstaan over de vraag of [deskundige] van partijen kan verlangen dat zij ermee instemmen dat hij zijn aansprakelijkheid beperkt en of hij geschikt is als deskundige. [deskundige] heeft op verzoek van de rechtbank geprobeerd het met partijen eens te worden over beperking van zijn aansprakelijkheid, maar dat heeft er niet toe geleid dat [gedaagde] daarmee heeft ingestemd.
2.4.
Daarop heeft de rechtbank in het vonnis van 20 november 2024 geoordeeld over de beperking van de aansprakelijkheid van [deskundige] , en wel als volgt. Het is redelijk en dus aanvaardbaar dat [deskundige] alleen een benoeming als deskundige aanvaardt als partijen ermee instemmen dat hij zijn aansprakelijkheid beperkt. [gedaagde] vreest dat [deskundige] als deskundige in de loop van het onderzoek aan haar onredelijk korte termijnen zal stellen voor het aanleveren van bescheiden, maar die vrees is ongegrond. Die vrees is daarom ook geen goede reden om niet te accepteren dat [deskundige] zijn aansprakelijkheid beperkt. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om alsnog met de aansprakelijkheidsbeperking in te stemmen en bij akte kenbaar te maken of zij dat heeft gedaan.
2.5.
Op 4 december 2024 heeft [gedaagde] een akte ingediend. Daarin heeft zij niet uitdrukkelijk kenbaar gemaakt of zij ermee heeft ingestemd dat [deskundige] zijn aansprakelijkheid beperkt. In plaats daarvan heeft zij naar voren gebracht dat zij geen bezwaar heeft tegen de beperking van de aansprakelijkheid van een te benoemen deskundige conform het laatste voorstel van [deskundige] , maar dat zij geen vertrouwen heeft in [deskundige] als onafhankelijke deskundige. De zaak is vervolgen voor vonnis gezet. In reactie op de brief van de rechtbank van 20 januari 2025 is [gedaagde] in een e-mailbericht van 31 januari 2025 aan de rechtbank ingegaan op de inhoud van haar akte van 4 december 2024. Daarbij heeft zij als bijlage een e-mailbericht van eveneens 31 januari 2025 van haar aan [deskundige] gevoegd waarin zij de discussie met hem over zijn voorwaarden en werkwijze voortzet.
2.6.
[gedaagde] maakt het de rechtbank op deze manier onmogelijk om zich te laten voorlichten door een deskundige. De rechtbank ziet daarom geen andere mogelijkheid dan vonnis te wijzen zonder een dergelijke voorlichting. Zij zal aan de opstelling van [gedaagde] de gevolgen verbinden die zij geraden acht, zoals aangekondigd. [1]
De samenwerkingsovereenkomsten
2.7.
De rechtbank heeft in het vonnis van 14 februari 2024 al het volgende overwogen. Partijen zijn in de loop van de tijd mondeling met elkaar overeengekomen dat zij gezamenlijk drie afzonderlijke projecten zouden ontwikkelen en dat zij de winsten uit die projecten zouden delen (ieder de helft). Partijen hebben de voorwaarden van hun samenwerkingen niet schriftelijk vastgelegd en zij zijn niet gebonden aan de bepalingen in de niet-ondertekende overeenkomsten van 17 mei 2000 en 15 december 2004. Uit de aard van de mondeling gesloten overeenkomsten vloeit voort dat partijen in beginsel gehouden zijn om na afloop van elk van de drie projecten daarover met elkaar af te rekenen. Partijen hebben geen duidelijke afspraken gemaakt over de financiering en zij hebben daarover aan het gedrag van de ander geen conclusies kunnen verbinden. Zij zijn niet nader mondeling overeengekomen dat over de eerste twee projecten pas hoeft te worden afgerekend als het derde project is voltooid. Ontbindingsverklaringen van [eiser] hebben er niet toe geleid dat de overeenkomsten zijn ontbonden. Ook verwijten van [gedaagde] rechtvaardigen de ontbinding niet. [2]
De vordering in de zaak met rolnummer 14-106 in conventie
Geldlening (€ 687.936,53)
2.8.
De rechtbank heeft overwogen dat zij [gedaagde] zal veroordelen om het geleende bedrag van € 687.936,53 aan [eiser] terug te betalen, te vermeerderen met 4% rente per jaar vanaf 15 september 2005 met boeterente, bestaande uit de wettelijke rente over het achterstallige bedrag. [3]
2.9.
Dat is echter meer dan [eiser] heeft gevorderd. Het kan daarom niet worden toegewezen. [eiser] heeft contractuele rente van 4% gevorderd vanaf de dagvaarding (17 februari 2014) en de wettelijke (boete)rente over het met de contractuele rente vermeerderde geleende bedrag vanaf 15 september 2012. [4] De rechtbank zal die vordering toewijzen.
2.10.
De rechtbank heeft voorts reeds overwogen dat zij de vorderingen tot vergoeding van invorderingskosten en buitengerechtelijke incassokosten zal afwijzen.
De vorderingen in de zaak met rolnummer 14-106 in reconventie
Financieringsverplichting (€ 1.026.613,77)
2.11.
De rechtbank heeft overwogen dat zij de vordering van [gedaagde] om [eiser] te veroordelen om haar financieringsverplichtingen met betrekking tot het project [projectnamen] na te komen, zal afwijzen. [5] [gedaagde] had deze vordering echter ingetrokken. [6] De rechtbank had deze vordering dus niet moeten beoordelen.
Onverschuldigd betaalde projectwinst (€ 3.450.000,00)
2.12.
De rechtbank heeft al overwogen dat zij de vordering van [gedaagde] om [eiser] te veroordelen aan haar betaalde voorschotten op de winst terug te betalen, zal afwijzen. [7]
Vergoeding voor appartement (€ 680.000,00)
2.13.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank [eiser] veroordeelt om € 680.000,00 aan haar te betalen als vergoeding voor een appartement dat is geleverd aan een vennootschap die aan [eiser] is gelieerd. Zij stelt deze vordering in voor het geval dat er geen samenwerkingsovereenkomst is. [8] Omdat die samenwerkingsovereenkomst er wel is, zoals overwogen, zal de rechtbank deze vordering niet beoordelen.
Opheffing beslagen
2.14.
De rechtbank heeft al overwogen dat zij de conservatoire beslagen die [eiser] heeft gelegd ten laste van [gedaagde] , niet zal opheffen. [9]
De vorderingen in de zaak met rolnummer 14-399 in conventie
Verklaring voor recht over winstdeling
2.15.
De rechtbank heeft al overwogen dat partijen zijn overeengekomen dat zij de winsten in de drie projecten zouden delen en dat zij daarover een verklaring voor recht zal geven zoals door [eiser] gevorderd. [10]
Verklaring voor recht over niet-getekende overeenkomsten
2.16.
De rechtbank heeft ook al overwogen dat zij niet voor recht zal verklaren dat de niet-ondertekende overeenkomsten van 17 mei 2000 en van 15 december 2004 van toepassing zijn op de samenwerking tussen [eiser] en [gedaagde] . [11]
Winstaandeel (€ 5.329.328,00)
2.17.
[eiser] vordert primair onder III dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt om aan haar € 5.329.328,00 te betalen te vermeerderen met rente, als haar aandeel in de winst in de projecten [projectnamen] en [projectnamen] , zoals toegelicht in de akte van 21 april 2021 onder 117 – 118, althans als voorschot daarop. [eiser] stelt dat zij op grond van de door [gedaagde] aangeleverde informatie heeft vastgesteld dat zij (ten minste) recht heeft op de volgende bedragen: [12]
Project [projectnamen] : € 4.627.168,00
Project [projectnamen] :
€ 702.160,00 +
Totaal: € 5.329.328,00
Omdat deze bedragen zijn berekend op basis van gegevens van [gedaagde] die niet zijn gecontroleerd, is het volgens [eiser] waarschijnlijk dat er in werkelijkheid andere winsten zijn behaald. Daarom vordert zij betaling van deze bedragen als voorschot.
2.18.
[gedaagde] presenteert alternatieve financiële overzichten, waaronder een bij de eindrapportage van Bond van 1 juli 2016 behorend overzicht en een daarop gebaseerd eigen overzicht van 20 december 2021. [13]
2.19.
De rechtbank is zonder voorlichting door een deskundige niet in staat om een analyse te maken van de verschillende overzichten. Omdat [gedaagde] het de rechtbank onmogelijk maakt een deskundige te benoemen om zich te laten voorlichten, zoals hiervoor overwogen, zal de rechtbank uitgaan van de gegevens van [eiser] . Op basis daarvan zal zij [gedaagde] veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 5.329.328,00 als voorschot.
2.20.
[eiser] vordert dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt om rente te vergoeden vanaf de dag van opeisbaarheid van iedere individuele winstuitkering, althans vanaf de dag van dagvaarding. [eiser] stelt niet wanner die winstuitkeringen opeisbaar zijn geworden. [14] Daarom zal de rechtbank de rentevordering toewijzen vanaf de dag van dagvaarding (9 juli 2014).
2.21.
[eiser] vordert primair onder IV dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de niet-uitgekeerde winstdelen in de projecten zoals toegelicht in randnummer 118 (van de akte van 21 april 2021), te vermeerderen met rente, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Voor zover [eiser] met ‘de projecten’ doelt op de projecten [projectnamen] en [projectnamen] , voegt deze vordering niets toe aan de primaire vordering onder III, waarover de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld. In zoverre is er geen grond om de vordering onder IV toe te wijzen. Voor zover [eiser] met ‘de projecten’ doelt op het project [projectnamen] , is deze vordering niet toegelicht. De vordering sluit niet aan op de laatste alinea van het in het petitum genoemde randnummer 118, waarin [eiser] het wel heeft over het project [projectnamen] , maar waarin zij niet een vordering aankondigt om [gedaagde] te veroordelen tot betaling, maar om een verklaring voor recht te geven. In zoverre is de vordering dus ook niet toewijsbaar. De rechtbank zal deze vordering daarom afwijzen.
2.22.
Omdat de rechtbank de primaire vordering onder III zal toewijzen, komt zij aan beoordeling van de subsidiaire vordering onder V niet toe.
Afschrift van projectadministraties
2.23.
[eiser] vordert dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt om een afschrift te verstrekken van de projectadministraties van de drie projecten aan haar ( [eiser] ), althans aan een door de rechtbank aan te wijzen deskundige.
2.24.
In het tussenvonnis van 14 februari 2024 heeft de rechtbank deze vordering in het kader geplaatst van de voorgenomen benoeming van een deskundige. In dat kader heeft de rechtbank overwogen dat [gedaagde] , als penvoerder van de projecten [projectnamen] en [projectnamen] , de te benoemen deskundige inzage zou moeten geven in de volledige projectadministraties, zodat deze op basis daarvan zou kunnen vaststellen wat de resultaten van deze twee projecten zijn geweest en hoe deze projecten financieel zouden moeten worden afgewikkeld. [15]
2.25.
[gedaagde] zou deze inzage aan de deskundige hebben moeten verstrekken omdat zij verplicht is om mee te werken aan een onderzoek door een deskundige (art. 198 lid 3 Rv). Dat voorgenomen deskundigenonderzoek gaat nu niet door. Daarom moet deze vordering alsnog zelfstandig worden beoordeeld.
2.26.
De rechtbank heeft al overwogen dat uit de aard van de mondeling gesloten overeenkomsten over de samenwerking in de drie projecten voortvloeit dat partijen in beginsel gehouden zijn om na afloop van elk van deze drie projecten daarover met elkaar af te rekenen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt die verplichting met zich mee dat [gedaagde] , als penvoerder van de inmiddels beëindigde projecten [projectnamen] en [projectnamen] , het [eiser] mogelijk moet maken die afrekeningen te controleren. Daartoe is noodzakelijk dat zij [eiser] afschrift verstrekt van de projectadministraties van deze projecten. [16] De rechtbank zal [gedaagde] daartoe veroordelen (art. 3:296 BW).
2.27.
De rechtbank heeft ook al overwogen dat [eiser] geen rechtmatig belang heeft bij inzage in de projectadministratie van het project [projectnamen] omdat dit project nog niet is afgesloten. [17] De rechtbank zal [gedaagde] nu dus niet veroordelen om inzage te verschaffen in de projectadministratie van dat project.
2.28.
[eiser] vordert dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt om een dwangsom te betalen van € 10.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis voldoet aan de veroordeling om afschrift te verstrekken, met een maximum van € 500.000,00. [eiser] licht deze vordering niet toe. [18] [gedaagde] voert er geen afzonderlijk verweer tegen.
2.29.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verhoudingen tussen partijen van dien aard dat het nodig is om een dwangsom aan de veroordeling te verbinden. De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen dwangsommen te betalen zoals gevorderd, met dien verstande dat zij [gedaagde] een respijttermijn gunt van een maand na betekening van het vonnis. Het valt immers aan te nemen dat [gedaagde] meer dan twee weken nodig heeft om aan de veroordeling te voldoen, terwijl anderzijds niet van [eiser] kan worden gevergd dat zij langer dan een maand op de gegevens wacht.
[betrokkene] in projectteam
2.30.
De rechtbank heeft al overwogen dat zij [gedaagde] niet zal veroordelen om [betrokkene] namens [eiser] zitting te laten nemen in het projectteam van project [projectnamen] . [19]
Buitengerechtelijke kosten
2.31.
[eiser] vordert onder VIII dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt aan haar € 6.775,00 te betalen als vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Zij heeft deze vordering niet toegelicht. De rechtbank zal deze daarom afwijzen.
De vorderingen in de zaak met rolnummer 14-399 in reconventie
Ontbinding, ongedaanmaking (€ 3.080.708,00)
2.32.
De rechtbank heeft al overwogen dat zij de samenwerkingsovereenkomsten niet zal ontbinden en dat zij niet voor recht zal verklaren dat geen winstuitkeringen aan [eiser] toekomen ten aanzien van de drie projecten. [20]
Plankosten
2.33.
Voor het geval dat de samenwerkingsovereenkomsten niet worden ontbonden, vordert [gedaagde] dat de rechtbank [eiser] veroordeelt om de helft van de plankosten die zij heeft gemaakt, aan haar te betalen.
2.34.
[gedaagde] licht deze vordering als volgt toe. Zij maakt al jarenlang substantiële kosten voor de ontwikkeling en realisatie van de projecten. [betrokken 2] heeft met [betrokkene 3] besproken – en ook afgesproken – dat [gedaagde] hiervoor de gebruikelijke plankosten in rekening brengt. Deze afspraak is niet schriftelijk vastgelegd. Bij brief van 14 januari 2014 heeft [gedaagde] een bedrag aan plankosten gespecificeerd van in totaal € 2.340.265,00. [gedaagde] maakt aanspraak op vergoeding van de helft daarvan als de samenwerkingsovereenkomsten niet worden ontbonden. [21] Ter zitting heeft [betrokken 2] verklaard dat hij aanvankelijk met [betrokkene 3] had afgesproken dat [gedaagde] geen plankosten in rekening zou brengen, maar dat het voor het laatste project zo omvangrijk werd, dat hij tegen [betrokkene 3] heeft gezegd dat er aan het eind nog een afrekening moest komen.
2.35.
[eiser] betwist dat partijen afspraken hebben gemaakt over het vergoeden van plankosten. Volgens haar waren partijen juist overeengekomen dat de penvoerder de interne kosten voor haar rekening zou nemen. [22]
2.36.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. [gedaagde] baseert haar vordering op een mondelinge afspraak. Zij heeft aanvankelijk tamelijk onduidelijk gesteld dat [betrokken 2] die mondelinge afspraak met [betrokkene 3] heeft gemaakt. Uit de verklaring van [betrokken 2] ter zitting leidt de rechtbank af dat een dergelijke afspraak ook volgens [gedaagde] zelf niet is gemaakt. De vordering tot vergoeding van plankosten zal daarom worden afgewezen.
Het belastingcompromis aangaande kavels 151, 152 en 153
2.37.
Voor het geval dat de samenwerkingsovereenkomst ten aanzien van het project [projectnamen] niet wordt ontbonden, vordert [gedaagde] dat de rechtbank [eiser] veroordeelt om € 30.705,00 aan haar te betalen in verband met het belastingcompromis aangaande de kavels met nummers 151, 152 en 153.
2.38.
[gedaagde] licht deze vordering als volgt toe. Op 24 december 2015 heeft Bond Administratie een conceptrapport uitgebracht. Daarop heeft [gedaagde] commentaar geleverd. Als bijlage 2 bij dit commentaar is een gedeelte van een mededeling van de Belastingdienst gevoegd. Hieruit blijkt dat ten aanzien van de kavelnummers 151, 152 en 153 hogere prijzen zijn vastgesteld dan de bedragen waarvoor deze zijn geleverd. Dat heeft geleid tot een naheffing van € 61.410,00, die [gedaagde] heeft betaald. Volgens haar moet de helft hiervan ten laste komen van [eiser] . [23]
2.39.
Voor [eiser] is de achtergrond van deze vordering onduidelijk. De vordering is volgens haar zeer summier in het processtuk opgenomen en niet voorzien van enige onderbouwing. Alleen daarom al moet de vordering volgens haar worden afgewezen. Zij weet niet wanneer de vordering is ontstaan, maar vermoedt dat deze is verjaard. Verder betwist zij bij gebrek aan wetenschap dat [gedaagde] de naheffing heeft betaald. [24]
2.40.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. [gedaagde] licht haar vordering toe met een verwijzing naar bijlage 2 van haar commentaar van 7 juni 2016 op het conceptrapport van 24 december 2015 van Bond Administratie. [25] Voor zover al uit die bijlage kan worden afgeleid dat [gedaagde] een naheffing van € 61.410,00 moest betalen, maakt [gedaagde] niet duidelijk op welke grond [eiser] gehouden is om de helft daarvan aan haar te betalen. De vordering zal daarom worden afgewezen.
[betrekkene 4]
2.41.
Voor het geval dat de samenwerkingsovereenkomst ten aanzien van het project [projectnamen] niet wordt ontbonden, vordert [gedaagde] dat de rechtbank [eiser] veroordeelt om € 550.100,96 aan haar te betalen ten aanzien van de door [gedaagde] gedragen bedragen aangaande [betrekkene 4] .
2.42.
[gedaagde] licht deze vordering als volgt toe. [betrekkene 4] was eigenaar van een aantal percelen grond in project [projectnamen] . Zij had recht op betaling van in totaal € 1.100.201,92 in het kader van bouwrijp maken en overname gronden en bouwclaim. Dit bedrag is betaald door [vastgoedmaatschappij] (een aan [gedaagde] gelieerde vennootschap) omdat [betrokkene 3] aangaf dit ‘maar even te betalen vanuit [vastgoedmaatschappij] ’. [vastgoedmaatschappij] heeft het betaalde bedrag vervolgens doorbelast aan [gedaagde] . Zij brengt een aantal producties uit 2000 en 2001 in het geding die haar vordering volgens haar ondersteunen. Bij een recente controle is gebleken dat het bedrag nog niet is verrekend. [26]
2.43.
[eiser] meent dat zij niet gehouden is om € 550.100,96 aan [gedaagde] te betalen. Dat licht zij als volgt toe. [eiser] en [gedaagde] hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten om het project [projectnamen] te ontwikkelen. Op grond van die overeenkomst heeft [eiser] een financiering verstrekt in de vorm van een lening van bijna ƒ 10 miljoen. [gedaagde] heeft dat bedrag weer uitgeleend aan [betrekkene 4] . [gedaagde] heeft de lening van [eiser] afgelost. Daarom vermoedt [eiser] dat [betrekkene 4] het bedrag dat zij van [gedaagde] heeft geleend aan haar heeft terugbetaald. Volgens [eiser] kan uit de producties niet worden afgeleid dat zij gehouden is tot betaling. Zij krijgt van [gedaagde] geen inzage in de projectadministratie en kan daarom niet nagaan of de posten niet al ruim twintig jaar geleden in de projectadministratie zijn verwerkt. [27]
2.44.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. [gedaagde] maakt niet duidelijk op welke grondslag [eiser] volgens haar gehouden is om aan haar de helft te betalen van het bedrag dat [gedaagde] aan [betrekkene 4] heeft betaald. Ook kan uit de producties die zij in het geding brengt niet worden afgeleid hoe de bedragen waarop zij doelt in de projectadministratie zijn verwerkt. [gedaagde] maakt het onmogelijk dat deze kwestie wordt betrokken in een onderzoek door een deskundige. De rechtbank ziet dan geen andere mogelijkheid dan de vordering van [gedaagde] af te wijzen.
Opheffing beslagen
2.45.
De rechtbank heeft al overwogen dat zij de conservatoire beslagen die [eiser] heeft laten leggen, niet zal opheffen. [28]
Schadevergoeding
2.46.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank [eiser] veroordeelt tot betaling van (aanvullende) schadevergoeding ten aanzien van de ontwikkeling van het project [projectnamen] en van de ten onrechte gelegde en gehandhaafde beslagen waaronder het bewijsbeslag, op te maken bij staat. De rechtbank heeft al overwogen dat zij deze vorderingen zal afwijzen. [29]
Proceskosten in beide zaken
2.47.
[gedaagde] wordt in beide procedures in conventie en in reconventie geheel of overwegend in het ongelijk gesteld. Zij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met de gewone wettelijke rente als dat is gevorderd.

3.De beslissing

De rechtbank
In de zaak met rolnummer 14-106 in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 687.936,53 te vermeerderen met de contractuele rente van 4% per jaar over dat bedrag, althans over het gedeelte ervan dat zij niet heeft afgelost, vanaf 17 februari 2014 (de dag van dagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de boeterente, bestaande uit de wettelijke rente over het met de contractuele rente vermeerderde geleende bedrag vanaf 15 september 2012 althans over het gedeelte ervan dat zij niet heeft betaald, tot aan de dag der algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op € 93,80 aan kosten van dagvaarding, € 3.221,00 aan vast recht en € 10.846,50 aan salaris voor de advocaat (3½ punten, tarief VII), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2014 (de dag van dagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening,
3.3.
verklaart de veroordelingen onder 3.1 en 3.2 uitvoerbaar bij voorraad,
In de zaak met rolnummer 14-106 in reconventie
3.4.
wijst de vorderingen af,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op € 7.712,00 aan salaris voor de advocaat (de helft van vier punten, tarief VIII) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2014 (de datum van de conclusie van antwoord in reconventie) tot aan de dag der algehele voldoening,
3.6.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In de zaak met rolnummer 14-399 in conventie
3.7.
verklaart voor recht dat [eiser] recht heeft op 50% van de door [gedaagde] gemaakte en nog te maken winst in de projecten,
3.8.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] € 5.329.328,00 als voorschot te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2014 (de dag van dagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening,
3.9.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] afschrift te verstrekken van de projectadministraties van de projecten [projectnamen] en [projectnamen] , op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] niet binnen een maand na betekening van dit vonnis aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 500.000,00,
3.10.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op € 77,52 aan kosten van dagvaarding, € 3.221,00 aan vast recht en € 13.496,00 aan salaris voor de advocaat (drie punten, tarief VIII), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2014 (de dag van dagvaarding) tot aan de dag der algehele voldoening),
3.11.
verklaart de veroordelingen onder 3.8 en 3.9 en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In de zaak met rolnummer 14-399 in reconventie
3.12.
wijst de vorderingen af,
3.13.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op € 5.784,00 aan salaris voor de advocaat (de helft van drie punten, tarief VIII),
Voorts in beide zaken
3.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.
115 / 560

Voetnoten

1.Tussenvonnis 20 november 2024 rov. 2.33
2.Tussenvonnis 14 februari 2024 rov. 4.13, 4.11, 4.17 en 4.55
3.Tussenvonnis 14 februari 2024 rov. 4.31 en 4.77
4.Tussenvonnis 14 februari 2024 rov. 3.2
5.Tussenvonnis 14 februari 2024 rov. 4.78
6.Conclusie van eis in reconventie van 29 juni 2022 onder 13.3
7.Tussenvonnis 14 februari 2024 rov. 4.79
8.Conclusie van eis in reconventie onder 2.9 (blz. 38/42)
9.Tussenvonnis 14 februari 2024 rov. 4.80
10.Tussenvonnis 14 februari 2024 rov. 4.81
11.Tussenvonnis 14 februari 2024 rov. 4.81
12.Akte van 21 april 2021 onder 36, 37, 118 en productie H
13.Conclusie van antwoord van 29 juni 2022 onder 9.6 en 9.14
14.Dagvaarding onder 19 en 20, akte van 21 april 2021 onder 36 – 38 en 118
15.Tussenvonnis 14 februari 2024 rov. 4.59 – 4.68
16.Vgl. Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1848, rov. 3.2
17.Tussenvonnis 14 februari 2024 rov. 4.68
18.Zie akte 21 april 2021 onder 131 / iii
19.Tussenvonnis 14 februari 2024 rov. 4.81
20.Tussenvonnis 14 februari 2024 rov. 4.82
21.Conclusie van eis in reconventie van 29 juni 2022 onder 2.13 – 2.15 en productie 5
22.Conclusie van antwoord van 5 oktober 2022 onder 172 – 174
23.Conclusie van eis in reconventie van 29 juni 2022 onder 9.22, 9.19 en productie 45
24.Conclusie van antwoord van 5 oktober 2022 onder 170 – 171
25.En niet met een verwijzing naar productie 2 van haar conclusie, zoals [eiser] veronderstelt (conclusie van antwoord in reconventie onder 170); zie noot 22
26.Conclusie van eis in reconventie van 29 juni 2022 onder 16
27.Conclusie van antwoord in reconventie van 5 oktober 2022 onder 175 – 182
28.Tussenvonnis 14 februari 2024 rov. 4.83
29.Tussenvonnis 14 februari 2024 rov. 4.72 – 4.75